10

Richmond, 1860

Januari leek dat jaar heel lang te duren. Wegens het slechte weer waagde ik het niet vaak om naar de stad te gaan en ik beleefde ook geen avonturen meer met Jonathan die weer naar de universiteit was vertrokken. Maar hoe ik ook mijn best deed, ik kon niet nalaten telkens weer te denken aan het feestje bij Sally St. John en aan mijn tweede ontmoeting met de man met de blauwe ogen.
Op een winderige dag in februari - toen ik de man allang vergeten had moeten zijn — zat ik aan de tafel in mijn slaapkamer en probeerde een brief aan Robert in West Point te schrijven. Maar in plaats van aan de brief zat ik voortdurend aan de vreemdeling te denken.
'Negers zijn dom en bijgelovighad hij gezegd. 'Er is wetenschappelijk vastgesteld dat negers een inferieur ras vormen.'
'Dat is niet waar,' zei ik hardop.
Tessie keek op van haar verstelwerk.'Heb je het tegen mij, liefje?'
'Nee... ik praatte tegen die verschrikkelijke man.'
'De man aan wie je nu een brief zit te schrijven?'
'Nee, niet tegen Robert... tegen hem.' Ik gooide mijn pen neer, waardoor er een vlek op het papier kwam.
'Nou ja, ik ben maar een domme, oude kindermeid... maar ik zie geen enkele man in deze kamer.'
Ik was zo boos dat ik opstond.'Je bent niet dom,Tessie. En dat is precies wat ik ook tegen hem heb gezegd. Het is niet jouw schuld dat je geen enkele opleiding hebt gehad.'
Tessie staarde mij verbijsterd aan en hervatte toen haar werk. 'Ik bemoei me maar met mijn eigen zaken. Niemand begrijpt waar je het over hebt dan alleen jijzelf.'
'Ik kan het bewijzen ook. Kom eens hier,Tessie.'
Ze keek mij geschrokken aan. 'Waarom wil je mij tegen een man laten praten die er niet eens is?'
'Dat doe ik niet. Ik wil je leren lezen en schrijven.'
Tessie keek nu helemaal onthutst. 'Wat zou ik daar nu aan hebben? Je weet toch wel dat zwarte mensen geen lezen en schrijven mogen leren?'
'Behalve jij en ik zal niemand er ooit achter komen.' Ik liep naar haar stoel naast de haard, pakte haar hand en trok haar overeind. 'Alsjeblieft, Tessie, ik zal het hem laten zien. Ik weet zeker dat ik het je kan leren.'
'Word je daar weer blij van, liefje?' vroeg ze, terwijl ze mijn wang streelde.'Je weet immers dat ik het vervelend vind als je zo neerslachtig bent en alsmaar in jezelf aan het praten bent.'
'We zullen er alle twee blij mee zijn. Je zult het zien. Kom mee. Ga aan tafel zitten.'
Na veel gepraat en aandringen kreeg ik Tessie zover dat ze aan tafel ging zitten. Toen schreef ik haar naam in blokletters op. Ik legde haar uit dat iedere letter een bepaalde klank had, dat de S het geluid van een slang maakte, en zo ging ik verder. Toen gaf ik haar een pen en haalde haar over om zelf haar naam te kopiëren.
Tessie begon op de haar gebruikelijke manier goedhartig te mopperen en tegen te stribbelen. 'Ik zie niet in waar dat goed voor is... Ik begrijp niet waarom mensen hier blij mee kunnen zijn...' Maar ik wist dat ze er zelf ook plezier in had. Ze leerde erg snel. Toen er een uur verstreken was, had ze verscheidene bladzijden vol geschreven met haar naam in blokletters: TESSIE. En ze kon het ook schrijven zonder naar het voorbeeld te kijken.
'Je bent een goede onderwijzeres,' zei ze toen we onze eerste les beëindigden.
'Dit is nog maar het begin,' zei ik tegen haar.
'O nee...'
'Jawel. Ik geef je iedere middag een uur les en het zal niet lang duren of je kunt net zo goed lezen en schrijven als wie dan ook.'
'Als je dat graag wilt, liefje,' zei ze aarzelend. 'Maar nu moet ik iets gaan doen. En je mag niet kwaad worden als ik dat doe.'
Ik zag hoe Tessie haar werk naar de haard bracht en plechtig de bladzijden in de vlammen gooide.

Toen het voorjaar aanbrak, kwam Jonathan weer naar Richmond terug. Op een zonnige namiddag kwam hij plotseling opdagen en verzocht mij opnieuw om een gunst.'Sally heeft erin toegestemd mij zondag te ontmoeten in het park voor een picknick, maar haar vader staat erop dat er ook nog iemand anders bij aanwezig is. Wil je alsjeblieft met ons meegaan, Caroline?'
'Nee, deze keer niet. Ik ben niet graag het derde wiel aan de wagen. En bovendien denk ik dat Sally mij niet zo erg mag.'
Jonathan luisterde niet en nam geen genoegen met mijn afwijzing. Terwijl hij bleef doorzeuren en mij zei dat ik zijn enige hoop was, dacht ik plotseling terug aan de overeenkomst die we gesloten hadden de laatste keer dat ik hem ter wille was geweest.
Ik onderbrak zijn smeekbeden en vroeg:'Heb je dat pamflet eigenlijk gelezen dat ik je gegeven heb?'
'Wat zeg je...? O,ja... het was erg interessant.' Zijn gezicht vertoonde de schuldige uitdrukking van een ondeugende jongen. 'Waarom ga je zondag niet mee, dan kunnen we erover praten?'
'Je liegt. Je hebt het niet gelezen.'
'Caroline, we hebben toch altijd plezier als we bij elkaar zijn?'
'Ja, maar...'
'En je zult heus het derde wiel aan de wagen niet zijn. Vermoedelijk komt Sally's broer deze week uit Washington thuis.We vragen hem ook mee te gaan. Zeg alsjeblieft dat je meegaat.'
'Maar je weet hoe moeilijk het voor mij is om met vreemden te praten. Ik ben niet zo goed in gezelschap. En ik wil zeker niet opgezadeld worden met een oppervlakkige, egoistische broer van Sally.'
Jonathan wilde zich er niet bij neerleggen. Hij was smoorverliefd, beweerde hij, en ik was zijn enige mogelijkheid om Sally te ontmoeten. Terwijl hij maar bleef aanhouden, dacht ik aan mijn missie — één persoon tegelijk tot andere gedachten brengen. Als Jonathan het traktaatje niet wilde lezen, dan zou Sally's broer dat misschien wel willen doen. En bovendien, als Jonathan nog meer bij mij in de schuld zou komen te staan, zou hij misschien eerder bereid zijn om Tessie en Josiah ter wille te zijn.
'Goed dan,' zei ik ten slotte.'Dan ben je mij twee gunsten verschuldigd... en haar broer moet geen saaie piet zijn, want dan ga ik meteen naar huis.'
'Ik houd van je,' zei hij, mij omhelzend. 'Als Sally en ik onze eerste dochter krijgen, noemen we haar naar jou.'
'Als je mij wilt bedanken, moet je dat pamflet lezen dat ik je gegeven heb,' riep ik hem na. Maar hij was de deur al uit.
Jonathan en ik kwamen als eersten in het park aan en we wachtten op een bank tot Sally en haar broer zouden komen. Dat wil zeggen: ik zat op de bank te wachten. Jonathan was zo opgewonden dat ik niet meer mijn best deed hem naast mij te doen plaatsnemen. Een gesprek met hem was al helemaal niet mogelijk. Als dit de manier was waarop verliefde mensen reageerden, hoopte ik nooit verliefd te worden.
'Dat is Sally's rijtuig!' schreeuwde hij, toen hij de koets met de twee gelijke paarden ervoor zag aankomen.
'Kalm nu maar,' zei ik lachend. 'Je staat te dansen en er is niet eens muziek.'
Het rijtuig kwam tot stilstand. De koetsier kwam van de bok en deed het portier open. Sally kwam er als eerste uit en toen haar broer. Toen ik zag wie hij was, wilde ik wel dat de aarde zich zou openen om me te verzwelgen.
Hij weer!
Ik voelde dat ik een hoogrode kleur kreeg toen Sally en Jonathan ons aan elkaar voorstelden. 'Ik wil je graag mijn nicht voorstellen, Caroline Fletcher.'
'Dit is mijn broer, Charles St.John.'
Er volgde een ijzige stilte na hun woorden. Charles en ik wisten beiden dat we beleefdheidshalve nu zoiets moesten zeggen als:'hoe maakt u het?' of:'aangenaam kennis met u te maken,' maar we staarden lange tijd met een koele blik langs elkaar heen.
Toen Charles plotseling begon te lachen, voelde ik mij beledigd. Jonathan en Sally keken hem verwonderd aan.
'Wat is er zo grappig, Charles?' vroeg Sally.
Ik maakte de fout in zijn ogen te kijken en mijn hart verraadde mij en sprong op als een veulen in de wei. Dit was de eerste keer dat ik hem zag lachen en zijn ogen werden daardoor nog helderder dan het blauw in de regenboog.
'Je zult toe moeten geven dat het nogal komisch is,' zei hij toen hij wat bedaarde. 'Ik had er geen idee van dat jij de mysterieuze nicht zou zijn, en aan je reactie te zien wist jij evenmin dat ik Sally's broer was.' Hij lachte zo stralend, zijn gezicht was zo heel anders als hij niet spotte of boos was, dat ik niet anders kon dan zwakjes glimlachen.
'Kennen jullie elkaar dan?' vroeg Sally.
'Juffrouw Fletcher en ik zijn tot nu toe nooit officieel aan elkaar voorgesteld. Maar we zijn elkaar wel een paar keer tegen het lijf gelopen.'
'Nu weet ik het weer,' zei Jonathan. 'Waren jullie het niet die onenigheid hadden op Sally's feestje?'
'O Charles, je gaat deze mooie middag toch niet voor me verknoeien, hè?' zei Sally pruilend.
'Ik zou er niet aan denken,' zei hij gladjes. 'Jij toch ook niet, juffrouw Fletcher?'
'Natuurlijk niet.'
Hij bood mij zijn hand en ik schudde hem. Zijn handdruk was warm en stevig. Mijn hart begon weer te bonzen en ik werd boos op mezelf omdat ik zo op hem reageerde.
'Ik heb nog geen honger,' merkte Sally op. 'Laten we een eindje in het park gaan wandelen voordat we gaan eten.' Jonathan pakte de picknickmand op die Sally en Charles hadden meegebracht en Sally nam zijn andere arm. Ze liepen voor ons uit over het pad en onder het praten boog Jonathan verliefd zijn hoofd naar haar toe.
Gelukkig bood Charles mij niet zijn arm. Toen we achter hen aan liepen, besloot ik Rosalies raad op te volgen en hem een paar vragen over hemzelf te stellen. Ik kreeg te horen dat hij vijfjaar ouder was dan ik, dat hij was afgestudeerd aan de Universiteit van Virginia in Charlottesville en dat hij op zekere dag de leiding over de maalderijen van zijn vader zou overnemen. Maar hij hield ook van politiek en sinds kort werkte hij als assistent van een van de senatoren van Virginia en reisde hij met hem mee naar Washington als het Congres vergaderde.
Ik vertelde Charles over de zaken van mijn vader, over de plantage van mijn neef en dat ik de afgelopen twee jaar in Philadelphia naar school was geweest.
'Zo, zo. Vandaar,' mompelde hij.
'Hoe bedoel je?' Maar ik wist precies wat hij zou gaan zeggen.
'Dat je zo gehersenspoeld bent met al die propaganda tegen de slavernij.'
'Niemand heeft mij gehersenspoeld. Ik ben heus wel in staat om voor mijzelf te denken.'
'Laat mij eens raden. Ze lieten je natuurlijk De negerhut van oom Tom lezen, en...'
'Ter informatie: ik heb dat boek nooit gelezen. Dat was niet nodig. Mijn ervaringen met de slavernij hier in Virginia waren voldoende om mij...'
'Je ervaringen zouden je duidelijk hebben moeten maken dat het boek van mevrouw Stowe vol staat met sentimentele overdrijvingen.'
'Heb jij het gelezen, meneer St.John?'
'Ik zou nog liever...'
Hij hield abrupt zijn mond toen Sally plotseling tussen ons in ging lopen. 'Charles, houd hier onmiddellijk mee op!' Haar stem klonk hees van ergernis.
In onze heftige discussie was het mij ontgaan dat Charles en ik midden op het pad waren blijven staan en tegen elkaar waren gaan schreeuwen. De mensen om ons heen keken naar ons. Ik voelde mij verstijven. Ook Charles zag er onthutst uit.
'Als jullie je niet fatsoenlijk kunnen gedragen, wees dan in ieder geval zo verstandig kalm te blijven,' zei Sally.
'Goed hoor,' antwoordde ik.
'Natuurlijk,' stemde Charles in.
Sally nam Jonathans arm weer, maar ze liepen deze keer achter ons, bereid om onmiddellijk de vlammen te doven zodra de vonken er weer vanaf zouden spatten. Charles stak zijn handen in zijn zakken. 'Het is een prachtige dag, vind je ook niet, juffrouw Fletcher?' Het verbaasde mij dat de voorjaarsbloemen niet verwelkten door zijn cynische stem. Maar ook ik kon deze ijskoude beleefdheid in acht nemen.
'Ja, het is een prachtige dag, meneer St. John.'
Zo bleven we nietszeggende opmerkingen tegen elkaar maken tot Jonathan een rustig plekje op het gras vond waar we onze deken konden uitspreiden. Terwijl we onze lunch opaten, bleek na een poosje dat Charles een gezellige kerel kon zijn, een kant van zijn persoonlijkheid die mij nog niet eerder was opgevallen.'Ik zou weleens wat meer over je werk in Washington willen horen,' zei Jonathan.
'Vertel hun over die keer dat je president Buchanan ontmoette,' vleide Sally.
'Goed. Mijn schitterende moment in tegenwoordigheid van de hoge heren,' antwoordde hij. Ik hoorde iets van zelfspot in zijn stem en merkte dat eigendunk en verwaandheid hem vreemd waren. Charles bezat de zeldzame eigenschap om zichzelf te kunnen lachen. 'Ik ging naar een receptie in een hotel in Washington,' begon hij,'en de president zag mij aan voor de attaché van de Britse ambassadeur. Ik wist niet wat ik moest doen. Er waren veel mensen aanwezig en president Buchanan nam mij terzijde en kletste maar door over een of andere handelsovereenkomst, waarover op dat moment onderhandeld werd. Ik kon niet zo onbeleefd zijn om hem zomaar in de rede te vallen en daarom knikte ik zo af en toe maar. Maar toen vroeg hij hoe ik erover dacht. Ik wist niet of ik de president van de Verenigde Staten in verlegenheid mocht brengen door hem erop te wijzen dat ik de attaché niet was of dat ik gewoon een Brits accent moest nabootsen en zeggen: "Ik denk dat het een geweldig goed verdrag is, ouwe jongen!'"
Charles' imitatie van een Engelsman was zo komisch dat ik er wel om moest lachen. 'En wat deed je?' vroeg ik.
'Gelukkig zag ik op dat moment de Britse ambassadeur zelf en ik zei dus: "Meneer de president, daar is de ambassadeur zelf. Ongetwijfeld is hij meer gekwalificeerd om deze zaak met u te bespreken.'" Charles bootste opnieuw het Britse accent na en we brulden allemaal van het lachen.
'Was dat de spannendste situatie die je in Washington hebt meegemaakt?' vroeg Jonathan.
'Politiek gezien wel, denk ik. Maar de gevaarlijkste situatie deed zich voor toen mijn hospita haar kat kwijtraakte.'
'Vertel op, Charles,' verzocht Sally. Charles had zo'n amusante manier om een verhaal te vertellen en stemmen en gebaren na te bootsen dat hij wel toneelspeler had kunnen zijn. Ik merkte dat ik mij naar hem toe boog en aandachtig naar hem luisterde.
'Ik was op een middag net teruggekeerd naar mijn kosthuis toen mijn hospita handenwringend de deur uit kwam rennen en mij smeekte haar te helpen. Mevrouw Peckham is zo'n lief dametje met wit
haar, zo klein en tenger — ze moet minstens honderd jaar zijn — dat er niets anders voor mij op zat dan haar zo goed mogelijk te helpen."Mijn arme kat is al drie dagen weg," zei ze, "maar ik hoorde haar vanmorgen miauwen. Ik denk dat ze in de boom zit en er niet meer uit durft te komen."
Nu ben ik niet zo gek op katten,' zei Charles, 'maar ik wil natuurlijk graag behulpzaam zijn. Haar kat zat inderdaad halverwege in de eik die voor het huis stond. Dus zoals een heer van stand uit het Zuiden betaamt, zette ik mijn hoed af, trok mijn jas uit, haalde de ladder uit het schuurtje en begon te klimmen. En wat dacht je, die stomme kat ziet mij komen en begon steeds hoger te klimmen om uit mijn bereik te blijven. Tegen de tijd dat er geen takken meer waren om in te klimmen, stond de ladder ver beneden mij en zaten we alle-twee boven in de boom. De takken waren eigenlijk te dun om mijn gewicht te dragen, zodat ik heen en weer wiegde als een rietstengel in de wind.
Nou ja, eindelijk zag ik kans om het beest te grijpen, maar ze vocht als een wilde kat en haalde blazend naar me uit. Ik moest me aan de takken vastgrijpen om niet uit de boom te vallen en wist dat ik met geen mogelijkheid naar beneden zou kunnen klimmen en tegelijk die kat vasthouden. Ik deed toen maar wat me te binnen schoot: ik knoopte mijn overhemd los, stopte de kat erin, en knoopte het toen weer dicht. Dat had ik beter niet kunnen doen. Ze had vlijmscherpe nagels, wilde haar vrijheid terug en bijgevolg klauwde ze mijn hele borst open. Mevrouw Peckham stond intussen al die tijd onder de boom toe te kijken en mijn lof als held te bezingen. Ik had dus geen andere keus dan mijn tanden op elkaar te zetten, geen aandacht aan de pijn te schenken en naar beneden te klimmen. Toen ik eindelijk bij de ladder kwam, had de kat kans gezien mijn rug te bereiken, die ze nu openklauwde. In mijn haast om naar beneden te komen, schopte ik per ongeluk de ladder om. De kleine, tengere mevrouw Peckham kon hem niet overeind krijgen en daarom sukkelde ze weg om hulp te gaan halen. Maar ik kon niet wachten. De laagste tak was zo'n vijf meter boven de grond, maar ik bedacht dat ik, als ik mijn nek zou breken, in ieder geval van het geklauw van die kat verlost zou zijn. En met een beetje geluk zou die kat ook het loodje leggen. Ik zwaaide mij met beide handen van de tak af en viel op de grond, waarbij ik mijn enkel verstuikte. Dat kon mij niet schelen. In vergelijking met de pijn van die scherpe nagels stelde het niet veel voor. Ik knoopte snel mijn overhemd los, graaide de blazende kat van mijn rug en knoopte haar in mijn overhemd of het een zak aardappels was. Toen mevrouw Peckham met haar klusjesman terugkeerde — die ze er maar beter meteen bij had kunnen halen — moet ik een blik waard zijn geweest: ik zat zonder overhemd op de grond en mijn bovenlijf bloedde en zat onder de schrammen. 
"Het lijkt erop dat de opzichter u een goed pak slaag heeft gegeven, meneer St. John," zei de klusjesman opmerkzaam. Hij raapte mijn overhemd met de kat erin op, maakte het open en gaf de kat aan mevrouw Peckham. Toen kreeg ik mijn grootste verrassing te verwerken.
"Meneer St. John," riep ze uit, "dit is mijn kat helemaal niet!'"
Tegen de tijd dat Charles zijn verhaal beëindigde, moest ik zo hard lachen dat de tranen mij over de wangen liepen. Ik kon niet geloven dat dit dezelfde onaangename man was met wie ik eerder ruzie had gemaakt. En ik kon niet geloven dat ik het zo leuk vond om in zijn gezelschap te zijn. Maar toen Sally en Jonathan ons tweeën op de deken achterlieten om het restant van de lunch aan de eenden te gaan voeren, duurde het niet lang of het vuurwerk begon opnieuw.
'Heb je hier weleens eerder gepicknickt?' vroeg Charles terloops.
'Nee, nog nooit.'
'Is het niet leuk al die mensen hier rond te zien wandelen, genietend van het mooie weer?'
'Ja, dat is het zeker.' Maar het was mij opgevallen dat al de paren die die middag over de paden wandelden, blanken waren. Het ergerde mij dat ontwikkelde mensen als Charles niet konden inzien dat dit niet klopte. Ik moest hem dit duidelijk maken. 'Is het niet verkeerd, meneer St. John, dat het in dit prachtige land van de vrijheid aan de negerbevolking van Richmond niet is toegestaan een vrije dag te nemen om hier wat rond te wandelen?'
Zijn ogen vernauwden zich.'Alsjeblieft, begin nu niet...'
'Daar kun je niets tegenin brengen, hè?'
'Daar kan ik heus wel wat tegenin brengen, maar waarom zou ik mijn adem verspillen?'
'Nou,' zei ik, 'ik wil weleens horen hoe je het denkt te kunnen verdedigen dat de slavernij mensen van hun elementaire rechten en vrijheden berooft.'
'Waarom zou ik daar moeite voor doen? Jullie soort mensen luistert toch niet. Ik ben in Washington voortdurend aan het debatteren met de aanhangers van de afschaffing van de slavernij van het Noorden, en het haalt allemaal niets uit.'
'Dat komt omdat zij gelijk hebben en jullie ongelijk.'
'Nee, het komt omdat jullie allemaal gehersenspoeld zijn door een stelletje verwaande...'
'Houd hier onmiddellijk mee op!' We keken op en zagen Sally met de handen op de heupen voor ons staan. 'Echt, als jullie niet ophouden met ruzie maken, kunnen we maar beter naar huis gaan.'
Charles stak in overgave zijn handen op. 'Sorry, ik wil jullie dag niet bederven. Ik beloof je dat ik geen woord meer zal zeggen.'
'Ik ook niet.' Ik vouwde mijn armen over elkaar.
'Nou, dat belooft dan een prettige middag te worden,' zei Sally. 'Pak alles maar in, Jonathan. Charles, ga jij het rijtuig halen. Ik wil naar huis.'
'Nee, Sally. Wacht!' smeekte Jonathan. 'Laten we hun nog één kans geven.'
Maar Sally weigerde. Lang voordat de middag voorbij was, waren zij en Charles vertrokken. Jonathan was zo boos op me dat hij op weg naar huis geen woord tegen mij zei en hij weigerde om met mij mee naar binnen te gaan. Toen hij zonder een woord ten afscheid wegreed, troostte ik mij met de gedachte dat het niet waarschijnlijk was dat hij mij nog eens om een gunst zou vragen.
Het ergste van die hele rampzalige dag was dat ik het niet kon nalaten aan Charles te blijven denken. De helft van de tijd was ik in gedachten met hem aan het debatteren en de andere helft dacht ik aan zijn glimlach of aan het geluid van zijn lach - en dan voelde ik weer diezelfde duizelingwekkende sensatie over mij komen als toen hij mij de hand had geschud. Ik had een hekel aan mijzelf omdat ik mij tot deze afschuwelijke man aangetrokken voelde — omdat ik gelachen had om zijn verhalen en omdat ik het leuk had gevonden, althans op zekere momenten, in zijn gezelschap te zijn.
Terwijl ik die avond in mijn bed lag te draaien, kon ik nog steeds het geluid van zijn slepende stem horen en zijn gewoonte om te zeggen: 'Luister eens...' Ik kreunde.
Tessie stond op en kwam op de rand van mijn bed zitten. 'Je kunt me maar beter vertellen watje dwarszit, anders slapen we vannacht geen van beiden.'
Ik ging rechtop zitten met gekruiste benen en keek haar aan. 'Hij is de meest ergerlijke man die ik ooit ontmoet heb!'
'Jonathan?'
'Nee, Charles St. John. Ik haat hem! Ik wil hem nooit meer zien. In gedachten ben ik voortdurend ruzie met hem aan het maken, bedenk dan wat ik gezegd zou moeten hebben en nu weet ik precies wat ik tegen hem moet zeggen als ik hem weer ontmoet.'
'Ik ben maar een oude kindermeid, maar... waarom zou je hem weer willen spreken als hij je zo ergert?'
'Omdat ik hem wil vergeten, maar hem niet uit mijn gedachten kan krijgen. Ik hoop dat ik hem nooit meer zal zien, maar tegelijk ben ik zo bang dat ik hem nooit meer zal zien. Hij heeft me helemaal in de war gebracht,Tessie! Ik zou wel willen dat hij weer terugging naar Washington en... en in de Potomacrivier zou verdrinken.'
'Ik denk dat de Jamesrivier ook goed genoeg is om in te verdrinken.'
'Nee, ik bedoel ja! Tessie, ik kan niet eens meer redelijk praten. Wat heb ik toch? Ik ben helemaal overstuur als ik bij hem ben, zelfs als we geen ruzie maken. Mijn hart begint te bonzen, ik kan geen adem meer krijgen en hij maakt me aan het lachen en toch ben ik voortdurend ruzie met hem aan het maken.'
'Laat mij je eens wat vragen, liefje. Die jongeman die je voortdurend brieven schrijft uit West Point?'
'Je bedoelt Robert?'
'Hmm... zorgt die er ook voor dat je hart op hol slaat en dat je helemaal overstuur raakt?'
'Nog nooit. En ook geen andere man die ik ooit ontmoet heb.' Ik schudde mijn hoofd.
'Hoe zijn je gevoelens voor die Yankee-man?' vroeg ze.
'Ik heb... ik heb medelijden met Robert. En ik voel me veilig bij hem.'
'Wil je iedere morgen naast hem wakker worden?'
Ik dacht terug aan nicht Julia, die mij hetzelfde had gevraagd. De gedachte vervulde mij met afschuw. 'Nee,' zei ik tegen Tessie.
'Nou dan. Dat is je antwoord.'
'Hoe bedoel je? Wat is mijn antwoord?'
'Dat je niet verliefd bent op deze Robert.'
'Nou, ik ben zeker niet verliefd op die meneer St. John. Dat kan ik je wel vertellen! Hij is beledigend... en... en gemeen en...'
'Hoe ziet hij eruit? Is hij net zo lelijk als hij gemeen is?'
'Nee, hij is helemaal niet lelijk.' Mijn stem trilde plotseling van emotie en ik wist niet waarom. 'Hij is... hij is...' Ik zag zijn gezicht voor me, de manier waarop hij keek als hij lachte en verhalen vertelde, niet als hij boos was.
'Hij is wat, liefje?'
'Nou... hij zou best een knappe vent zijn als hij niet zo koppig was!' Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en huilde. Ik wist zelf niet waarom.
'Hmm.'Tessie sloeg haar armen om mij heen. 'Het is wel moeilijk om een man te haten als hij zo knap is.'
Ze liet me een poosje huilen, maar toen ik tot bedaren kwam, vroeg ze:'Waarover maken die man en jij voortdurend ruzie?'
'Slavernij. Hij verdedigt het. Kun je je dat voorstellen? Hij denkt dat het volkomen acceptabel is!'
Om Tessies mond krampte een lachje. 'Volgens mij denkt je neef Jonathan, je vader en zo ongeveer iedere blanke man in Virginia er ook zo over. Maak je met hen ook allemaal ruzie?'
'Nee,' antwoordde ik gedwee.
'Liefje, als je in Virginia een man zoekt die denkt als een Yankee, zul je als een oude vrijster sterven. Ik denk dat je maar beter met die Robert kunt trouwen zolang je daar de kans toe hebt.'
Ik herinnerde mij wat ze over Robert had gezegd. Ik was niet verliefd op hem. Maar hoe had ze dat geweten? 'Hoe is het om verliefd te zijn, Tessie?' vroeg ik haar.
Ze staarde lange tijd in het donker voor zich uit, toen werd haar glimlach breder. 'Ja, als je merkt dat je hart bij het zien van een bepaalde man begint te fladderen als een stuk papier in de wind - het doet er niet toe of je hem. pas een minuut geleden of een jaar geleden hebt gezien. Als je bij hem bent, bestaat er in de hele wereld niets of niemand meer dan hij alleen. Je kunt door de straat lopen waar je iedere dag door komt, maar als hij bij je is, raken je voeten nauwelijks de grond; het is net alsof je op een wolk zweeft. En liefje, zijn armen om je heen te voelen is belangrijker voor je dan de lucht die je inademt.'
'Voel jij dat ten opzichte van Josiah?' vroeg ik. Ze knikte zwijgend. 'Maar je ziet Josiah slechts zelden. Heb je er weleens over gedacht een andere man te zoeken?'
'De meeste mensen zijn erg gelukkig als de liefde zich op zeker moment aandient,' zei ze kalm. 'Dat moment kun je maar beter niet laten gaan omdat je denkt dat je nog weleens de kans zult krijgen.'
Ik wist dat mijn vader zijn verdriet verwerkt had toen hij weer een actieve rol in het uitgaansleven van Richmond ging spelen. Toen er steeds meer uitnodigingen binnenkwamen, vroeg hij mij soms hem te vergezellen als hij ergens naartoe ging.
'Ik kan het maar nauwelijks geloven, Caroline, maar je bent nu oud genoeg om getrouwd te kunnen zijn,' zei hij mij op zekere dag. 'Ik denk dat het tijd wordt dat ik je aan een paar geschikte families voorstel.'
Het ene moment maakte ik mij zorgen dat ik bij een van die gelegenheden Charles St. John tegen het lijf zou lopen, het andere moment was ik teleurgesteld dat dit niet het geval was. Toen ging ik op een avond, ongeveer een maand na de picknick, met mijn vader mee naar een bal waarop geld ingezameld zou worden voor een politieke partij, in het huis van de gouverneur. Ik stond bij de tafel met de punch toen Charles uit het niets te voorschijn kwam en voor mij ging staan.
'Dans met me.'
Het was geen verzoek, maar een bevel. Ik wilde weigeren, maar kon niet voorkomen dat ik mij door hem liet meevoeren. Het was de eerste keer dat Charles en ik elkaar vasthielden, en mijn knieën knikten zo hevig dat ik mij maar nauwelijks kon bewegen.
'Luister eens,' zei hij na een poosje. 'Als ik in heksen zou geloven, zou ik kunnen denken dat jij er een bent.' Er was geen spoor van humor in zijn stem te bekennen. Hij bleef staan en duwde mij iets van zich af om mij in de ogen te kunnen zien. Ik had nog nooit eerder zulke blauwe ogen gezien. Ze smeulden als blauwe vlammen.
'Kom op, juffrouw Fletcher, maak weer eens ruzie met me. Maak me boos.'
'Waarom?' vroeg ik met een dun stemmetje. Ik was bang dat ik zou gaan huilen.
Hij keek van me weg en begon weer te dansen. 'Omdat ik er dan misschien eens mee kan ophouden dag en nacht aan je te denken.'
Ik wist precies wat hij voelde. Ik besloot het te doen; ik zou voor de laatste keer ruzie met hem maken, waardoor zijn obsessie voor eens en altijd zou verdwijnen.
'Denk je dat negers het Evangelie kunnen aanvaarden?'
'Ongetwijfeld.'
'Worden ze daardoor dan niet onze christelijke broeders en zusters? De Bijbel zegt dat we Christus niet kunnen liefhebben en onze broeder haten.'
'Ik haat negers niet.'
'Misschien niet. Maar als je echt van Christus zou houden, zou je het niet kunnen verdragen langs de slavenmarkt in Fourteenth Street te rijden, terwijl je weet wat daarbinnen met sommigen van je christelijke broeders gebeurt.'
Hij danste even zwijgend verder op de muziek en zei toen rustig: 'Daar heb ik geen antwoord op. Het spijt me.'
Hij trok mij dichter tegen zich aan en hield mij stevig en bezitterig vast. Ik had met tientallen andere mannen gedanst, maar kon mij niet herinneren dat ik mij er ooit zo bewust van was geweest dat ik door een man werd vastgehouden, zo bewust van zijn nabijheid of van de kracht van zijn aanwezigheid. Alles in mij leek te vibreren, alsof ik midden tussen een paar beierende klokken stond.
Toen de muziek zweeg, liet hij mij los. Ik verwachtte dat hij mij voor de dans zou bedanken en weg zou lopen, maar ik was vreselijk bang dat hij dat zou doen. Ik was mij niet bewust van het vertrek, van de mensen of van wat er om mij heen gebeurde. Ik wist alleen dat Charles voor mij stond en dat hij mij strak aankeek. Hij had mijn hand niet losgelaten.
'Wat doe je mij aan, Caroline?' vroeg hij zacht.'Weet je dat ik echt heb nagedacht over een paar dingen die je mij gezegd hebt? En over een paar stomme dingen die ik gezegd heb — zoals dat de negers een inferieur ras vormen. In werkelijkheid geloof ik dat niet. Ik heb mij afgevraagd wie van ons tweeën echt gehersenspoeld is door opgeblazen retoriek.'
Ik weet niet hoe lang we daar samen zo stonden. Ik kon nauwelijks ademhalen, kreeg het gevoel dat ik gewichtloos was en zweefde — niet alleen door wat hij zei, maar ook door zijn nabijheid. Het was precies zoals Tessie het had omschreven.
'In Washington ben ik altijd aan het debatteren over slavernij,' vervolgde Charles. 'Ik kan het zelfs in mijn slaap. Maar ik ben niet gewend om met een vrouw te debatteren — zeker niet met zo'n mooie vrouw. En eerlijk gezegd heb ik maar weinig vrouwen ontmoet die iets zinnigs over politiek konden zeggen. Je hebt mijn aangename leventje op zijn kop gezet, Caroline. En ik moetje zeggen dat je in ieder geval in één ding gelijk had — ik had voor dat negerjochie inderdaad een appel moeten kopen.'
Ik werd zo geroerd door wat hij zei, zo in beslag genomen door zijn nederigheid en charme, dat ik niets wist te zeggen. Plotseling kwam Jonathans vriend Roger op ons af en klopte op Charles' schouder, waardoor de betovering werd verbroken.
'Neem mij niet kwalijk. Mag ik de volgende dans van u, juffrouw Fletcher?'
Ik moest snel een beslissing nemen. Als ik met Roger zou gaan dansen, zou Charles waarschijnlijk weggaan, misschien wel voorgoed. Als ik de uitnodiging zou afwijzen, zou Charles weten dat ik gevoelens voor hem koesterde. Ik herinnerde mij wat Tessie had gezegd, dat je in de liefde geen tweede kans kreeg en ik nam mijn beslissing.
'Het spijt me, Roger, maar ik heb de volgende dans al toegezegd aan meneer St. John.'
Charles deed zijn ogen heel even dicht toen Roger wegliep. Ik hoorde hem diep ademhalen. 'Wat doen we nu?' vroeg hij toen hij zijn ogen weer opendeed.
'Misschien zouden we ermee op kunnen houden ruzie te maken en naar elkaar gaan luisteren.'
Hij nam mij weer in zijn armen en walste met mij over de dansvloer. Lange tijd zeiden we geen van beiden iets, toen zei Charles: 'Er zit veel waars in wat je over de slavernij zegt, maar je argumenten zijn te simplistisch. Bovendien gaat deze gevaarlijke tweespalt tussen Noord en Zuid niet over slavernij. Het gaat om de rechten van staten.'
'Maar het recht dat ze willen handhaven, is het recht om slaven te houden.'
'Slavernij is voor de economie van het Zuiden noodzakelijk.''Dat is wel waar, maar daarom is het moreel nog niet te verantwoorden.'
Hij pakte mijn hand nog steviger vast. Ik voelde dat hij een innerlijke strijd met zichzelf voerde.'Zelfs als we overeenkomen om morgen de slavernij af te schaffen, wat zouden al die negers dan met hun vrijheid moeten doen? Waar zouden ze moeten wonen? Hoe zouden ze in hun onderhoud kunnen voorzien? De voorstanders van de afschaffing zijn nog nooit met een redelijk plan op de proppen gekomen. En kom nu niet met die onzin over Liberia aan — denk je echt dat al die slaven terug zouden willen naar Afrika?'
'Nee, maar ongetwijfeld kunnen onze wetgevers met een beter plan komen als ze de koppen bij elkaar steken. De negers hebben het recht om hun eigen dromen te hebben, met hun gezinnen samen te wonen en te weten dat hun kinderen niet uit hun armen verkocht zullen worden.'
'Luister eens, niet iedere slavenhouder is zo wreed.'
'Al zou het er maar één zijn, dan is het al verkeerd. Ben je ooit bevriend geweest met een neger, Charles?'
'Mijn familie heeft onze bedienden altijd goed behandeld. Ik was erg gek op de kindermeid die voor ons zorgde toen we klein waren.'
'Maar ben je nu met een van hen bevriend, als je gelijke? Heb je geluisterd naar zijn ideeën en dromen?'
'Om eerlijk te zijn: nee. Jij wel?'
'Ja. En dat is de reden waarom ik denk zoals ik denk. Niet omdat ik alle propaganda van de voorstanders van de afschaffing slik. Het komt omdat ik Eli en Tessie ken. Je zou ze eens moeten ontmoeten.'
Hij leek even met zichzelf in tweestrijd te zijn voor hij antwoordde: 'Ik denk dat ik dat wel wil.'
Toen de dans eindigde, leidde Charles mij, met zijn hand zachtjes tegen mijn rug, uit de drukke balzaal. Het leek wel of mijn benen van was waren. We vonden een rustig hoekje op het terras waar we konden praten.
'Ik was er niet zeker van of we hiertoe wel in staat zouden zijn,' zei ik.
'Wat bedoel je?'
'Langer dan vijf minuten met elkaar praten zonder ruzie te krijgen. En kijk nu eens! We praten nu al langer dan twintig minuten met elkaar en je hebt mij nog niet één keer gezegd hoe irritant ik eigenlijk wel ben.'
Hij glimlachte. 'Vanaf de eerste dag dat ik je ontmoette, wist ik dat je een buitengewone vrouw was. Ik had nog nooit een vrouw ontmoet die zo onomwonden voor haar mening uitkwam - laat staan een vrouw die vermoedelijke slavendrijvers er met haar tas van langs gaf. Ik dacht dat je alleen maar onzin napraatte, Caroline, maar dat doe je niet. Je gelooft echt in watje zegt.Je geeft er echt om. Het spijt me dat ik je verkeerd beoordeeld heb.'
'Wil je mij vergeven dat ik dat negerjongetje heb helpen ontsnappen?'
Charles lachte nu hardop. 'Natuurlijk. Maar die kleine dief loopt nog steeds ergens rond in de straten van Richmond, weet je. Het zou je verdiende loon zijn als hij op zekere dag je tasje uitje handen rukt.'
Ik beantwoordde zijn glimlach. 'Dat risico neem ik dan maar.'
Charles keek mij lange tijd aan. Hij leek mij in te drinken, zoals iemand zijn dorst lest die lange tijd niet gedronken heeft.'Met wie ben je vanavond naar deze partij gekomen?' vroeg hij ten slotte.
'Met mijn vader.'
'Ik wil hem graag spreken. Ik wil hem vragen of ik je thuis mag brengen.'
Mijn vader was er erg mee ingenomen dat Charles hem toestemming vroeg mij het hof te maken. 'De familie St. John is een van de beste families van Richmond,' zei papa trots.
'En niet te vergeten, één van de rijkste,' plaagde ik.
'Nou ja, dat kan ook geen kwaad. Maar laten we niet vergeten wat het belangrijkste is...'
'Dat ik erg gek ben op Charles?'
'Nee,' zei hij lachend, 'dat hij een goede Zuidelijke Democraat is.'
Charles en ik gingen die hele zomer samen uit — naar muziekuitvoeringen en diners, naar het theater en naar de talrijke politieke bijeenkomsten, toen de verkiezingen voor het presidentschap steeds dichterbij kwamen. Terwijl mijn gevoelens voor hem zich verdiepten, voelde ik mij ook steeds schuldiger worden ten aanzien van Robert Hoffman — vooral toen het stapeltje onbeantwoorde brieven op mijn bureau steeds groter werd.
Ik realiseerde mij dat mijn nicht Julia gelijk had gehad; Robert was er vast van overtuigd dat hij op mij verliefd was. Sinds ik naar Richmond was teruggekeerd, had ik hem regelmatig geschreven, maar nu ik zelf verliefd geworden was, wist ik dat het niet eerlijk was Robert met valse hoop aan mij te blijven binden. Ik ging op een dag achter mijn bureau zitten en schreef hem een lange, eerlijke brief, waarin ik hem zo vriendelijk mogelijk uitlegde dat we geen 'afspraak' meer hadden.
Tegelijkertijd schreef ik tante Martha een brief om haar te vragen het nieuws wat te verzachten. Ik voelde mij opgelucht maar ook een beetje bezorgd toen er meteen daarop geen brieven van Robert meer kwamen. Na verloop van tijd kreeg ik een zakelijk briete van mijn tante, waarin ze schreef dat ze met Robert had gepraat, maar waarin ze niets zei over hoe hij het nieuws had verwerkt. Mijn nicht Julia noemde hem niet meer in haar brieven. 
Ik had dat najaar wel belangrijker dingen om mij zorgen over te maken. De Verenigde Staten, die mij zo dierbaar waren, stonden aan de vooravond van een verschrikkelijke crisis. De wedloop naar het presidentschap, zowel als het oproer van John Brown, liet zien dat de natie ten aanzien van de slavernij zeer verdeeld was. De Democratische Partij was in tweeën gevallen, waarbij de Noordelijke Democraten senator Stephen Douglas uit Illinois kandidaat stelden en de Zuidelijke Democraten senator John Breckinridge uit Kentucky. De Republikeinen kozen voor een compromis en stelden Abraham Lincoln kandidaat. Hij beloofde de verbreiding van de slavernij een halt toe te roepen in iedere staat die zich in de toekomst bij de Unie zou aansluiten, maar de slavernij in de staten waar die al bestond, ongemoeid te laten. Ik vond dat het standpunt van meneer Lincoln een eerlijk compromis was. Charles was het daar niet mee eens.
'Lincolns standpunten zijn onaanvaardbaar,' hield hij vol. 'Zodra onze slavenstaten in het Congres overvleugeld worden, hebben we geen eerlijke vertegenwoordiging meer. De Noordelijken kunnen dan iedere wet die hun aanstaat erdoor drukken.'
'Is dat de reden waarom South Carolina dreigt zich af te scheiden als meneer Lincoln gekozen wordt?'
'Ja, dat is de reden. Amerika heeft zich om dezelfde reden van Groot-Brittannië afgescheiden - haar belangen werden niet evenredig vertegenwoordigd.'
'Denk je dat het daar ten slotte op uit zal lopen, Charles? Een nieuwe revolutie?'
'Ik bid dat dat niet het geval zal zijn.'
Maar toen Abraham Lincoln de verkiezingen won — met slechts veertig procent van de stemmen — voelden Charles en ik iets van dreiging in de lucht hangen. Geen enkele slavenstaat had voor hem gestemd.
Charles en ik waren het nog steeds niet eens over de slavernij , maar we waren nu in staat erover te discussiëren zonder ruzie te maken. Hij luisterde naar mijn standpunten en dat waardeerde ik in hem. Hij gaf toe dat slavernij onrechtvaardig was, en ik gaf toe dat onmiddellijke afschaffing de economie van het Zuiden zou vernietigen en dat miljoenen slaven geen raad zouden weten met hun vrijheid. Charles behandelde de slaven van zijn familie goed en eerlijk, hoewel er nooit een liefdesband met hen ontstond zoals tussen Tessie en Eli en mij.
Tessie en ik gingen door met onze leeslessen in de middag en ze maakte snelle vorderingen. Binnen zes maanden kon ze eenvoudige verhalen lezen en kon ze de zinnen opschrijven die ik haar dicteerde, hoewel haar spelling nog wel te wensen overliet. Ze bleef echter bang dat het ontdekt zou worden dat ik haar lesgaf en iedere middag liet ze mij beloven dat ik tegen niemand zou zeggen wat we deden. Wat begonnen was als een bewijs voor Charles om hem te laten zien dat Tessie gelijkwaardig aan ons was, zou voor altijd ons geheim blijven.
Maar ik voelde mij niet langer gedwongen om dingen aan hem te bewijzen. Charles had aan mij toegegeven dat sommige negers ongetwijfeld lezen en schrijven zouden kunnen leren, maar hij was er nog steeds van overtuigd dat ze niet opgeleid moesten worden. Hoewel we het dikwijls niet met elkaar eens waren, waren Charles en ik van één ding overtuigd: onze steeds dieper wordende gevoelens voor elkaar waren veel sterker dan onze politieke verschillen.
Tegen het eind van het jaar, op 20 december, gaf Charles' familie een kerstfeest in hun enorme huis. Alle vooraanstaande mensen van Richmond werden uitgenodigd. Toen ik zat te wachten tot Charles mij op zou komen halen, kon ik niet nalaten terug te denken aan het feest dat zijn zus Sally een jaar geleden had gegeven.
'Er is in één jaar tijd zoveel veranderd,' zei ik tegen Tessie. 'Ik vraag mij af wat ik over een jaar aan het doen zal zijn.'
Vanuit het raam in de slaapkamer keek ze uit naar het rijtuig van Charles, maar ze draaide zich met een ondeugende glimlach naar mij om.'Ik denk dat je met de volgende Kerst naast meneer St.John wakker zult worden.'
Het onderwerp deed mij nog steeds blozen, maar het idee wond me erg op. 'Ik... ik hoop het,' zei ik verlegen.
Tessie klapte in haar handen en lachte luid.'Nou, dat is dan het bewijs. Mijn meisje is verliefd. En daar komt het rijtuig van de sprookjesprins aan.'
Ik hoorde het ook. Ik wachtte op het geklingel van de deurbel, het geluid van Charles' voetstappen in de hal en zijn slepende stem als hij mijn vader zou begroeten. Maar ik hoorde niets. 'Waar blijft hij nu?' vroeg ik.
Tessie tuurde weer uit het raam. 'Hij staat op het erf... met Eli te praten.'
'Dat wil ik zien.' Ik liep naar het raam en zag hen daar staan, druk in gesprek - Charles in avondkleding en Eli in zijn haveloze stalkleren. Ze waren even lang en stonden vlak bij elkaar. Het gesprek scheen een hele tijd te duren. Toen stak Charles tot mijn verbazing zijn hand naar Eli uit. De tranen sprongen mij in de ogen toen ze elkaar de hand schudden. Nog nooit eerder had ik een heer uit het Zuiden de hand van een neger als zijn gelijke zien schudden.
'Hé, houd eens op. Je moet niet huilen,' vermaande Tessie mij. 'Je ogen zullen helemaal opzetten en rood worden.'
'Ik kan het niet helpen. Ik houd van hem, Tessie.'
'Dat zei ik toch al, liefje.'
Toen ik de trap afkwam en Charles op mij zag wachten, wist ik dat ik mijn verdere leven met hem zou willen doorbrengen. Hij pakte mijn hand en kuste die. Hij streelde met zijn baard over mijn hand en kuste die toen opnieuw.
'Je ziet er schitterend uit,' zei hij.
Ik had de indruk dat mijn voeten nauwelijks de grond raakten en ik naar het rijtuig zweefde. We gingen naast elkaar in de koets zitten voor de rit naar zijn huis in Court End.
Toen hij zei:'Ik wil je je kerstcadeautje een paar dagen eerder geven,' begon mijn hart te bonzen van blijdschap en verwachting. Charles haalde een klein ingepakt doosje uit zijn zak. Mijn vingers trilden zo erg dat ik het niet uit kon pakken.
'Heb je hulp nodig?' Hij glimlachte en nam het weer terug. In het doosje zat een prachtige, kennelijk oude platina ring met een robijn.'Het was de ring van mijn grootmoeder,' zei Charles. Hij wachtte even en zei toen: 'Wil je met mij trouwen, Caroline?'
Ik wilde mijn antwoord wel van het dak van het Congresgebouw schreeuwen, maar ik kon alleen maar fluisteren: 'Ja, heel graag.' Het klonk als het stemmetje van een kind dat een koekje krijgt aangeboden. Charles lachte en trok mij in zijn armen, terwijl ik mijn tranen probeerde te bedwingen.
'Luister eens. Ik geloof dat ik nu eindelijk een manier gevonden heb om je de mond te snoeren,' zei hij. 'Dat had ik al maanden eerder moeten proberen. Hier, kijk eens of hij past.' Hij deed de ring aan mijn linkerhand. De ring paste precies. 'Een paar dagen geleden heb ik je vader toestemming gevraagd om met je te trouwen,' zei Charles.'Hij geeft ons zijn zegen. Vind je het goed als we vanavond onze verloving bekendmaken?'
Ik wilde wel dat de hele wereld het zou weten, maar alles wat ik kon uitbrengen, was: 'Ja, dat zou geweldig zijn.'Toen kwam er een andere gedachte bij mij op.'Stond je... stond je daarover vanavond met Eli te praten?'
'Zag je ons dan?' Charles leek even in verlegenheid gebracht. 'Ehh... ja. Ik weet dat Eli een goede vriend van je is en ik dacht... nou ja, ik dacht dat ik hem maar beter als bondgenoot kon hebben. Hij heeft ons ook zijn zegen gegeven.'
Ik kon mijn tranen niet langer bedwingen. Ik omhelsde Charles stevig, niet in staat om mijn ontroering over dit gebaar onder woorden te brengen. Hij begreep heel goed dat Eli's zegen net zo belangrijk voor mij was als die van mijn vader.
Later op de avond stonden Charles' ouders naast papa om onze verloving aan te kondigen. We zouden in juli gaan trouwen. Het nieuws werd door de gasten met applaus ontvangen. Alle vooraanstaande burgers van Richmond gingen in de rij staan om Charles en mij te feliciteren en ons alle goeds toe te wensen. Velen haalden mijn moeder aan en spraken lovend over haar. Maar ik kon niet nalaten mij af te vragen of sommigen zich om Charles zorgen maakten, of ik niet net zo zou worden als zij.
Sally had tranen in haar ogen toen ze mij omhelsde. 'Ik ben zo blij dat je mijn zus zult worden,' zei ze. Nu ze mij niet langer als een mededingster beschouwde, waren we vriendinnen geworden. Ze was gek op mijn neef Jonathan, maar weigerde zichzelf de beperking van slechts één aanbidder op te leggen.
Ook Jonathan feliciteerde mij met een omhelzing en een kus. 'Ik moet zeggen,' grijnsde hij, 'dat dit een verloving is waar ik geen cent op had durven inzetten gezien de eerste ontmoeting.'
Te midden van deze duizelingwekkende blijdschap kwam meneer Jenning, de uitgever van de Richmond Inquirer, aan op het feest, twee uur te laat. Het bleek algauw dat hij verontrustend nieuws meebracht. 'We hebben vanavond het laatste bericht over de telegraaf ontvangen,' zei hij. 'Het kwam binnen net voordat ik het kantoor verliet. South Carolina heeft zich officieel afgescheiden van de Unie.'
Het nieuws kwam wel niet helemaal onverwacht, maar de aanwezigen werden er toch door van hun stuk gebracht en het maakte aan alle vrolijkheid tijdelijk een eind. Zelfs nadat meneer St.John het orkest een wenk had gegeven verder te spelen en er bij ons op had aangedrongen van de feestvreugde te genieten, kwam iedereen in kleine, bezorgde groepjes bijeen en werd er fluisterend over de afscheiding gepraat. Ik kon mij niet verzetten tegen de angst die ik in mij voelde opkomen. Ik had zelf de diepe kloof tussen het Noorden en het Zuiden gezien na de gebeurtenissen bij Harper's Ferry. Nu de eerste staat zich had afgesplitst, vroeg ik mij af of de lawine van zich afscheidende staten nog te keren was.
'Er is vanavond iets vreselijks begonnen, hè?' vroeg ik Charles.
'Dat weten we nog niet,' antwoordde hij, maar ik zag de bezorgdheid in zijn ogen.
'Denk je dat er oorlog zal komen?'
'Dat hangt van de reactie van Washington af. Iedere staat heeft zich vrijwillig bij de Unie aangesloten; ze zullen ook het recht moeten hebben deze weer te verlaten als de federale regering hun belangen niet meer vertegenwoordigt.'
'Denk je dat Virginia zich ook van de Unie zal afscheiden?'
Hij zuchtte. 'Er is momenteel niet veel steun voor afscheiding. Maar luister eens. We kunnen alleen maar bij de dag leven — en dit is onze bijzondere dag. Kom mee, Caroline.'
Hij nam mij bij de hand en bracht me naar het terras.Voor december was het een warme avond, maar toch nog zo koud dat ik in mijn baljapon stond te rillen. Charles trok zijn jas uit en sloeg die om mij heen voordat hij mij in zijn armen nam. Hij hield mij stevig vast. Plotseling was alleen dat nog maar belangrijk.
Toen ik niet meer rilde, deed hij een stap terug en keek mij met zijn schitterende ogen aan. 'Ik houd van je,' zei hij. Toen boog hij zich naar voren en kuste mij voor de eerste keer. Ik voelde het gekriebel van zijn baard in mijn gezicht, de druk van zijn handen in mijn rug, de warmte van zijn lippen op de mijne en ik wist dat Tessie gelijk had — ik wilde Charles' armen om mij heen voelen en dat was belangrijker dan de lucht die ik inademde.