16
Juni 1862
Opnieuw was heel Richmond één groot ziekenhuis. In de daaropvolgende week bracht ik al mijn vrije tijd door in het Chimborazoziekenhuis om voor de gewonde soldaten te zorgen. Toen de crisis wat minder werd en mijn hulp niet langer nodig was, kwam er op een rustige middag een bode aan de deur. De man was alweer vertrokken toen ik mij naar de deur haastte, maar hij had Gilbert een briefje gegeven, een opgevouwen, vettig stukje bruin papier.
Beste Caroline,
Ik weet dat we eigenlijk met
elkaar in oorlog zijn, maar ik kan niet geloven dat je mij als je
vijand beschouwt. Eens waren we in Philadelphia dierbare vrienden
en ik doe nu op basis van die vriendschap een beroep op je.
Ik word hier in Richmond vastgehouden als krijgsgevangene. Mijn
medegevangenen en ik leven hier onder afschuwelijke omstandigheden.
Velen van ons zijn ziek en de hongerdood nabij. Ik herinner mij je
vriendelijkheid en christelijke liefdadigheid en vraagje je
medelijden te tonen aan mijn kameraden en mij. Ik word
gevangengehouden in een pakhuis dat bekend staat als de
Libby-gevangenis, in het oostelijke gebouw.
Met vriendelijke groeten,
Luitenant Robert Hoffman
Leger Verenigde Staten
Eli en ik gingen samen naar de
Libby-gevangenis. We parkeerden ons koetsje in een zijstraat en
staken toen onder een brandende zon een kaal terrein over naast het
gebouw Het uit bakstenen opgetrokken tabakspakhuis, dat langs het
kanaal stond, bestond uit drie met elkaar verbonden gebouwen van
vier verdiepingen hoog, op de hoek van Cary Street en Dock
Street. De gevangenis dankte zijn naam aan een nog nauwelijks
leesbaar uithangbord met L. Libby & Zn., Tabakshandelaren erop,
dat daar door de voormalige eigenaar, Luther Libby, was opgehangen.
Achter de getraliede ramen op de bovenste verdieping zag ik
schimmige figuren die zich als geesten voortbewogen. De
schildwachten, die voor het gebouw op wacht stonden, sommeerden Eli
zijn armen omhoog te steken om hem te fouilleren, waarna ze de mand
met voedsel die hij droeg, doorzochten. Ze verwezen ons naar het
kantoor van majoor Turner op de begane grond.
Het eerste wat me opviel, was de stank. Ik had gedacht dat het in
het ziekenhuis stonk, maar de warme, verstikkende lucht in de
Libby-gevangenis stonk — erger dan een knekelhuis - naar vuil en
dood en menselijk afval. Ik moest mijn zakdoek voor mijn neus en
mond houden om niet te gaan braken.
Majoor Turner kwam langzaam overeind toen we zijn kantoor
binnenkwamen. 'Juffrouw, u bent kennelijk naar de verkeerde plaats
gekomen. Ik zal u...'
'Nee, dank u wel, meneer,' zei ik vastberaden. 'Ik ben naar de
Libby-gevangenis gekomen om een van uw gevangenen te bezoeken.'
'Daar kan geen sprake van zijn.'
Ik had meteen een hekel aan majoor Turner. Hij had niet eens de
moeite genomen om over mijn verzoek na te denken. Turner was niet
veel groter dan ik en zijn jongensachtige gezicht vertoonde
voortdurend een dreigende blik — die hij zich, naar ik aannam, had
aangemeten om een wat mannelijker indruk te maken. Mijn eerste
indruk was dat hij een tiran was en ik nam mij vast voor mij tegen
hem te verzetten — geruggensteund door Eli natuurlijk, die hoog
boven de man uittorende.
'Mijn naam is Caroline Fletcher,' zei ik. 'Mijn vader is George
Fletcher, eigenaar van verscheidene pakhuizen in dit gebied en
onlangs door president Davis benoemd tot kapitein in de Confederale
marine. Mijn verloofde is Charles St. John, die in de Eerste
Infanterie van Virginia dient. U zult ongetwijfeld van de
familie St. John gehoord hebben, majoor Turner. Zij bezitten de
grootste maalderijen van de stad en behoren tot de meest
vooraanstaande families van Richmond.'
'Wat komt u hier doen, juffrouw Fletcher?' Zijn stem klonk schel en
jongensachtig.
'Mij is ter ore gekomen dat hier een familielid van mij
gevangengehouden wordt. Ik ben hiernaartoe gekomen om hem te
bezoeken en wat eten te brengen.'
'Laat u het hier maar achter, dan zal ik ervoor zorgen dat hij het
krijgt.'
'Ik ben niet van plan te vertrekken voor ik hem gesproken heb,
meneer.'
Turner keek nu nog dreigender. 'Deze gevangenis is geen geschikte
plaats om een sociaal bezoek te brengen. We hebben geen geschikte
faciliteiten om bezoekers...'
'Dan zal ik wachten tot er een vertrek is klaargemaakt,' zei ik,
terwijl ik plaatsnam op een stoel voor het bureau van majoor
Turner. 'In een drukke tijd als deze val ik president Davis liever
niet lastig met een verzoek om mijn neef te mogen bezoeken. Maar
als u mij daartoe dwingt, zal ik dat zeker doen, meneer.' Toen ik
zag dat Turner begon te aarzelen, voegde ik eraan toe: 'De naam van
mijn neefis luitenant Robert HofFman en voorzover ik weet, kunt u
hem vinden in het oostelijke gebouw.'
De bewakers maakten op de begane grond een kleine opslagruimte in
orde en Robert werd binnengebracht. De kleine ruimte zonder ramen
vulde zich snel met de stank die hij verspreidde. Ik wilde naar hem
toe rennen om hem te omhelzen, maar met een kreet van afschuw stak
hij beide armen uit om me tegen te houden.
'Nee, Caroline! Nee! Ik zit van top tot teen onder het
ongedierte!'
De huid op zijn handen en nek was schilferig en ruw door ringworm
en schurftig door insectenbeten. Toen ik dichterbij kwam, kon ik de
luizen in zijn zwarte haar zien. Robert was bleek en mager en had
donkere kringen onder zijn treurige ogen. Zijn haar was lang en
geplakt van het vuil, zijn gezicht ongeschoren. Maar hij
glimlachte en pakte heel even mijn hand vast om mij gerust te
stellen.
'Het spijt me. Ik had niet de bedoeling je te laten schrikken. Maar
ik zou je besmetten als we elkaar zouden omhelzen.'
'Robert... ik... ik weet niet wat ik zeggen moet...' Ik kon maar
amper uit mijn woorden komen en door mijn tranen kon ik hem maar
nauwelijks zien. Hij was verschrikkelijk veranderd, een persoon uit
een nachtmerrie. Maar zijn stem en zijn lieve aard waren niet
veranderd.
'Je hoeft niets te zeggen, Caroline. Alleen je aanwezigheid al...
het feit dat je gekomen bent... dat houdt me een jaar lang op de
been.'
De majoor had twee houten bankjes in het vertrek laten zetten.
Robert en ik gingen zitten en ik gaf hem de mand met eten. In
vergelijking met de vooroorlogse situatie was het maar een schamel
rantsoen — een vierkant maïsbrood dat Esther gebakken had, een paar
koude gekookte aardappelen, een stuk vis, een plak van de ham van
tante Anne, waar we erg zuinig op waren - maar het zien en de geur
ervan deden Robert in tranen uitbarsten.
'Het spijt me... het spijt me,' herhaalde hij steeds weer, terwijl
hij zijn tranen probeerde af te vegen.'Ik weet niet wat ik
plotseling heb... neem me niet kwalijk...'
Ik wilde hem vasthouden, hem troosten, maar ik durfde niet. In
stilte verwenste ik de oorlog, de domheid en de haat die de
zachtaardige Robert in zo'n situatie hadden gebracht. 'Het is wel
goed,' mompelde ik. 'Er valt je niets kwalijk te nemen.'
Het voedsel beefde in Roberts handen toen hij langzaam begon te
eten. Hij bracht iedere hap eerst naar zijn neus, rook eraan en
stopte het eten dan pas in zijn mond. Door zijn uiterlijk wist ik
dat hij half verhongerd moest zijn, maar hij nam de tijd om te eten
om zijn gekrompen maag zich weer aan het voedsel te laten
aanpassen.
'Hoe lang zit je hier al?' vroeg ik.
'Vanaf begin november vorig jaar. Ik nam deel aan een expeditie van
de Federatie die bij Balls Bluff de Potomac overstak. We
hadden de opdracht door de verdedigingslinies van de Rebellen heen
te breken, maar ze bleken sterker te zijn dan we gedacht hadden. De
Rebs dreven ons terug naar de rivier en maaiden ons neer toen we
probeerden in onze boten te ontsnappen. Ik... ik heb me met mijn
eenheid overgegeven in plaats van ze allemaal te zien sneuvelen.
Maar toch heb ik toen nog veel mannen verloren.'
Hij had zijn ogen neergeslagen en concentreerde zich op het eten om
zichzelf af te leiden. Robert was in een welgestelde familie
opgevoed en had goede tafelmanieren geleerd, maar nu zag ik hem met
zijn vuile handen vis eten en iedere kostbare druppel olie en sap
van zijn vingers likken.
'De Rebellen brachten ons achter hun linies,' zei hij, toen hij
weer verder kon praten. 'Ik was boos en voelde me vernederd. De
oorlog was nog maar net begonnen en ik was al gevangengenomen. Ze
voerden ons snel af, maar toch zag ik al hun verdedigingslinies,
hun reserves en artillerie en geschutsstellingen.Toen de bewakers
even niet opletten, verstopte ik mijn geld, mijn horloge en alle
andere waardevolle dingen die ik bij me had. Ik was blij dat ik dat
gedaan had. Ze vonden nog wat geld toen ze mij fouilleerden, maar
niet alles. Een van de bewakers pakte mij mijn ransel af met alle
rantsoenen en probeerde toen informatie van mij los te krijgen in
ruil voor eten en andere gunsten. Een andere bewaker stal mijn
laarzen en gaf mij er zijn eigen afgetrapte schoenen voor in de
plaats.
Toen we naar het zuiden trokken, sloten zich nog meer
krijgsgevangenen van andere eenheden bij ons aan. Ik herinner mij
dat we, toen we door een klein dorp langs de rivier marcheerden,
door alle jongens uit het dorp met stenen en mest bekogeld werden.
De vrouwen scholden ons uit en spuwden naar ons. Toen we in
Richmond aankwamen, werden de officieren van de soldaten gescheiden
en brachten ze ons uiteindelijk hier. Ik weet niet wat ze met mijn
mannen gedaan hebben... ik hoop dat ze beter behandeld worden dan
wij.'
'Ze zitten gevangen op een eiland midden in de James-rivier,' zei
ik. 'Het wordt Belle Island genoemd. Je kunt
het waarschijnlijk zien vanuit de ramen die op het kanaal
uitkijken.' Ik vertelde hem niet dat hij en de andere officieren
goed af waren omdat ze in een gebouw gehuisvest waren en dat de
enige bescherming die de manschappen hadden tegen de kou van de
winter en de hitte van de zomer, een tent was.
'Ik heb hier heel wat mannen zien sterven,' zei Robert. 'Ik heb
anderen gek zien worden. Dat kan heel gemakkelijk gebeuren in deze
poel van ellende, waar mannen die ziek worden en koorts krijgen de
hele nacht liggen te schreeuwen tot we gaan wensen dat ze zullen
sterven. We hebben geen dokters en geen medicijnen. We hebben
allemaal last van dysenterie. Soms was ik zo ziek en rilde ik zo
van de koorts dat ik dacht dat ik zou sterven. Ik heb vaak gewild
dat dat zou gebeuren.'
Robert had het maïsbrood voor het laatst bewaard, alsof hij daarvan
als dessert wilde genieten. Hij hield het vlak voor zijn gezicht,
behoedzaam om geen kruimeltje te morsen, maar toen er toch een
stukje op de grond viel, raapte hij het snel op en stak het in zijn
mond. Ik dacht terug aan de negerkindertjes op Hilltop die ik
hetzelfde had zien doen.
'Je kunt je niet voorstellen hoe langzaam de tijd hier verloopt,
Caroline. Iedere dag is hetzelfde. We vechten om een poosje voor
het raam te kunnen staan, alleen maar om de boten op het kanaal
langs te zien varen en naar het verkeer op de bruggen te kijken, en
naar de bomen, de velden en de glooiende heuvels aan de andere kant
van de rivier. We mogen niet door de ramen aan de andere kant van
het gebouw kijken. De bewakers schieten op ons als we dat
doen.'
'Doe het ook maar niet,' zei ik tegen hem. 'Je ziet alleen maar
daken, schoorstenen, pakhuizen en verlaten terreinen — niets wat de
moeite waard is om voor neergeschoten te worden.'
'Om maar wat te doen te hebben, vangen we soms de luizen op ons
hoofd en laten die tegen elkaar rennen. De winnaar krijgt het
stukje gezouten varkensvlees in de soep, als dat erin zit. Het is
hier verschrikkelijk smerig. Twee keer per week vegen de negers de
vloer aan en gooien er wat water overheen, maar dat is alles
wat ze doen. We hebben water, maar geen zeep. 's Nachts slaap ik
met nog honderd man, mannetje aan mannetje, op de kale vloer, als
haringen in een ton. Ons dagelijks rantsoen bestaat uit maïsbrood
en bonensoep met wat ranzig gezouten varkensvlees waar de wormen
uitkruipen. Bij bijzondere gelegenheden krijgen we taai, gekookt
rundvlees. Eerst hebben we al het geld dat we hadden, bij elkaar
gelegd en de bewakers omgekocht om extra rantsoenen voor ons te
kopen, maar ons geld is allang op. We hebben gehoopt op een
uitwisseling van krijgsgevangenen, maar nu de gevechten zo dichtbij
gekomen zijn, is de kans daarop erg klein geworden. We hopen
eigenlijk nergens meer op. Dat is de reden waarom ik je geschreven
heb. Het spijt me... maar als ik dat niet had gedaan, zou ik gek
geworden zijn.'
Robert keek me aan en ik zag de wanhoop in zijn ogen. Ik herinnerde
mij hoe graag hij naar West Point had gewild, hoe graag hij zich in
de strijd had willen onderscheiden en ik kon mij goed voorstellen
wat een moeite het hem gekost moest hebben om zijn trots opzij te
zetten, om de vrouw van wie hij eens had gehouden, in deze situatie
onder ogen te komen. Wat er nog van zijn waardigheid was
overgeschoten, probeerde ik te sparen door geen medelijden te
tonen.
'Ik ben blij dat je geschreven hebt,' zei ik hem.'Het is goed om je
weer te zien.'
'Ik heb de bewaker mijn zakhorloge gegeven om je het briefje te
brengen. Het was nog het enige ding van waarde dat ik had. Ik was
bang dat je weggevlucht was toen de oorlog begon. Ik hoopte voor
jou dat je dat gedaan had, maar voor mezelf ben ik blij dat je dat
niet gedaan hebt.'
'Richmond is mijn thuis. Ik kan hier niet weg.'
'Julia schreef mij dat je verloofd was.' De pijn die ik in Roberts
ogen zag, was zo intens dat het mij moeite kostte om hem te blijven
aankijken.
'Ja. Eh... Heb je nog bekenden ontmoet, Robert?'
Hij scheen mijn vraag niet te horen. 'Vecht je verloofde aan de
kant van de Rebellen?'
'Ja... ja, dat doet hij. Charles is van mening dat hij vecht voor
de vrijheid van het Zuiden.'
'Ben jij ook een Rebel?'
'Nee. Ik, eh... sta aan geen enkele kant.'
Een van de bewakers bonsde plotseling op de deur, waardoor ik
opschrok.'Het is tijd, juffrouw Fletcher.'Terwijl de sleutel in het
slot knarste en de deur openzwaaide, ging ik staan.
'Ik kom over een paar dagen terug, Robert. Dat beloof ik je. Ik zal
weer wat eten voor je meebrengen.'
Hij stond niet op, alsof hij hoopte mijn bezoek nog wat te kunnen
rekken en bleef me strak aankijken. 'Je verloofde en de anderen
houden zichzelf voor de gek, en dat weet je. De Rebellen vechten
niet voor hun vrijheid; ze vechten voor het recht om slaven te
kunnen houden.'
'Kom mee,' schreeuwde de bewaker. 'Overeind.'
Robert kwam ten slotte langzaam overeind. Hij gaf me de lege mand.
'Ik weet dat je gelooft dat slavernij verkeerd is, Caroline. Maar
misschien besef je niet dat, als het Zuiden wint - als je verloofde
wint - de slavernij ook zal winnen.'
Een paar dagen later keerde ik naar de Libby-gevangenis terug en
bracht ik een paar kranten en boeken voor hem mee om te lezen - Les
Miserables van Victor Hugo en mijn verzameling boeken van Sir
Walter Scott. Ik bracht ook het schaakbord van mijn vader mee, een
stuk zeep en de ivoren stofkam van mijn moeder om de neten uit zijn
haren te kammen. Na mijn derde of vierde bezoek gaf majoor Turner
het op om te proberen mij ervan te weerhouden Robert te bezoeken.
Hij liet Robert zonder meer halen en sloot ons dan voor het ons
toegemeten halfuur op in de voorraadkamer. Binnen een paar weken
zag Robert er sterker, gezonder en veel schoner uit dan de eerste
keer dat ik hem bezocht.
Op zekere dag zette hij het eten opzij in plaats van het meteen op
te eten en boog hij zich naar voren om mijn handen te pakken.'We
moeten praten, Caroline. Ik wil je om een gunst vragen.' Hij
praatte zacht, alsof hij niet wilde dat de bewaker ons zou kunnen
afluisteren. 'Er is hier na de laatste gevechten bij Seven Pines
een aantal nieuwe gevangenen binnengekomen. Ze hebben mij
verteld wat er daar gaande is en nu zal ik het jou vertellen.
Generaal McClellan denkt dat hij tegenover een grote troepenmacht
van de Confederatie staat. Daarom gaat hij uiterst behoedzaam te
werk en wacht op veertigduizend man versterking voordat hij zal
aanvallen. Maar de mannen die op weg hierheen door de vijandelijke
linies gevoerd zijn, weten wat de waarheid is over de troepen van
de Confederatie. Zij weten dat jullie ver in de minderheid zijn.
Als we die informatie aan de Unie kunnen doorgeven, zal McClellan
niet langer aarzelen om aan te vallen.' Hij wachtte even en greep
mijn handen steviger vast. 'Caroline... we zouden graag willen dat
jij die informatie aan hen doorspeelt.'
Ik rukte mijn handen los. 'Ik? Ben je nu helemaal gek
geworden?'
'Ssst... ssst... Luister, als je deze informatie aan McClellan door
kunt geven, kun je helpen een eind aan de oorlog te maken. Als het
Noorden een beslissende overwinning behaalt, als we Richmond
veroveren, zou de oorlog morgen voorbij kunnen zijn. Het enige doel
van president Lincoln is de Unie te herstellen.'
Ik wilde het vertrek uit rennen, wegrennen van het lelijke dat hij
mij voorstelde, maar ik was te verbijsterd om mij te kunnen
verroeren. 'Je kunt mij toch onmogelijk vragen het leger van de
Confederatie te verraden. Charles ligt daar ergens in een van die
loopgraven om Richmond te verdedigen. Het zou betekenen dat ik de
man van wie ik houd, zou verraden... mijn neven... en mijn eigen
vader...'
'Als de oorlog snel voorbij zal zijn, is de kans dat ze het er
levend afbrengen aanzienlijk groter.'
'Nee, Robert. Ik kan je niet helpen. Ik doe het niet.'
'Ik weet hoe je over slavernij denkt, Caroline. Als je mij niet
helpt, verraad je je eigen overtuiging. Je zult eraan bijdragen dat
honderdduizenden in slavernij blijven.'
Ik stond op, klaar om te vertrekken, maar mijn benen trilden zo
hevig dat ik geen stap kon verzetten. 'Ik ben naar je toe gekomen
om je te helpen,' zei ik.'Ik had nooit verwacht dat jij, jij nog
wel, misbruik van mijn vriendelijkheid zou maken door mij te
vragen zoiets vreselijks te doen.'
'Vreselijks? Is het geen grotere zonde om je diepste overtuiging te
verloochenen? Om God te verraden?' Hij wachtte even. 'Hier, neem
dit mee, Caroline.' Hij duwde een klein zakbijbeltje in mijn
handen.
'Waarom? Wat is dit?'
'Kijk maar eens. Op alle blanco pagina's en tussen de regels door
hebben mijn mede-officieren en ik alles opgeschreven wat we gezien
hebben en wat we ons herinneren van de Confederale troepen die
Richmond verdedigen. We hebben onze handtekening en onze rang onder
al die inlichtingenrapporten gezet.'
'Ik neem het niet mee,' zei ik, het Bijbeltje op de bank
gooiend.
Onverstoorbaar haalde Robert al het eten uit de mand die ik had
meegebracht en legde er toen het Bijbeltje in. 'Neem het dan maar
mee naar huis en verbrand het. Je veroordeelt ons allemaal ter dood
als het hier gevonden wordt.' Hij stopte de mand in mijn handen. We
staarden elkaar lange tijd aan. Toen hij weer sprak, was zijn stem
erg zacht. 'Men heeft mij verteld dat, als je zo'n twee kilometer
voorbij de Confederale linies loopt, de wachtposten van de Unie je
waarschijnlijk zullen onderscheppen. Geef ze dit boekje en vraag
hun het aan de juiste autoriteiten te geven. Dat is alles wat ik je
vraag.'
'Is dat alles? Hoe durf je mij te vragen dit te doen?'
'Ik durf je dit te vragen omdat ik je overtuiging ken. Ik weet dat
je ervan overtuigd bent dat slavernij verkeerd is. "En neemt geen
deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmaskert ze
veeleer." En ik weet dat je je eens vast had voorgenomen om er
alles aan te doen om deze slechte instelling af te schaffen.'
Ik was zo ontdaan toen ik de gevangenis verliet, dat Eli
onmiddellijk vroeg wat er aan de hand was. Ik wachtte tot we thuis
waren en vertelde het hem toen we alleen samen in het koetshuis
waren. 'Robert vroeg mij de Yankees te helpen. In deze Bijbel staat
informatie opgeschreven die, naar hij zegt, de Noordelijken kan
helpen de oorlog te winnen. Hij wil dat ik ze die informatie ga
brengen.'
'Ik neem aan dat je dat niet wilt doen.'
'Dat kan ik niet. Als ik de vijand zou helpen, zou ik Charles
verraden. Deze inlichtingen kunnen zijn leven in gevaar
brengen.'
Eli keek mij met zijn vriendelijke bruine ogen strak aan. 'Als je
besloten hebt het niet te doen, waarom ben je dan nog zo van
streek?'
Ik keek van hem weg en dacht aan Roberts woorden. 'Omdat ik, als ik
het niet doe, de Zuidelijken help om de oorlog te winnen... wat
betekent dat ik help de slavernij in stand te houden. Begrijp je
het niet? Wat ik ook doe, ik zal een verraadster zijn.'
Eli slaakte een diepe zucht. 'Je zit in een moeilijk parket,
missy.'
'Kunnen Charles en papa het bij het verkeerde eind hebben, Eli?
Staat God aan de kant van de Yankees? En als dat zo is, hoe staat
het dan met al die mensen in mijn kerk, die God vurig bidden hen te
helpen, zodat het Zuiden zal winnen? Hoe kan ik dan nog bidden dat
God Charles, papa en Jonathan zal bewaren?'
Eli trok een houten stoel bij en beduidde mij te gaan zitten.
Hijzelf bleef staan en liep een beetje heen en weer terwijl hij mij
antwoord gaf.
'Er staat een verhaal in de Bijbel over Jozua toen hij op het punt
stond Jericho aan te vallen. Hij steekt de rivier de Jordaan over,
helemaal alleen, en ontmoet dan de engel van God, die een zwaard
draagt. Jozua vraagt: "Aan wiens kant staat u, aan die van ons of
aan die van hen?" De engel zegt: "Aan geen van beide. Ik sta aan
Gods kant."
God volvoert Zijn plan in deze oorlog, missy, net als Hij dat deed
bij de slag om Jericho. Hij staat niet aan de kant van het Noorden
of aan de kant van het Zuiden. Maar er zijn dingen die Hij gedaan
wil hebben en er zijn gevechten die Hij gewonnen wil hebben in de
harten van mensen — zowel in het Noorden als hier. De mensen aan
beide zijden kunnen maar beter niet bidden dat hun wil zal
geschieden, want God verhoort dat soort gebeden niet. Ze kunnen
beter bidden dat Zijn wil zal geschieden.'
Eli zweeg toen hij voor mijn stoel bleef staan. Hij ging op zijn
hurken zitten, zodat we elkaar aankeken. 'Als de engel van God
Jozua vertelt dat hij aan Gods kant staat, reageert Jozua op de
juiste manier. Hij valt op zijn gezicht en zegt: "Wat heeft mijn
Heer tot Zijn knecht te zeggen?" Jozua besluit in Gods leger te
dienen en Gods strijd te strijden, in plaats van te proberen God
zijn strijd te laten strijden.'
'De Yankees noch de Rebellen zijn mijn vijanden,' zei ik. 'Ik
geloof niet in hun zaak, noch van de een noch van de ander. Zou dit
de tijd kunnen zijn waarvoor je mij gewaarschuwd hebt? Denk je dat
God mij voorbereid heeft voor "een tijd als deze"?'
'Dat hangt ervan af. Neem je je voor Hem te dienen?'
'Ik weet het niet... Ik denk niet dat ik Charles kan verraden. Maar
als ik Robert niet help, verraad ik jou en Tessie. Welke beslissing
moet ik dan nemen?'
'De beslissing is niet wie je gaat helpen en wie je gaat verraden.
De beslissing is of je naar Gods stem zult luisteren en zult doen
wat Hij zegt. Misschien is het wel net zoiets raars als in
kringetjes om Jericho heen gaan lopen. Of misschien is het wel net
zo moeilijk en gevaarlijk als de vijand helpen, zoals Rachab
deed.'
'Hoe weet je wat God zegt? Hoe kan ik weten wat Hij mij zegt te
gaan doen?'
'God verandert niet van gedachten. Wat heeft Hij je al gezegd over
het Noorden en het Zuiden, over wat goed en verkeerd is? Hoe denk
je daarover, diep in je hart? Wat is de werkelijke strijd die God
wil dat gestreden wordt?'
'Slavernij. God haat slavernij.' Ik hoefde er niet eens over na te
denken. 'Hij houdt evenveel van jou als van mij. Hij kijkt niet
naar je huidskleur. Het is voor iedereen verkeerd om een ander te
bezitten.'
'Heeft Hij je dat gezegd door Zijn heilig Woord?'
'Ja,' zei ik verbaasd. 'Ja, dat heeft Hij gedaan. Hij zei dat we
het juk der verdrukking moesten wegdoen en dat we ons moesten
vereenzelvigen met de verdrukten en de hongerigen.'
'Dan moet je alleen nog het besluit nemen of je Hem
zult dienen en zeggen: "Hier ben ik," en de taak die Hij je
opdraagt te gaan doen — of niet.'
Ik wist nu wat die taak zou zijn. Robert had gelijk gehad toen hij
had gezegd dat, als het Zuiden zou winnen - als Charles zou winnen
- de slavernij ook zou winnen.
'Maar hoe moet het dan met Charles en Jonathan en papa?' Ik wist
niet helemaal zeker of ik het aan Eli of aan God vroeg.
'Het is erg moeilijk, missy. Maar Jezus zegt dat iemands vijanden
soms zijn huisgenoten zijn. Hij zegt dat iedereen die zijn familie
meer liefheeft dan Hem, niet geschikt is voor het Koninkrijk.'
'Maar Eli, ik ben zo bang. Ik kan toch niet zomaar naar de linies
van de Unie lopen en hun het boekje overhandigen? Ik krijg niet
eens een reisdocument om Richmond te verlaten tenzij ik daar een
goede reden voor heb. En bovendien, ze hebben hier in Richmond een
paar maanden geleden een man betrapt die voor het Noorden
spioneerde en hem meteen opgehangen.'
Eli gaf niet meteen antwoord. Terwijl ik toekeek hoe hij ging staan
en weer wat heen en weer begon te lopen, dacht ik terug aan wat
Tessie had voorgelezen — hoe Jezus gehoorzaam was tot de dood toe.
Koningin Ester had gezegd: 'Kom ik om, dan kom ik om.' Mijn vader
en Charles waren bereid om voor de zaak waarin zij geloofden, te
sterven. Was ik dat ook?
'Dit is niet iets wat je in je eigen kracht kunt,' zei Eli ten
slotte. 'Net zomin als Jozua in zijn eentje die muren van Jericho
kon laten vallen. Je kunt dit alleen maar doen met Gods hulp of
helemaal niet. Maar als je besloten hebt Hem te vertrouwen, zorgt
Hij er wel voor dat je je taak kunt uitvoeren. Dat zul je
zien.'
Ik lag die nacht een hele tijd
wakker om te bidden — zoals in zo veel nachten sinds de oorlog was
begonnen. Groter dan de angst om mijn eigen leven te verliezen was
de angst dat ik Charles zou kwijtraken. Door mijn daad zou ik de
oorzaak van zijn dood kunnen worden. En wat nog erger was, als
hij erachter zou komen dat ik de vijand had geholpen, zou hij
mij haten.
De klok in de hal had al middernacht geslagen voordat ik eindelijk
de moed vond God te vertellen dat ik Zijn wil zou doen, wat de
kosten dan ook zouden zijn. Toen lag ik nog twee uur wakker om een
plausibele reden te bedenken om een reisdocument aan te vragen.
Maar ik viel in slaap nog voor ik iets bedacht had. Toen het
dienstmeisje van mijn grootmoeder mij echter vroeg in de ochtend
wakker schudde, wist ik dat God in een plan had voorzien.
'Missy Caroline... missy Caroline, alstublieft, word wakker,'
smeekte ze. 'U moet mij komen helpen met uw grootmoeder.'
Ik had na het korte nachtje moeite om wakker te worden en voelde
mij duizelig en gedesoriënteerd. 'Waarom? Wat is er?'
'God zij ons genadig, missy Caroline... ik denk dat uw grootmoeder
gestorven is.'
Tante Anne ging met me mee naar het kantoor van de
politiecommissaris om een reisdocument naar Hilltop aan te vragen.
Ze bepleitte haar zaak overtuigender dan ik ooit had kunnen doen.
'Mijn man zou het mij nooit vergeven,' zei ze, 'als ik zijn moeder
op een andere plaats zou begraven dan op de familiebegraafplaats op
Hilltop, naast haar man.'
'Weet u wel dat uw plantage nu waarschijnlijk achter de
vijandelijke linies ligt?' vroeg de commissaris.
'Ja, dat weet ik.'
'De Yankees zullen u waarschijnlijk niet terug laten keren naar
Richmond als u eenmaal overgestoken bent.'
'Dat kan mij niet schelen. We zijn ter wille van mijn schoonmoeder
naar Richmond gekomen omdat mijn man niet wilde dat ze zou zien wat
de Yankees met Hilltop zouden doen.'
Uiteindelijk gaf de commissaris ons met tegenzin permissie en vulde
hij ook mijn naam en die van Eli in op het document. Toen
overhandigde hij het aan tante Anne om het te tekenen. Toen ik
op weg naar huis het document las, was ik erg opgelucht en dankbaar
dat de commissaris mij niet had gevraagd mijn handtekening onder
het document te zetten:
Hiermee wordt toestemming verleend aan mevrouw William Fletcher,
juffrouw Caroline Fletcher en hun slaaf Eli Fletcher de plantage
Hilltop te bezoeken, waarbij zij plechtig hebben beloofd geen enkel
hun bekend feit door te geven, hetzij in woord of geschrift, dat de
Geconfedereerde Staten van Amerika enige schade zou kunnen
berokkenen als dit de vijand bekend zou zijn.
Ik stuurde Eli erop uit om een eenvoudige houten kist te kopen. De
andere bedienden wasten en kleedden grootmoeder en kamden haar
dunne, witte haar. Eli legde haar fragiele lichaam daarna teder in
de kist.
'God vergeve mij,' mompelde ik toen ik Roberts Bijbel onder haar
gevouwen handen legde.
De jonge Thomas was in alle staten toen hij hoorde dat hij in
Richmond zou moeten achterblijven en tante Anne had grote moeite
hem te kalmeren. Ik nam alle bedienden mee naar de keuken en vroeg
hun voor Eli en mij te bidden. Toen de kist ten slotte op de
boerenwagen van tante Anne was geladen, vertrokken we naar
Hilltop.
Omdat Confederale soldaten ons onderweg regelmatig aanhielden om
onze wagen, de kist en al onze kleding en bagage te doorzoeken,
duurde de reis naar Hilltop, die onder normale omstandigheden drie
uur duurde, vier uur. Niemand dacht er echter aan de Bijbel, die ik
onder de stijve, gevouwen handen van grootmoeder had gelegd, te
bekijken. Toen we ten slotte de laatste wachtpost van de
Confederalen bereikten, smeekte de bevelvoerend officier ons niet
verder te gaan.
'De Yankees zijn geen heren, juffrouw Fletcher, maar beesten. Ik
wil liever niet zeggen wat ze een mooie jongedame als u zouden
kunnen aandoen.'
'Ik stel uw bezorgdheid zeer op prijs. Maar Eli zal er wel voor
zorgen dat ons niets gebeurt.'
De officier trok me terzijde en fluisterde: 'Ik wil u
niet teleurstellen, maar die vent gaat er meteen vandoor zodra
u de grens gepasseerd bent. Alle negers doen dat. Ze denken dat de
Yankees hun de vrijheid zullen geven.'
'Eli niet. Hij zal me niet in de steek laten.'
De man schudde somber zijn hoofd toen hij mij hielp weer op de
wagen te klimmen. Hij was kennelijk van mening dat hij ons de dood
tegemoet stuurde. 'Ik wens u alle geluk van de wereld toe, dames. U
zult het nodig hebben.'
Eli klapte met de leidsels en we reden de weg af, het niemandsland
binnen. Toen we een paar kilometer verder waren, zei tante Anne:
'Dit is ons land. We zijn nu op Hilltop.'
Ik dacht dat ik mij de weg naar Hilltop nog herinnerde van mijn
bezoek een aantal jaren geleden, maar de weg vertoonde nu door het
veelvuldige gebruik diepe karrensporen en werd niet langer
overschaduwd door een koepel van pijnbomen; er stonden alleen nog
maar boomstompen langs de weg. De zwoele middag leek veel te rustig
en stil. Er werkten geen slaven op de kale velden en er graasden
geen dieren in de wei. De palen van de afrasteringen waren nu
verdwenen en gebruikt om de loopgraven van de Confederatie te
versterken. Ik had versperringen gezien van gepunte palen die de
loopgraven beschermden, maar had er geen idee van gehad dat de
prachtige bossen van Hilltop waren gekapt om die palen te leveren.
Ik huiverde in de naargeestige stilte en had het gevoel dat we in
de gaten werden gehouden.
Net toen de schuur van Hilltop in zicht kwam, sprongen een stuk of
tien soldaten in blauwe uniformen uit de bosjes aan weerskanten van
de weg te voorschijn. Hun geweren waren op ons gericht.
'Deze plantage is mijn thuis,' verklaarde tante Anne. 'Ik ben
teruggekeerd om de moeder van mijn man op de familiebegraafplaats
te begraven.'
De fouillering en het doorzoeken van onze bagage leek deze keer
veel beangstigender, omdat ons Confederale reisdocument nu
waardeloos was geworden. Hierna namen de soldaten onze wagen in
beslag en reden ermee naar het huis, waarbij wij het bevel kregen
er achteraan te lopen. Onderweg zagen we in de verte rijen en nog
eens rijen witte tenten die de akkers van Hilltop bedekten zo
ver als we konden zien. Het slavenkwartier zag er verlaten uit. Het
eens zo drukke erf achter het plantagehuis was eveneens verlaten.
Zelfs de kippen waren verdwenen.
De Yankees hadden hun officieren ondergebracht in het huis en we
mochten niet naar binnen gaan. Na enige tijd verscheen er bij de
achterdeur een zekere kolonel Drake die ons te woord stond. Hij
liet een van zijn mannen oom William halen, die even later onder
bewaking kwam opdagen uit wat eens de weefschuur was geweest. Mijn
oom ontving het nieuws over de dood van zijn moeder als een nieuwe
slag bij alles wat hij al te verwerken had. Tante Anne klampte zich
aan hem vast om hem staande te houden toen Eli de kist openmaakte
om hem de gelegenheid te geven zijn moeder nog een laatste keer te
zien.
'Ik zal het graf gaan graven, meester Fletcher,' zei Eli,'als u mij
laat zien waar ik dat moet doen.'
'Eh...ja... natuurlijk,' mompelde hij. 'Mag ik?' vroeg hij, zich
tot de kolonel wendend.
Drake knikte.'Geef hun een schop uit de werkplaats,' zei hij tegen
een van zijn mannen.
Ik bleef achter bij de kolonel, terwijl tante Anne en oom William
het kaalgekapte bos in liepen om Eli naar de begraafplaats te
brengen. Zodra ze uit het zicht waren, lichtte ik het deksel van de
kist op, dat Eli niet had dichtgespijkerd, en haalde er Roberts
Bijbel uit. De taak die God mij had opgedragen, leek bijna al te
makkelijk. Maar toen ik de Bijbel aan de kolonel gaf, kon ik mij
niet aan de gedachte onttrekken dat ik hem Charles' leven in handen
gaf.
'Dit is voor u,' zei ik, het boek in zijn handen stoppend. 'Mijn
tante weet hier niets van, maar dit is de eigenlijke reden dat ik
hiernaartoe gekomen ben. De Bijbel is van een van uw krijgsgevangen
gemaakte officieren, luitenant Robert Hoffman.'
'Wie? Hoe komt u hieraan?'
'Ik heb Robert in de Libby-gevangenis in Richmond opgezocht. Hij
heeft met de andere krijgsgevangenen op deze bladzijden zijn
waarnemingen opgeschreven van de Confederale
verdedigingsbolwerken toen ze door de linies trokken. Wilt u er
alstublieft voor zorgen dat ze bij de legerleiding van de Unie
terechtkomen?'
Hij sloeg de Bijbel open en las een van de met de hand beschreven
bladzijden. Hij keek op en staarde mij aan. Aan de uitdrukking op
zijn gezicht kon ik zien dat hij mij als een verraadster
beschouwde. Zo voelde ik mij ook. Ik had plotseling geen kracht
meer over en liet mij op de treeplank van de wagen zakken.
'Waarom doet u dit?' vroeg hij.
Ik had even tijd nodig om tot mezelf te komen.'Omdat ik van mening
ben dat slavernij fout is.'
'Maar u hebt zelf slaven.'
'Mijn vader. Ik niet.'Toen ik bedacht wat de slaven iedere dag
allemaal voor mij deden, alle dingen die ik zelf niet kon, zoals
een kip plukken en een vuur aansteken, leek het onderscheid mij
bespottelijk. Ik veranderde snel van onderwerp. 'Kolonel Drake, ik
zou zo mogelijk graag voor het donker naar Richmond willen
terugkeren.'
Drake zond onmiddellijk drie van de nog overgebleven slaven van
Hilltop naar de begraafplaats om Eli te helpen graven. Ze
spijkerden de kist van grootmoeder dicht en lieten die in het graf
zakken. Tante Anne huilde zachtjes, terwijl oom William op sombere
toon een gedeelte uit de Bijbel las.
'Ik wil hier bij je blijven, William,' zei tante Anne toen de
begrafenis had plaatsgevonden.
Mijn oom schudde zijn hoofd. 'De strijd zal spoedig beginnen. En je
moet ook nog aan Thomas denken.' Ze werden niet even alleen gelaten
toen ze afscheid van elkaar namen.
Kolonel Drake en drie van zijn mannen begeleidden ons tot het
niemandsland en keerden toen zonder een woord te zeggen weer terug.
Spoedig daarop trokken we opnieuw door de Confederale linies heen.
De Rebellen hielden ons langer dan een uur vast en vroegen ons
alles te vertellen over wat we ons herinnerden van de linies van de
Unie en waar de troepen precies gelegerd waren. Toen we eindelijk
laat in de avond thuiskwamen, voelde ik mij volkomen uitgeput.
'Als ik juist heb gehandeld, waarom voel ik mij dan een
verraadster?' vroeg ik Eli.
Ik zag medelijden in zijn ogen toen hij mij lange tijd aanstaarde
zonder iets te zeggen. 'Ik weet dat dit een zware dag voor je is
geweest,' zei hij. 'Esther, Tessie en ik zijn je zeer dankbaar voor
watje vandaag geprobeerd hebt te doen voor ons. Maar, missy
Caroline, je kunt er maar beter mee ophouden om naar je gevoelens
te luisteren. Ga nooit op je gevoelens af. Ga af op het Woord van
God.'