HOOFDSTUK 11

Er zat groei in Kyra's nieuwe baan. Ze werkte er nu al weer drie maanden en niet alleen tot haar tevredenheid, maar evenzeer tot tevredenheid van de directie. De moeders hadden haar geaccepteerd en vertrouwden haar, en met de kinderen kon ze goed opschieten. Ze had veel geleerd en ze kende langzamerhand haar klantjes op een prik, terwijl ze in het bedenken van spelletjes en het maken van knutselarijtjes onuitputtelijk leek. Omdat het werken op deze fabriek de vrouwen beviel, had Kyra ook weinig last van een vlottende bevolking, wat ze prettig vond. Wonderlijk genoeg aanbad het ondeugende Geurde haar. Ze had trouwens geen ogenblik meer last met hem. Tot er een morgen kwam waarop Geurde niet kwam opdagen. Ze begreep er niets van en ze had het voornemen om tegen twaalf uur even Perry's kantoor te bellen, maar toen ze met de kinderen op weg naar het speelveld was, kwam ze Perry tegen, die haar staande hield. „Zeg, Kyra, er is vanmorgen een nogal verward telefoontje geweest van de een of andere buurvrouw. Geurt z'n moeder is ziek, of Geurtje is ziek en de man is op zee. Enfin, de personeelschef begreep er geen steek van. Om het nou door te geven als ziektegeval als ze niet eens weten of het een ziektegeval is, geeft ook moeilijkheden. Je stuit dikwijls op de gekste dingen, maar Geurts moeder is anders. Kalm en serieus, niet iemand die gekke streken uithaalt. Geurt is nogal een vriendje van jou. Zou je het erg vinden om er vanavond even langs te gaan?"

„Het is goed. Geef me het adres straks maar even door," zei Kyra. „Ik kan er aanstonds misschien wel even heen. Jessy kan wel zolang opletten."

Kyra had sinds een maand een allerliefst hulpje, een handig, intelligent meisje van achttien jaar.

Ja, dat regel je dan zelf maar," zei Perry, die Kyra een grote mate van vrijheid gaf om alles te regelen zoals het haar het beste leek. Jessy vond het prachtig dat juffrouw Kyra haar zo vertrouwde en beloofde dat ze zou opletten alsof ze een dozijn paar ogen en oren had. Ze kwam uit een groot gezin en was gewend op kinderen te passen. Met een gerust hart liet Kyra de kinderen aan haar over en besloot meteen te gaan.

Peinzend bekeek ze het papiertje met het adres. Ze woonde nog te kort in de stad om veel straten te kennen en van de Zeestersteeg had ze nog nooit gehoord, dus besloot ze eerst om inlichtingen te gaan bij de portier die zich altijd galant over haar fiets ontfermde. Ja, juffrouw Daelheym, een héél nauw, doodlopend straatje in Zuid," zei hij direct. „Als u helemaal geen weg weet, dan kunt u beter naar Zuid rijden en een agent vragen, want dit is zo geen uitleggen en ik heb helaas geen plattegrond van de stad." Het kostte Kyra, met de hulp van een omslachtig uitleggende politieman, een halfuur om haar doel te bereiken. Aarzelend bekeek ze het gore straatje. Het lokte haar weinig aan om daar ergens haar splinternieuwe fiets tegen een gevel te zetten en over te laten aan de handen van de talrijk ronddartelende jeugd, die haar niet van de zachtzinnigste leek. Een fietsenstalling was gelukkig gauw gevonden en dan ging ze op zoek naar het huis van de familie Penneman. Op nummer achtenveertig stond de deur open en Kyra stapte over een paar spelende kinderen het portaal binnen. De trap was aardedonker en een leuning bleek er niet te zijn. Kyra strompelde naar boven, omzweefd door onverkwikkelijke geuren, die ze niet goed kon thuisbrengen. Het leek op natte was, vermengd met etensgeuren en niet al te schone luiers.

„Wie daar?" gilde een stem uit de hoogste regionen en Kyra rolde bijna van schrik de trappen af.

„Ik kwam voor Penneman," riep ze terug, ze wachtte in angst en beven.

Als de juffrouw even kwaadaardig was als haar felle stemgeluid, werd ze dadelijk nog de trap afgemikt, maar dat bleek mee te vallen. Op het slechtverlichte bovenportaaltje stond de bezitster van de stem. Het bleek de buurvrouw te zijn die opgebeld had. Ze had een waterval van woorden tot haar beschikking, waaruit Kyra begreep dat zij, de buurvrouw, een engel van naastenliefde was, maar dat ze tenslotte zelf ook een huishouden had en dat ze zat te springen om hulp.

„Is de dokter gewaarschuwd?" vroeg Kyra nog. „Als Geurtje en zijn moeder allebei ziek zijn, is dat toch allereerst nodig." „Nee, wat dacht u," zei de dienende engel bits. „Voor het ziekenfonds moetje 's morgens gewoon op je beurt wachten als je komt vragen of de dokter aan huis wil komen. Je denkt toch zeker niet dat ik, met me huishouwen, de tijd heb om een paar uur in de wachtkamer te gaan sitte?"

„Nou ja, dan zoek ik het zelf wel uit." Kyra drong vastbesloten langs haar heen, glipte de kamer binnen en sloot vastberaden de deur voor de neus van de buurvrouw.

Kyra's eerste indruk was: wat ziet het er hier verrassend helder en aardig uit als je de straat in ogenschouw neemt. Ze zag niemand en liep door naar het slaapkamertje. In het tweepersoonsbed lag Geurtjes moeder, met vuurrode koortsblossen op haar gezicht. Ze kwam overeind toen ze Kyra zag: „O, eindelijk iemand die misschien de dokter hier kan krijgen. Juffrouw Daelheym, kijk eens naar Geurde... ik weet geen raad!"

De schrik sloeg Kyra om het hart toen ze de jongen zag liggen, naast zijn moeder. Zelfs een totaal ongeoefend oog zag dat het kind zwaar ziek was.

„Soms gilt-ie van de hoofdpijn," vertelde de moeder snikkend en op van narigheid. „En dan ligt-ie weer alsof-ie helemaal wég is. Waarom komt de dokter niet? Buurvrouw dacht dat we allebei wat kou hadden. Nou, ik heb het stevig te pakken, alles doet me pijn en ik kan niet op m'n benen staan. Ik heb het geprobeerd, juffrouw, maar het ging niet. Wat denkt u van Geurtje?" „Ik denk dat de dokter onmiddellijk moet komen." Kyra liep naar de deur. „Blijf alstublieft in bed en probeer niets meer te ondernemen. Ik ben binnen tien minuten terug. Wie is uw dokter?" „Dokter De Hoog, maar je kunt 'm zo niet bellen," huilde de vrouw. „Nou, dat zult u dan toch eens beleven." Kyra's stem klonk grimmig. Ze had niets te veel beloofd, want nog geen twintig minuten later arriveerde de dokter. Hij overzag de toestand snel. Geen hulp, de vrouw was te lang met een kou blijven lopen, zodat ze grote kans maakte om longontsteking te krijgen, maar de grootste zorg baarde het kind.

„Onmiddellijk naar het ziekenhuis, alletwee." Dokter De Hoog keek woedend naar Kyra. „Waarom hebt u me nu pas gebeld? Dat had al uren eerder moeten gebeuren."

„Dat weet ik, maar ik ben hier pas gekomen," deelde ze mee. „Nou, enfin... ik bel de ziekenauto. Pakt u intussen wat kleren. Misschien kunt u meerijden? Ja, en dan moeten morgen de papieren voor de opname in het ziekenhuis in orde gemaakt worden. Vraagt u de ziekenfondspapieren aan juffrouw Penneman en stuur er morgen maar iemand mee naar de Geneeskundige Dienst."

Kyra had geen tijd om toestemmend te antwoorden, want de dokter was al de deur uitgestoven.

„Het is erg met Geurtje, hè?" vroeg de moeder. „En net nou z'n vader over vijf weken thuiskomt. We hadden gedacht het zo gezellig te hebben. We krijgen een huisje in een nette wijk en dan heb je zoveel nodig, ziet u. Daarom ben ik een poosje geleden weer gaan werken."

Ja, ik begrijp het." Kyra knikte haar bemoedigend toe. „Zie het niet te somber in. In het ziekenhuis hebben ze alle mogelijke hulp bij de hand en het kan best meevallen. Zelfs al is het niet ernstig, dan kunt u hier nog niet zonder hulp blijven liggen." Toen ging alles in een razendsnel tempo, want Kyra was op de aanwijzing van juffrouw Penneman nog bezig met het inpakken van kleren toen de ziekenauto arriveerde. De twee vriendelijke, flinke verplegers wisten de zenuwachtige patiënte wat te kalmeren en Geurtje merkte helemaal niet dat hij weggebracht werd.

„U gaat toch mee, juffrouw Daelheym?" snikte Geurtjes moeder. „Ik voel me zo alleen en ik ben zo bang."

Kyra beloofde het grif. Ze kon toch in deze omstandigheden moeilijk zeggen, dat ze geen tijd had.

„Maar de kleine jongen gaat niet naar hetzelfde ziekenhuis, hoor," waarschuwde de verpleger. „U gaat naar het grote ziekenhuis en het jongetje naar het kinderziekenhuis. Hou u nou maar kalm, het komt best in orde."

Ja, dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Of Kyra dan toch alsjeblieft met het kind wilde meerijden en wachten tot ze iets wist. Wilde ze dan later nog even terugkomen om het te vertellen? Kyra, diep geschokt door de ellende van het arme vrouwtje, dacht er zelfs niet aan om te weigeren, dus reed ze met Geurde naar het kinderziekenhuis. Terwijl het kind op de brancard werd gelegd en weggereden, worstelde Kyra zich in de hal met behulp van een vriendelijke juffrouw en de ziekenfondspapieren door het administratieve gedeelte heen. „Blijft u hier maar wachten," zei het meisje.

Kyra liep de hal door en vroeg aan de portier of ze even kon opbellen.

Ze vroeg Perry aan de telefoon en kreeg toen gelukkig direct aansluiting.

„Een en al narigheid," vertelde ze. „Ik kan vanmiddag niet meer komen. Ik zit in het ziekenhuis. Vanavond bel ik wel even naar je huis en Jessy moet in vredesnaam vanmiddag maar zien hoe ze het klaart. Dit is dringender."

Terwijl ze terugliep naar haar plaatsje in de hal zag ze opeens een bekende lange gestalte in een witte doktersjas in haar richting lopen en in een plotselinge paniekstemming had ze willen vluchten als ze geweten had waar ze zo gauw naar toe moest rennen. Het was Michael van Donckeren. Hij liep blijkbaar in gedachten verdiept, want hij zag haar niet direct. In het voorbijlopen wierp hij een vage, ongeïnteresseerde blik naar het eenzame figuurtje in de grote hal. Dan stond hij met een ruk stil, ze zag zijn ogen groter worden en zijn gezicht verbleken.

„Kyra! Jij hier!" Hij liep op haar toe en enkele ogenblikken bleven ze elkaar aankijken zonder spreken.

De hele vreugde in Michaels ogen stierf weg, alsof hij zich opeens iets herinnerde.

Hij deed een stap terug en zijn stem klonk beroepsmatig geïnteresseerd, toen hij vroeg: „Waarom ben jij hier? Is er iets met Merel?" „Nee, niet met Merel, met een klein jochie dat ik heb leren kennen. Zijn moeder ligt ook in het ziekenhuis en zijn vader vaart. Daarom ben ik hier..." legde ze, over haar woorden struikelend, uit.

„O ja? Nou, ik begrijp er niet veel van." Michael haalde de schouders op.

„Woon je dan hier?"

Kyra knikte en Michaels ogen gleden langs het blozende, verwarde gezichte.

„Ik kan het je nou niet zo opeens allemaal uitleggen," zei ze, bijna in tranen.

„Wou je dan iets uitleggen?" vroeg hij kil.

„Ik... ja, ik geloof het wel," fluisterde ze en meteen wist ze dat ze net zo goed tegen een betonnen muur kon praten. „Ik houd niet van die spelletjes van jou," zei Michael grimmig. „Eén keer was genoeg, Kyra!"

„Als je er zo over denkt, zo hard en genadeloos..." Ze haalde met een moedeloos gebaar de schouders op. „Wil je dan alsjeblieft even voor me informeren hoe het met de kleine jongen is? Ik wilde graag weg, als het kon?"

Michael aarzelde nog even, dan boog hij strak, keerde zich om en liep weg.

Hij had blijkbaar toch vergeten dat ze zat te wachten. Wat duurde het lang. Ze zat hier nu al minstens anderhalf uur.

En over Michael hoef ik geen enkele illusie meer te koesteren, dacht ze triest. Zo eindeloos ver weg, zo kil en onverschillig is hij.

Ik wist het immers toch al. Er is immers een ander meisje. Een meisje dat waarschijnlijk niet tegen windmolens vecht.

Het was bijna zes uur toen er eindelijk een dokter kwam om haar te vertellen hoe het met Geurtje ging.

„Hij maakt het niet al te best," zei hij eerlijk. Hoewel er geen onmiddellijk levensgevaar is."

„Maar wat heeft hij dan?" vroeg Kyra dringend.

„Waarschijnlijk hersenvliesontsteking, maar in zeer lichte graad.

Het kan werkelijk weer volkomen goed met hem worden. Hij is een stevig kereltje."

„Zonder nadelige gevolgen? Geen verlammingsverschijnselen?" informeerde Kyra, maar de dokter haalde de schouders op. „Daar kunnen we nog niets van zeggen, het hóeft in ieder geval niet."

Kyra keek een beetje verontwaardigd bij dit nietszeggende diplomatieke antwoord en de dokter begon te lachen: Ja, wat wilt u? Wij zijn niet helderziende. Ik kan toch moeilijk tegen u vertellen dat het allemaal zal verlopen zoals u wenst. Ik kan alleen zeggen dat ik wéét... dat het jongetje een redelijke kans maakt om helemaal beter te worden, als er geen complicaties bijkomen. Stelt u de moeder in ieder geval maar zo goed mogelijk gerust. Ik geef toe dat het een triest geval is. De moeder ziek en de vader op zee. O ja, en voor ik het vergeet: u komt maar binnenlopen wanneer u wilt om naar hem te informeren, hoor."

Ja, hij heeft verder geen familie hier in de stad," zei Kyra zacht, ze wist maar al te goed wat die vrijbrief om 'zo maar binnen te lopen' betekende. Doorlopend bezoek was een slecht teken. Met een loodzwaar gevoel in haar hoofd stond Kyra eindelijk buiten. Een blik op de kerktoren vertelde haar dat het beter was om regelrecht naar het grote ziekenhuis door te lopen, als ze het bezoekuur op tijd wilde halen.

Ze vond Geurtjes moeder, opgewonden en koortsig en dodelijk bezorgd om haar kind. Kyra had nooit geweten dat ze in staat zou zijn om zo overtuigend te liegen als ze het op deze avond deed. „Geurt maakt het best," zei ze rustig en opgewekt. „U kunt me geloven, hoor. Ik zal hem iedere dag gaan bezoeken en dan kom ik regelrecht naar u toe. Is dat goed?"

De hoofdzuster van de zaal, die erbij was komen staan, knikte het zieke vrouwtje bemoedigend toe.

„Zie je wel dat je je voor niets angstig maakt? Heus, als je man thuiskomt over een paar weken, zijn jullie allebei al bijna beter." Maar toen Kyra later naar huis ging, wachtte de zuster haar in de gang op.

„Hoe gaat het werkelijk met het jongere?" vroeg ze. Je zei het zo overtuigend dat het goed ging."

„Ik loog overtuigend, ik móest wel," zei Kyra wanhopig. „Ik kon niet anders."

„Hou het maar vol, kind." De zuster legde bemoedigend haar hand op de smalle schouder van het meisje. „O ja, het móet, want er is niemand anders die de verantwoordelijkheid kan dragen dan wij allemaal. We kunnen de vader telegraferen, maar wat bereiken we ermee? De man zit midden op zee. Tragisch, hè?" In de hal stond Kyra even stil om zich te bezinnen. Wat moest ze nu ook weer doen? O ja, Perry opbellen! Ze deed het meteen en kreeg hem gelukkig dadelijk aan het toestel.

„Het is ellendig," zei Perry, diep onder de indruk. „En wat heb je nou gedaan? Ben je nog steeds aan het rondhollen?" „Ik ga naar huis, met de tram." Kyra lachte even. „Mijn fiets staat ergens in Zuid in een stalling. Tot morgen, Perry." Eenmaal buiten voelde ze pas hoe vermoeid ze wel was. Het was druk aan de tramhalte en nog drukker in de tram. Het waren meestal mensen die, keurig opgepoetst, stadwaarts togen om amusement te zoeken in schouwburgen en bioscopen, prettig gestemd nu de dagtaak voorbij was en de ontspanning wenkte. Kyra voelde zich verfomfaaid en ongelukkig, vooral door het trieste geval, maar toch ook om de manier waarop Michael haar had behandeld.

„Kind, wat ben je akelig laat!" Omaatje huilde bijna toen ze de gang binnenstapte. „Ik was bang dat je een ongeluk had gekregen. Ik heb het niks op dat drukke verkeer, al die bromfietsen en scooters, waar je met je fiets tussen zit."

Kyra kuste het oude vrouwtje, gelukkig met de altijd gerede liefde en belangstelling. Terwijl oma beredderig van de keuken naar de kamer liep om Kyra's eten op te dienen, vroeg ze net zolang tot ze alles wist en ook opa luisterde intens mee, zijn hoofd met het zilvergrijze haar meewarig schuddend.

Vier weken lang liep Kyra iedere dag naar het kinderziekenhuis en daarna naar het grote ziekenhuis. Ze vond het noodzakelijk om het vol te houden, ofschoon er dagen kwamen waarop het haar bijna onmogelijk was om de komedie langer voort te zetten, want Geurtje naderde heel dicht de donkere afgrond en toch won het leven het, maar er was wel een complicatie bijgekomen. Linkerarm en linkerbeen waren verlamd, maar de dokter durfde nu met meer zekerheid te beloven dat ook dat zou overgaan. Michael had ze nooit meer ontmoet, ofschoon ze, nu ze wist dat hij in het ziekenhuis werkte, onwillekeurig naar hem uitkeek. Ze kon niet weten dat het weerzien Michael een hevige schok had gegeven. Ofschoon hij niet tot de categorie treurende helden behoorde, was het hem toch onmogelijk geweest om Kyra te vergeten, misschien juist omdat de geschiedenis zo ongerijmd was geweest. Nu nog vormde Kyra's handelwijze een raadsel voor hem. Hij had een ontzaglijk druk leven met velerlei interesses, die hem weinig kans lieten om voortdurend met Kyra bezig te blijven, maar gelukkig was hij niet en de gedachte aan Kyra schoof hij liefst zover mogelijk op de achtergrond, omdat de wond bleef schrijnen. Hij kon soms hevig schrikken als hij ergens een meisje ontmoette dat hem aan Kyra deed denken. Dan overspoelde hem als een adembenemende golf de heftige teleurstelling als hij zag dat ze het niet was. Toen kwam de middag in het ziekenhuis waarop hij Kyra terugzag, terwijl hij er helemaal niet op bedacht was. Die korte ontmoeting was voldoende om hem te tonen hoe onbetrouwbaar het laagje onverschilligheid was. De gedachte bleef hem plagen dat ze er toch helemaal niet uitzag als een meisje dat luchthartig met de liefde speelt. Had hij toch met haar moeten praten, in plaats van haar op zo'n onbehouwen manier af te schrikken?

Nee, besloot hij, het was beter om te zorgen dat hij haar niet meer ontmoette.

Tot hij op een avond, vier weken na die ontmoeting, een lange brief van zijn moeder kreeg. Ze schreef:



„Lieve Micha, 

Ofschoon je pas nog thuis geweest bent, wil ik je toch even iets schrijven, wat ik vorige week nog niet kon weten. Wel vermoedde ik allang dat er iets was wat je sterk hinderde. Ik vond je stiller dan vroeger, niet zo levensblij en abnormaal gesloten, zelfs voor mij. Ik vroeg niets, dacht dat het misschien kwam door de nieuwe werkkring, die je volkomen in beslag nam. Vroeger heb ik wel eens gedacht (en gehoopt) dat je meer voor Kyra voelde. Ze is zo'n lief ding, met zo'n groot verlangen naar liefde en hartelijkheid, maar Kyra verdween, zonder ons zelfs te komen vertellen dat ze van plan was om weg te gaan. Het ging allemaal zo vreemd en niemand vertelde mij iets. Helemaal vertrouwen... nee, dat deed ik het niet, maar ik wist toch maar niet waar de knoop zat. Teun was vol lof over Kyra, op wie ze dol is, maar ze zweeg hardnekkig over Lon. Nu, eerst deze week is het me gelukt Lon, die een weekeind in 'Het Boshuis' doorbracht, tegen te komen (met opzet, maar dat weet ze niet). Ik heb haar zo uitdrukkelijk uitgenodigd om met mij naar ons huis te gaan en daar te lunchen dat ze niet anders kon doen dan toestemmen, zij het niet van harte.

Het was heel gezellig al leek Lon ook niet meer de dwaze, onbezorgde vlinder van vorig jaar. Er was iets wat haar hevig hinderde. Haar ook al! Ik begreep er steeds minder van, maar ik besloot dat ik het weten moest voor ze naar huis ging.

Nu, ik weet alles, Michael! Het is een min of meer schokkend verhaal. Kyra heeft met haar hele familie en alle zusjes en haar broer gebroken. Waarom t Vraag het haar zelf. Dat lijkt me beter. Jullie hebben heel wat te praten. Zet die koppige trots van je opzij, jongen. Geloof je moeder maar: het is nodig. Je moet er niet boos om worden, maar wat heb je dom gehandeld op die morgen, toen je zondermeer genoegen nam met dat telefoongesprek. Je trots veroorloofde je niet om, ondanks alles, toch naar Kyra te gaan. Had je het maar wel gedaan. Dan was jullie allemaal heel wat narigheid en verdriet bespaard gebleven. Ik hoop dat je Kyra kunt bewegen om Lon en de andere kinderen niet langer te beschouwen alsof ze eenvoudigweg niet bestaan. Het is een onhoudbare toestand, waaronder ze allemaal gebukt gaan. Oordeel ook maar niet te hard over Lon. Ik had graag dat Kyra je zelf alles vertelde, dus zoek haar zo gauw mogelijk op. Ze woont bij Van Deurzen, in de Hoofdstraat 19. Dag, m'n jongen, ik hoop dat de puzzel je nu duidelijk zal worden en je gauw weer eens thuiskomt met goed bericht. Heel hartelijke groeten van vader en ook van mij en mijn gedachten zijn bij je. 

Moeder."



Ofschoon de wonderlijke brief hem de hele avond en een groot deel van de nacht bezighield, werd Michael van al het peinzen niet wijzer. Nog altijd maakte Kyra trouw iedere avond de reis naar de twee ziekenhuizen, maar het ergste was nu geleden. Geurde werd beter en de verlammingsverschijnselen werden steeds minder. Hij zou voorlopig nog niet naar huis mogen, maar zijn moeder zou over een paar dagen het ziekenhuis mogen verlaten. „Wat een feest, hè Geurt," zei Kyra. „Moeder is beter en morgen komt je vader thuis en dan komen ze je samen opzoeken. Is dat niet fijn?"

„Nou, dat is knal!" Aldus Geurt, maar hij voegde er bezorgd achter: „En komt u dan helemaal niet meer? Zie je, dat zou ik niks leuk vinden."

„Natuurlijk kom ik je nog eens opzoeken," beloofde ze hem. Ze had zich in de afgelopen weken nog meer aan de kleine jongen gehecht dan vroeger.

Weer een van je ééndagsbloemen, Kyra, hield ze zichzelf voor. Zodra hij zijn moeder heeft teruggezien, kan het hem geen cent meer schelen, of jij komt! Je bent alleen in deze eenzame weken zijn plechtanker geweest, omdat hij snakte naar iets uit zijn oude, vertrouwde omgeving.

Ze wandelde op haar gemak naar huis en liep zich af te vragen of ze nog zou doorlopen naar Perry en Andra. Het was er altijd erg gezellig en Perry en zijn vrouw leefden echt mee met het gezinnetje. Ze waren verschillende malen op bezoek geweest bij de zieken en ze kwamen beslist niets te kort, daar zorgde Perry wel voor. Kyra besloot toch maar naar huis te gaan, waar oma haar op de gang tegemoet kwam.

„Er is bezoek voor je, Kyra," fluisterde ze. Ze duwde Kyra zo haastig de kamer binnen alsof ze bang was dat ze zou vluchten. Kyra keek met ongelovige ogen naar de lange man bij het raam. „Michael, wat doe jij hier!" In een flits gingen haar al de weken door het hoofd waarin ze almaar uitkeek of ze een glimp van Michael kon opvangen en hij had zich schuilgehouden. „Ik wou met je praten, Kyra," zei hij rustig.

„Maar ik niet met jou," weerde ze bits af. Je hebt er een beetje te lang over moeten nadenken, zie je. Nu wil ik niet meer." Michael liep naar de deur en ging ertegenaan staan. Hij zei grimmig: „Ik ga niet weg en jij komt de kamer niet uit voor we samen gepraat hebben."

„Indrukwekkend," sneerde Kyra, ze liet zich in een stoel neervallen, zodat de veren kreunden.

„Kyra, waarom heb je met Lon en al de anderen gebroken?" vroeg Michael op de man af.

„Hoe weet je dat?" vroeg ze fel, maar tegelijk haalde ze de schouders op. „Enfin, dat vertel je me natuurlijk toch niet. Ze hadden mij niet meer nodig... daarom."

Het bleef lang stil. Michael keek peinzend naar het meisje dat niet van plan was méér los te laten. Een muur van onwil rondom haar, die niet neer te halen viel met louter redeneren. Terwijl hij daar stond na te denken en diep medelijden had met het tengere, ineengedoken kind wist hij opeens waarom het niet lukte. Hij zorgde immers wel dat er voor hem zelf nog altijd een weg terug bestond. Hij liet immers helemaal niet blijken wat er werkelijk in hem omging, zodat, mocht zijn moeder het verkeerd hebben ingezien, hij met vrij onbeschadigde trots kon terugtrekken zonder dat Kyra wist hoe het werkelijk met hem gesteld was. Wat deed het er ook allemaal toe? Wat gaf het of zijn trots gedeukt uit de strijd zou komen als hij Kyra maar kon helpen. Hij zou immers niets bereiken wanneer hij als een rechter voor haar bleef staan en eiste dat ze de waarheid vertelde.

Hij liep naar haar toe en ging op de armleuning van haar stoel zitten, terwijl hij zijn arm om haar schouders legde. „Kyra, meiske, ik geloof dat we allebei een verkeerde weg zijn ingeslagen," zei hij zacht. „Luister nu maar eens naar me. Je hebt Lon en de anderen van je afgeduwd omdat ze je niet nodig hadden. Maar waarom heb je hetzelfde met mij gedaan? Je verkeerde toch niet in de mening dat ik je niet nodig had en dat het voor mij een leuk spelletje was? Voor mij was het heilige ernst, Kyra, en ik kan je moeilijk uitleggen wat er de volgende morgen in me omging toen ik je brief vond en later dat telefoongesprek... Ik had natuurlijk toch naar je toe moeten komen, maar ik kon niet sméken. Dat gedoogde mijn overdreven gevoel van eigenwaarde niet." Kyra's hoofd nestelde zich vaster, als bescherming zoekend, tegen hem aan, dan zei ze gesmoord: „Het... het was mij ook heilige ernst, Michael. Ik hield natuurlijk wél van je." Michael bedwong de neiging om haar met een jubelkreet in zijn armen te trekken. Er school meer achter deze geschiedenis en hij wilde dat ze zich volkomen uitsprak. Hij moest nu alles weten. „Daar ben ik blij om, liefje." Zijn hand lag kalmerend op het donkere hoofdje. „Vertel me dan maar wat de ware reden van je gedrag was."

„Dat... dat kan ik niet zeggen," snikte Kyra.

„Dat kun je wel en dat moetje. Het gaat nu om ons, Kyra, om niemand anders. Wat was het?" hield Michael aan. „Lon..." Hij raadde het meer dan hij het hoorde. Nu wist hij evenveel als zijn moeder hem had geschreven. Hij moest ieder woord eruit wringen, maar al duurde het tot vannacht twaalf uur, te weten komen zou hij het.

,Ja, wat heeft Lon nu met de hele geschiedenis te maken?" vroeg hij geduldig.

Kyra mompelde iets wat hij niet verstaan kon, dus nam hij andere maatregelen. Hij tilde Kyra uit de stoel, ging er zelf op zitten en trok Kyra op zijn schoot.

„Zo, ik hoop dat ik nou dat gebrabbel van je beter kan volgen," zei hij plagend.

„Nou, het is begonnen toen we alleen overbleven," begon Kyra, ze had blijkbaar een stevig plechtanker gevonden aan Michaels das, die ze meedogenloos uit zijn voegen draaide. „Ik hield zoveel van de kinderen en ik was de oudste. Ik heb beloofd dat ik een wakend oogje op ze zou houden, maar zie je, ik was zelf te jong om mijn zin te kunnen doordrijven. We wilden bij elkaar blijven, maar dat mocht niet. De kinderen werden bij familie ondergebracht die prima voor hen zorgde. Ja, en Lon... die heb ik verwend, dat weet ik nu, maar eerst zag ik het niet in. Ze was tenslotte alles wat mij overgebleven was. Het interesseerde haar heel weinig of we de drie anderen wel of niet bij ons hadden. Ze vond mij vervelend en egoïstisch, omdat ik de kinderen almaar naar mij toe wilde trekken. Toen erfden we 'Het Boshuis' en ik zag kans om de drie anderen nu voorgoed bij me te krijgen."

„Maar daar heb ik nooit iets van geweten, Kyra," zei Michael geschokt. „Dat was toch zeker de reden niet waarom je mij de bons gaf? Dat wist je immers al zo lang."

,Ja, maar ik wou er niet aan denken." Het klonk kinderlijk. „Toen ik thuiskwam die avond, zei Lon een massa nare dingen. Als ik vond dat de drie kinderen mij nodig hadden, dacht ik dat nu dan opeens niet meer, omdat jij in mijn leven was gekomen. Nu kon ze meteen eens zien wat mijn beloften waard waren. Tenslotte rekenden de drie anderen nu op me, want ik had hun al geschreven dat ik verwachtte hen voorgoed bij ons te krijgen. Lon vroeg me of ik in ernst van plan was hen nu maar rustig af te schrijven. Het andere vond ze nog erger: Jij, met vier jaar studie voor de boeg, opgescheept met mijn broer en zussen."

„Is dat alles?" vroeg Michael laconiek, hij trok Kyra dichter in zijn armen en legde zijn hand op de rusteloos werkende vingers. „Wat ben jij een klein, onnozel gansje geweest, kleintje, en ik ben niet véél wijzer, omdat ik er nog ben ingelopen. Zeg eens, liefje, is het bepaald nodig dat ik straks met het rampzalige overschot van een das om mijn hals naar huis ga? Als je het erg leuk vindt om 'm kapot te draaien, ga dan maar verder."

„O, Michael!" Kyra lachte door haar tranen heen. „En het was nog wel zo'n mooie! Je krijgt een nieuwe van me." „Dat is goed, schat," zei Michael tevreden. „Maar vertel verder als er tenminste een vervolg is."

„Ik vind het niet prettig om het te moeten vertellen, maar Lon wist toen al van Thierry dat geen van de drie kinderen er zin in had om in 'Het Boshuis' te komen wonen." Kyra's gezichtje verstrakte bij de herinnering. „Ze liet rustig toe dat ik die brief aan jou schreef. Bij de familiebijeenkomst verraadde Thierry, die natuurlijk van niets wist, dat Lon al lang op de hoogte was van het feit dat de drie jongsten andere plannen hadden. Ik ben bang dat ik me bij die gelegenheid afschuwelijk gedragen heb. Ik heb m'n drie zussen, m'n broer en m'n hele familie verteld dat ik ze geen van allen meer nodig had en niemand meer wilde zien... dat is alles." Het duurde even voor Michael het verwerkt had. „Maar waarom heb je me dat later niet gezegd of desnoods geschreven?" Dat was natuurlijk het eerste waaraan hij dacht. Je was toch met een meisje in Boshegge geweest." Kyra gaf, in heftige verlegenheid, een ruk aan de mishandelde das. Michael merkte het deze keer niet eens, hij staarde Kyra aan. „Een meisje... O, maar dat was notabene mijn nichtje... Jullie vrouwen toch! Lon is een kleine intrigante, dat was ze tenminste, maar ik hoop toch, liefje, dat je niet onverzoenlijk blijft. Natuurlijk houden ze wel allemaal van je. Lon net zo goed. Ze heeft haar lesje gehad, geloof me maar en de andere drie... als je werkelijk zoveel van ze houdt, moetje ze kunnen loslaten als dat het beste voor hen blijkt te zijn."

„Dat héb ik toch gedaan." Het klonk stuurs.

Ja, maar op de verkeerde manier, Kyra. Je moet leren begrijpen dat zij allen, uitgezonderd Lon, gelijk hadden. Ze zijn in hun eigen milieu geworteld door studie en vele banden. Is het dan geen egoïsme van jou om tot elke prijs die verhuizing te willen doordrijven. Laat ze vrij, houd van ze en geef ze de overtuiging dat je er altijd zijn zult als ze moeilijkheden hebben en dat ze altijd welkom zijn."

„Maar ze hebben me niet nodig," herhaalde Kyra koppig. „Niet op de manier die jij wenst," gaf Michael toe. „Denk er maar eens rustig over... straks. Op het ogenblik mag je eindelijk na al die maanden wel eens aan mij denken."

„Maar ik heb al die maanden aan je gedacht," bekende Kyra en dat was voorlopig het laatste wat ze kon zeggen, omdat ze tenslotte ook geen twee dingen tegelijk kon doen.

„Wat een lang gesprek, hè?" zei opa in de huiskamer, hij knipoogde en keek de rook van zijn sigaar na.

Een kwartier later kwam Kyra binnen, ze trok Michael achter zich aan.

„Oma en opa, mag ik jullie mijn verloofde voorstellen?" vroeg ze trots en haar ogen straalden van geluk.

„Kind, wat heerlijk!" Oma zoende Kyra en opa schudde haar beide handen.

„Dank u, oma, voor de gelukwensen." Michael boog zich dubbel en kuste het oude vrouwtje op beide wangen. „Ziezo, dat is ook uit dankbaarheid omdat u en opa zo best voor Kyra hebben gezorgd. Ze heeft het hier maar wat goed!"

Oma en opa lachten en knikten als knikkepopjes en voelden zich trots, blij en erg gelukkig. Kyra was hun lieveling sinds de dag waarop de postkoets hen naar 'Het Boshuis' had gebracht en Kyra zich over hun onwennigheid ontfermd had.

„Ik verlang naar 'Het Boshuis'," beleed Kyra met een diepe zucht, toen ze herinneringen ophaalden aan die zonnige zomer. „Zullen we er samen heengaan?" vroeg Michael. Kyra schudde beslist haar hoofd. „Nog niet, Michael. Ik voel me als een verbannene en ik wil er niet naartoe voor alles in orde is.

Misschien kan ik de... de anderen eens uitnodigen om daarheen te komen. Laat me maar even tijd."

„Even ja, maar niet lang." Michael nam haar gezichtje tussen zijn handen en kuste de donkere ogen. .Liefje, heb je nooit gehoord dat je de zon nooit moet laten ondergaan over je toorn? Over de jouwe is al héél dikwijls de zon ondergegaan. Of is het geen toorn, maar alleen koppigheid? Dan is het nog erger." Ze wist dat hij gelijk had, eigenlijk vond ze het maar goed dat Michael niet blind was voor haar fouten, al hield hij dan van haar. Ieder mens had toch fouten. Morgen zou ze misschien schrijven.