4
‘Kan het wat langzamer?’ Dr. McDonald klemde het handvat boven het portier nog wat steviger vast, tot haar knokkels wit werden. Ze hield haar ogen stijf dichtgeknepen.
Ik schakelde terug en trapte het gaspedaal in tot op de mat. Ja, het was kinderachtig, maar zij was ermee begonnen. Aan de andere kant van de ruit schoot een woonwijk voorbij. Skeletachtige bomen priemden in de grijze hemel. De ruit zat vol kleine druppels. ‘Ik dacht dat je psycholoog was.’
‘Dat bén ik ook, en ik kan er niks aan doen dat ik stervensbang ben om te vliegen. En ja, ik weet best dat dat onlogisch is en dat je statistisch meer kans maakt om dood te gaan door een broodrooster dan door een vliegtuigongeluk – daarom maak ik dus nooit toast – maar ik kan niet…’ Ze slaakte een gilletje toen ik Strathmore Avenue in zwaaide. ‘Toe nou. Kan het niet wat…’
‘Je weet helemaal niet hoe hard we rijden. Je hebt je ogen dicht.’
‘Ik kan het voelen!’
Mijn telefoon ging over. ‘Wacht even.’ Ik viste hem uit mijn zak en drukte op de groene toets. ‘Ja?’
De stem van een man. ‘We hebben er weer een.’
Dr. McDonald griste de telefoon uit mijn hand. ‘Nee, nee, nee!’ Ze hield hem tegen haar oor en luisterde even. ‘Nee, u krijgt hem absoluut niet te spreken, hij rijdt, wilt u soms dat hij een ongeluk krijgt, ik wil niet dood, waarom wilt u me dood hebben, bent u soms zo’n psychopaat die het leuk vindt dat er mensen omkomen bij ongelukken? Vindt u dat wel lollig?’
Ik stak mijn hand uit. ‘Hier die telefoon.’
Ze verplaatste hem naar haar andere oor, waar ik er niet meer bij kon. ‘Nee, dat zei ik toch? Hij is aan het ríjden.’
‘Geef hier die telefoon, goddomme.’
Ze mepte mijn hand weg. ‘Uhuh… Wacht even.’ Ze keek naar mij. ‘Een zekere Matt. Ik moet zeggen dat je een stomme hufter bent.’ Weer in de telefoon. ‘Ja, dat heb ik gezegd. Uhuh… Uhuh… Weet ik niet.’
‘Matt wie?’
‘Wanneer zijn we terug in Oldcastle?’
‘Wie is Matt, verdomme?’
‘Hij zegt dat ze terwijl jij “aan het eikelen” was in Dundee met grondradar waarschijnlijk een derde stoffelijk overschot hebben gevonden.’ Ze hield haar hoofd schuin en onder het luisteren verscheen er een frons op haar voorhoofd. ‘Nee, dat ga ik niet tegen rechercheur Henderson zeggen… Omdat het nodeloos onbeschoft is, daarom.’
Ik was er nu in elk geval achter wie Matt was: het hoofd van de technische recherche was altijd al een vuilbek geweest.
Weer een lijk.
Laat het niet Rebecca zijn. Laat haar rustig en veilig onder de grond blijven liggen tot ik de schoft in handen krijg die haar heeft doodgemarteld. Alsjeblieft?
Ik joeg de auto een bocht naar rechts in. ‘Vraag hem of ze het tweede lichaam al hebben geïdentificeerd.’
‘Rechercheur Henderson wil weten of al bekend is wie… Uhuh… Nee… Ik zal het zeggen. Hij zegt dat je hem twintig pond schuldig bent en…’
‘Jezus! Is bekend wie het is of niet?’
Naar links. Weer een straat met gevangenisflats.
‘Hij zegt dat ze de resten nog aan het uitgraven zijn.’ Ze hield haar hand over de microfoon. ‘Blijkbaar wou de hoofdofficier van justitie dat een forensisch archeoloog de leiding kreeg, en die bouwt er nu een heel circus omheen.’
Ik nam de volgende afslag naar links en toen nog een keer, een doodlopende straat in met drie verdiepingen hoge flats aan de ene kant en grijze bungalows aan de andere. Het was net na tienen op een winterse maandagmorgen en in de meeste huizen was het donker. Hier en daar gloeide een raam op in het regenachtige halfduister.
Tering. ‘We hebben gezelschap.’
Een grijze Transit, met op de zijkant het logo van sky news, stond naast het trottoir, met op het dak een hele rits antennes en een schotel. Het was de enige televisiewagen. Verder zag ik de gebruikelijke verzameling afgetrapte Fiats, Vauxhalls en Fords waar het journaille van de boulevardpers zo van houdt.
Ik parkeerde voor het l-vormige blok aan het eind van de straat. Er stond een agent van de uniformdienst voor, met haar armen gekruist over haar dikke buik. Haar fluorescerende hesje glinsterde in het licht van de lamp boven de hoofdingang.
Ik trok de handrem aan en zette de motor af. Stak mijn hand uit. ‘Telefoon.’
Dr. McDonald liet hem in mijn hand vallen, alsof ze niet het risico wilde lopen om me aan te raken.
‘Matt, zeg tegen die archeoloog van je dat hij zijn vinger uit zijn reet haalt. Het is een moordonderzoek, geen pyjamafeestje.’
‘Maar…’
Ik hing op en stopte de telefoon in mijn zak. ‘Hoe kun je nou bang zijn voor vliegen?’
‘Het is onnatuurlijk. En ik ben trouwens niet bang voor vliegen.’ Ze maakte haar gordel los en liep achter me aan, de motregen in. ‘Ik ben bang voor neerstorten. Dat is volslagen logisch als je erover nadenkt, dat is een overlevingsmechanisme, honderd procent rationeel, iedereen zou bang moeten zijn om neer te storten, niet bang zijn, dat is pas raar, dus jij, jij bent hier degene die vreemd is.’
Ik staarde haar aan. ‘Ja hoor, ík ben vreemd.’
We moesten onze pasjes laten zien aan een doorweekte pilaar die de wacht hield voor het blokje flats. Een donkere pony kwam onder haar bolhoed uit en zat door de regen tegen haar voorhoofd geplakt. Haar pafferige gezicht was vertrokken in een soort permafrostfrons.
Ik knikte naar de journalisten. Die hadden niet de moeite genomen om uit hun lekker warme auto’s te komen. Eentje had zijn raampje nog wel omlaag gedraaid om er een camera met een telelens uit te steken, maar verder heerste er tomeloze apathie. ‘Heb je last van ze?’
De agente ontblootte haar boventanden. ‘Niet te kort. Gaat u naar boven?’
Nee, we blijven hier in de motregen staan om vriendschap te sluiten. Ik keek omhoog. ‘Zijn de McMillans thuis?’
‘Ja. Maar kijk wel uit, want er zit een journalist boven.’ Ze deed een stap opzij. ‘En we zijn hier bepaald niet populair.’
‘Waar wel.’ Ik hield de deur open om dr. McDonald voor te laten gaan.
Ze keek me alleen maar aan. ‘Ehhh…’
‘Dit was jouw idee, weet je nog wel? Ik wilde teruggaan naar Oldcastle, maar nee, jij zei…’
‘Kun jij niet vooropgaan?’
‘Prima.’ Het trappenhuis rook naar muf parfum en gebakken uien. Op de eerste verdieping stond een verzameling zieltogende potplanten en de vloerbedekking begon aan de rand van elke trede kaal te worden. Het geluid van een te hard staande tv klonk.
Mijn schoenen knarsten over de treden, alsof iemand de vloerbedekking met zand had bestrooid om die niet te glad te laten worden. De tweede verdieping leek erg op de eerste – meer halfdooie kamerplanten, een paar roodachtig bruin geschilderde deuren, een stapel Gouden Gidsen in het raam, nog steeds in hun doorzichtige plastic wikkel.
Dr. McDonalds stem kwam van ergens beneden door het trappenhuis omhoog zweven. ‘Alles veilig? Kan ik naar boven komen?’
‘Veilig?’ Ik keek naar de creperende planten. ‘Nee, het stikt hier van de bloeddorstige ninja’s.’ Stilte. ‘Natuurlijk is het veilig.’ Ik greep de leuning beet en hees me naar de hoogste verdieping.
Twee deuren, twee appartementen. Voor een ervan lag een mat, een smoezelige bruine rechthoek op de zanderige vloerbedekking. Met wankele kinderlijke letters was op een houten schildje boven de bel de naam mcmillan geschilderd.
Ik leunde tegen de muur en wachtte.
Drie minuten later stak dr. McDonald haar hoofd om de hoek en keek me aan. ‘Je hoeft niet zo sarcastisch te doen, hoor. Het is niet alsof ik bewust probeer jou te irriteren. Ik voel me gewoon niet zo op mijn gemak in kleine ruimtes die ik niet ken.’
Het was een wonder dat ze zonder begeleiding naar buiten mocht.
Ik klopte op de deur.
Er werd opengedaan door een politieman in het witte overhemd-met-stropdas dat de hele uniformdienst al jaren geleden had verwisseld voor Darth Vader-zwart. Zijn lange neus was bezaaid met rode adertjes, en de donkere ogen onder zijn smalle voorhoofd stonden een eind uit elkaar. Op zijn zwarte epauletten blonken brigadiersstrepen. Eerst bekeek hij dr. McDonald en toen draaide hij zich om en snoof naar mij. ‘Ben jij Henderson? Kun je je legitimeren?’
Formele lul. Ik liet voor de tweede keer mijn pasje zien. ‘Doe jij de opvang?’
Een knikje. ‘Oké, bedankt. Sorry, maar er proberen tig journalisten binnen te komen met een kletsverhaal dat ze ook hier wonen, of dat ze familie zijn, of bevriend met de ouders.’ Hij wees met zijn duim over zijn schouder. ‘De ouders zitten in de woonkamer met iemand van een sensatieblad.’
‘Hoe is hij binnengekomen?’
‘Zij. Ze hebben haar binnengevraagd. En ze zal er wel flink voor betalen. Ze mag de verjaardagskaart in de krant zetten.’
‘Wat krijgen we… Dat is een bewijsstuk in een onderzoek dat nog loopt. Waarom heb je haar er niet uit gedonderd? Moet ik nou alles…’
‘We kunnen de mensen moeilijk verbieden om bezoek binnen te vragen. Het is hún huis.’ De man van Gezinsopvang stak zijn borst naar voren. ‘En verder, recherchéúr, kan het me geen barst schelen dat je een van Dickies jongens bent.’ Hij klopte zich op de schouder, waardoor zijn epauletten met de zilveren strepen heen en weer bewogen. ‘Brigadier, hè? Dus een iets minder grote muil opentrekken graag. Jullie snelle jongens van de recherche zijn allemaal hetzelfde. Zal ik jou eens wat zeggen? Als jullie zo snel zijn, waarom heb je die Birthday Boy dan nog niet te pakken? Snelle jongens? Jullie krijgen nog geen op hol geslagen winkelkarretje te pakken.’
Stilte.
Ik balde mijn vuisten. De knokkels knarsten en kraakten. Geef hem een ram. Brigadier? Nou en. Het zou de eerste keer niet zijn.
Dr. McDonald ging voor de deur staan, tussen ons in. ‘We zitten in een lastig parket, niet letterlijk natuurlijk, dat zou ook een beetje raar zijn in zo’n flatje, maar in figuurlijke zin, hè? We streven allemaal hetzelfde na, alleen legt iedereen andere accenten en hebben we allemaal andere verwachtingen.’ Ze glimlachte naar de brigadier. Die deed een stap achteruit. ‘Gezinsopvang is vast heel erg zwaar, ik ben dr. Alice McDonald en ik ben crimineel psycholoog, dat is wat anders dan een criminele psycholoog, want dan ben je een psycholoog die misdaden begaat en dat kom je alleen tegen in films en in boeken en zo, maar niet in het gewone leven – mogen we naar binnen?’
Stapje voor stapje week de brigadier naar achteren, terwijl zijn ogen van links naar rechts schoten, alsof hij een veilig toevluchtsoord zocht voor de tsunami van waanzin die over de beige vloerbedekking op hem afkwam.
Hij stootte met zijn rug tegen een deur. Hij kon geen kant meer uit. Enige optie: verzuipen. Hij draaide zich om en gooide hem open.
De woonkamer stond vol kasten en boekenplanken, bezaaid met vaasjes, prentbriefkaarten, glazen poppetjes, stapels enveloppen, gepolijste stukken steen… Het meubilair kwam zo te zien van Ikea, maar de prullaria van de rommelmarkt. Drie mensen: een man, twee vrouwen.
Het was niet moeilijk te zien wie hier de journalist was: een energieke dame van middelbare leeftijd in een niet al te duur pak, de wenkbrauwen gefronst, de mond een grimmige streep. Ik voel uw pijn, heel vreselijk allemaal, een tragedie… Maar haar mondhoeken trilden, alsof ze heel erg haar best moest doen om niet te grijnzen. Zo’n exclusief verhaal kreeg je niet elke dag.
De brigadier stapte de kamer in en schraapte zijn keel. ‘Ian, Jane, dit is dr. McDonald, een psycholoog. Ze wil met jullie praten over eh…’ Hij keek haar aan.
Ze liep de kamer in. ‘Ik vind het heel erg van Helen. Ik weet dat het moeilijk is, maar ik wil graag een paar dingen over haar weten. Haar een beetje leren kennen, zeg maar.’
Waar was het gekakel gebleven?
De vader, Ian, keek dr. McDonald onvriendelijk aan, en zijn zware wenkbrauwen kropen naar elkaar toe als de deuren van een slagschip. Trainingsbroek in het oranje van Dundee United, een t-shirt van Mr. Men, borstelkuif, armen voor zijn borst gevouwen.
Zijn vrouw was… gigantisch. Niet alleen breed, maar ook lang. Een walvis in een bloemetjesjurk met lang bruin haar en natte, roze ogen. Ze schraapte haar keel. ‘Ik wilde net thee gaan zetten. Willen jullie…’
‘Ze blijven niet.’ Ian plofte op de bank neer en staarde naar dr. McDonald. ‘Wou je weten wat Helen voor meisje was? Helen is een dood meisje. Niks meer en niks minder.’
Jane plukte aan een zakdoek in haar schoot. ‘Toe nou, Ian, dat weten we niet z…’
‘Natuurlijk is ze dood.’ Hij wees met zijn kin onze kant op. ‘Vraag het die lui maar. Toe dan. Vraag dan wat er met die andere schapen is gebeurd.’
Ze likte langs haar lippen. ‘Sorry hoor, hij is uit zijn doen. Het is zo vreselijk allemaal. Enne…’
‘Ze zijn dood. Hij grijpt ze, hij martelt ze, hij vermoordt ze.’ Ian wrong zijn handen zo hard in elkaar dat zijn vingertoppen wit werden. ‘Einde verhaal.’
Dr. McDonald keek even omlaag naar de vloerbedekking. ‘Ian, ik ga je niet voorliegen. Het is…’
‘Ehm…’ Ik schoof de kamer in, mijn ogen op de journalist. ‘Kunnen we dit even onder elkaar bespreken?’
Ian schudde zijn hoofd. ‘We vertellen alles wat u zegt toch aan haar. Zij gaat de wereld vertellen hoe het echt zit. Niet van die persberichten die jullie uitgeven. De wáárheid.’
De journalist stond op en stak haar hand uit. ‘Jean Buchanan, ik ben freelancer. Mag ik zeggen dat ik alle respect heb voor de politie bij deze moeilijke…’
‘Mr. McMillan, dit is een lopend onderzoek, en om degene te pakken te krijgen die verantwoordelijk is voor het ontvoeren…’
‘… in het openbare belang om het publiek in te lichten…’
‘… en dat lukt niet als deze gluiperds alles in de krant zetten wat we…’
‘Gluiperds?’ De professionele stem ging een octaaf omhoog. ‘Luister goed, makker. Jane en Ian hebben recht op een tegemoetkoming voor hun verhaal. Jij kan geen censuur…’
‘… om dit andere gezinnen te besparen!’
Ian keek me woest aan. ‘Laat ze de kanker krijgen. Allemaal. We krijgen Helen er niet mee terug. Die is dood. Hij heeft haar een jaar geleden al vermoord. En we kunnen geen ruk doen om daar wat aan te veranderen.’ Hij beet op zijn lip en staarde naar de luxaflex. ‘Het maakt niet uit wat wij willen. De kranten gaan er toch over schrijven. Op deze manier krijgen we in elk geval… Waarom zouden we onze ellende gratis weggeven?’
Zijn vrouw ging naast hem zitten, stak haar hand uit en pakte de zijne. Zo bleven ze zwijgend zitten.
Misschien had hij wel gelijk. Waarom zou hij die hyena’s voor niks met het leven van zijn dochter aan de haal laten gaan? Geld bracht Helen niet meer terug, maar het was in elk geval iets. Zo konden ze laten zien dat ze niet machteloos waren. Zo schrokken ze misschien niet meer wakker in het holst van de nacht, badend in het zweet, huiverend van angst… Maar ik betwijfelde het.
De journaliste schraapte haar keel, stak haar kin in de lucht, zakte toen terug in haar stoel en krabbelde wat in een notitieblok.
Dr. McDonald hurkte neer naast de bank en legde een hand op Ians knie. ‘Het geeft niet. Iedereen gaat op zijn eigen manier met dingen om. Als dit de beste manier is om het te verwerken, dan zullen we er alles aan doen om jullie te helpen. Wil je nu wat meer vertellen over Helen?’
Ik schoof de kamer uit.