25
Ik parkeerde Ethans Mercedes achter een grijs met gele Transit met het logo van de gemeente op de zijkant. De achterdeur was afgesloten met aan elkaar gelaste stalen kabels en een groot messingen hangslot. In Kingsmeath nam je geen risico.
Ik klom achter het stuur vandaan en klikte de portieren dicht. Ik nam ook geen risico.
Mijn huis had er altijd uitgezien als het zoveelste gemeentekrot in de straat: gore gepleisterde wanden, oude, door de wespen aangevreten kozijnen met enkel glas en goten waar gras in groeide. Maar nu alle ramen ook nog eens waren dichtgetimmerd, haalde het het aanzien van de straat echt omlaag. In Kingsmeath.
De gemeente had de voordeur vervangen door een groot stuk spaanplaat. Een mannetje in een oranje overall spijkerde er een bord op. waarschuwing: dit huis is onbewoonbaar verklaard. gevaar! verboden toegang. Het geluid van zijn gehamer galmde door de straat.
Hij mepte de laatste spijker erin, deed een stap naar achteren om zijn werk te bewonderen, draaide zich toen om en slaakte een gilletje. ‘Godskolere…’ Hij legde een hand op zijn borst en blies zijn wangen bol. ‘Ik schrik me een hartverzakking.’
Ik liet hem mijn politiepasje zien. ‘Ik wil binnen kijken.’
‘Zal niet gaan, makker. Sorry hoor. Dichtgespijkerd tot ze een renovatieploeg hierheen sturen. En het is binnen een kutzooi. Daar wil je niet zijn, echt niet.’ Hij pakte zijn gereedschapskist, liep terug naar zijn Transit, deed het portier open en klom achter het stuur. Hij draaide zijn raampje omlaag. ‘Je zou Huisvesting kunnen bellen en vragen of je naar binnen mag.’
Hij lachte naar me, stak zijn hand op en reed weg.
Dienstklopper.
De nieuwe voordeur zag er stevig uit. Er zat nog een slot op ook.
Ik deed twee stappen naar achteren en schopte toen tegen het spaanplaat, net naast het slot. krak. Het geknerp van brekend materiaal. Nog een voor het mooi en bam, de plaat vloog in een regen van splinters de gang in.
Binnen was het donker. Ze hadden niet alleen aan de voorkant de ramen dichtgespijkerd, maar ook aan de achterkant. Ik wilde het licht aandoen. Niks. Nog een keer. Weer niks. Ze hadden de stroom afgesloten.
Ik haalde de zaklamp uit mijn zak en liet het licht door de hal glijden.
‘Godsamme.’
Gladde Dave had niet overdreven. Het stonk naar vocht en schimmel en het behang hing in lappen langs het pleisterwerk. Het plafond boog door, als de buik van een drachtige kat. De beide deuren van de hal hingen scheef in hun hengsels.
Ik liep door naar de keuken. Het linoleum krulde op onder mijn voeten. Wie het ook gedaan had, had de deuren van de kastjes getrokken en alle laden omgekeerd. Bestek, blikken en glazen lagen tussen de kapotgesmeten borden, blinkend in het licht van de zaklamp.
Een groot stuk van het plafond was omlaag gekomen, zodat de balken erboven als ribben in het zicht waren gekomen. In de gootsteen lagen stukken doorweekt gipsplaat.
Woonkamer: de bank opengesneden, en verder alles vernield.
Boven was de badkamer een puinhoop: wc kapotgeslagen, wastafel vol natte handdoeken, een berg natte kleren en lakens aan één kant van het bad. In het medicijnkastje leek het wel of er een bom was ontploft.
Slaapkamer: alle laden uit de kast getrokken en daarna de kast op het bed gekwakt. Matras opengesneden. Alle pockets lagen doorweekt op de natte vloerbedekking. Overal kleren.
Logeerkamer…
Kut.
Alle dozen waren opengescheurd en de inhoud lag door de kamer verspreid. Alles wat Michelle uit het slaapkamerraam had gesmeten toen ze het had ontdekt van mij en Jennifer, alles wat ik niet had verkocht of verpand, was kletsnat of kapot.
De vloerbedekking sopte onder mijn schoenzolen toen ik een kleine houten plaquette opraapte met een goudkleurige politiepet erop. Iemand had het ding kapotgetrapt. De vuile afdruk van een zool was nog duidelijk zichtbaar op het hout.
Dit kon echt niet door Mister Pain gedaan zijn. Oké, héél misschien had hij het een en ander kunnen vernielen, maar het valt niet mee om iets kapot te trappen als je maar één been hebt dat het doet. Ik liet de plaquette vallen. Hij viel met een nat geluid op de vloerbedekking en er spatten wat druppels op.
Alles was naar zijn mallemoer. Alles. Boeken, knipsels, de advertentie toen Rebecca was geboren, het artikel over haar toen ze op haar zesde een zilveren medaille had gehaald op de Oldcastle Highland Games, het stukje over Katie en een paar andere kinderen die op school in een toneelstuk hadden gespeeld… Het was allemaal grijze papier-maché.
De gemeente had gelijk. Onbewoonbaar.
De dikke man achter de toog glimlachte. Zijn witte hemd was bij de manchetten gerafeld, zijn roodbruine vest zat onder de bruine en rode vlekken, hij had een kleine bril met ronde glazen op zijn hoofd en zijn haar was plat achterovergekamd, zodat zijn brede, glimmende voorhoofd goed zichtbaar was. ‘Meneer Henderson, wat voert u vandaag naar mijn prachtzaak?’
Het pandjeshuis van Little Mike rook naar stof en schimmel, met een vage ondertoon van verschaalde sigarenrook. Op de planken aan de muren stonden dingen die van andere mensen waren geweest, van elektrische gitaren tot stofzuigers, met midden in de zaak een rij wasmachines en flatscreen-tv’s. Onder het glas van de toonbank lagen series ringen en horloges, glimmend in het zwakke licht.
Een zaak waar je maar van één ding zeker kon zijn: je werd hoe dan ook belazerd.
Ik zette de plastic draagtas op de toonbank. ‘Hoeveel?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘En ik maar denken dat u een paar van die kostbare erfstukken van u kwam ophalen.’
‘Hoeveel?’
Een zucht. Hij stak zijn hand in de tas en haalde er Ethans horloges, ringen, kettingen en een paar iPods uit. ‘Ah… Niet de spullen waar u anders meestal mee aankomt, meneer Henderson.’ Hij veegde zijn dikke vingers aan zijn vest af. ‘Vertelt u eens. Hoe gevoelig liggen deze artikelen? Is er kans op dat in de niet al te verre toekomst een van uw collega’s bij me langskomt, op wonderbaarlijke wijze deze dingen vindt en mij dan van strafbaar gedrag beticht?’
‘Ze zijn niet gestolen. Ik heb ze gewoon niet meer nodig.’
‘U hebt geen stalen Rolex meer nodig?’
‘Hoeveel?’
‘Hoeveel, hoeveel… Net een plaat die blijft hangen.’ Hij pakte een juweliersloep uit zijn zak, zette die in een oog en bekeek de dingen, stuk voor stuk.
‘Nou?’
‘Geduld is een schone zaak, meneer Henderson.’ Hij ging verder met turen.
Ik leunde tegen de toonbank en keek naar de verlovingsringen. Grote ringen met een steentje, kleine ringen met een steentje, allemaal met een prijskaartje eraan. Waarschijnlijk online besteld bij een goedkope site. En alle hoop en dromen voor de toekomst waren nu vervlogen en lagen gewoon te koop in een lullig winkeltje in een lullig winkelcentrum in het sjofele Kingsmeath.
Mike leunde achterover in zijn stoel. ‘Tweeduizend.’
‘Vier.’
‘Twee.’
‘Drieënhalf.’
‘Meneer Henderson, ik vertrouw u natuurlijk volledig, maar ik moet aan mijn reputatie denken. Mijn cliënten moeten mij zien als een eerlijk en oprecht man, anders kan ik mijn zaak wel sluiten. Ik word zenuwachtig van deze dingen.’
‘Drie dan. Dat is de Rolex alleen al waard.’
Hij blies zijn wangen bol en keek fronsend naar het plafond. ‘Tweeënhalf, en dat is mijn hoogste bod. Maar ik ben geen man zonder hart, meneer Henderson.’ Hij draaide zich om op zijn stoel en boog zich mompelend voorover. Klik, klik, klik, klik, whirrrrr deed zijn ouderwetse brandkast, toen klonk en nog meer gemompel.
Toen hij zich omdraaide, had hij een stapel bankbiljetten in zijn hand, en een met paars fluweel bekleed doosje. Hij telde vijfentwintighonderd pond uit, in briefjes van twintig, en zette het doosje er voorzichtig bovenop. ‘Met mijn complimenten.’
Ik zette Ethans Mercedes op een parkeerplaats die voor de bewoners was gereserveerd. Zonde om het ding te verkopen. Ik had in geen jaren in iets gereden wat niet uit elkaar viel. Maar het kon even niet anders.
Ik deed de kofferbak open en hees de drie zware vuilniszakken eruit. Mijn vingers deden zeer toen ik ermee naar de ingang van het gebouw liep. Voor er overal in Logansferry werd gebouwd, had hier een pakhuis voor machineonderdelen gestaan. Nu stond er een chic appartementengebouw met winkels onder.
De dubbele deur door en de regen uit. Het atrium was zo groot dat er een eigen aangehakt parkje in was aangelegd, met paadjes van gele klinkers. Langs de vier wanden waren lege winkels met stoffige te huur-borden. Ook de helft van de appartementen was nog te koop: gratis vloerbedekking en witgoed, 20.000 pond korting op uw nieuwe huis, inruil oude woning mogelijk.
Mijn telefoon ging. Ik liet hem bellen.
Ik zette de vuilniszakken in de lift en drukte op de knop voor de vierde verdieping.
Er werd niet opengedaan en dus drukte ik nog maar een keer op de bel. Keek op mijn horloge. Bijna tien voor half elf. Ze zou zo langzamerhand toch wel wakker zijn? Gedempt gekletter, toen klonk.
‘Wie is daar?’ De stem van een vrouw, hoog, met een bibbertje erin.
‘Kimberly? Ik ben het, Ash.’
Stilte. Gemompel.
‘Ga weg.’
‘Nee.’
Weer een stilte. Nog meer gemompel.
‘Ze wil je niet zien.’
‘Kimberly, hou op met dat gekloot en doe nou even open. Ik heb al een shitdag. Hier heb ik geen zin in.’
Weer een klonk en toen zwaaide de deur open. Daar stond Susanne, in een dikke roze badjas. Ze had een hand op haar heup en priemde met de andere in mijn gezicht. ‘Jij durft, zeg.’ Ze had een zonnebril op. Naast het donkere glas zag ik een paars met blauwe vlek. Ze had ook een klap tegen haar kin gekregen, en aan één kant waren haar lippen gespleten en opgezwollen.
Ik liet mijn vuilniszakken vallen. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Wat er gebeurd is? Jij. Dát is er gebeurd.’ Ze priemde nu bijna in mijn oog. ‘Jij en die rotschulden van je.’
Ik staarde haar aan. ‘Wie was het?’
‘Weet ik veel. Een lelijke kleine trol en een grote vent met rood haar. Ze zeiden dat ik jou iets moest doorgeven.’
‘Klonk die kleine alsof hij een woordenboek had ingeslikt?’ Joseph en Francis. ‘Ik vermoord hem.’
Susanne deed haar badjas open. Haar buik was één grote blauwe plek, die doorliep tot onder haar slipje en haar naveltruitje. ‘Hoe kan ik zo nou dansen?’
Ik balde mijn handen tot vuisten. ‘Wat was het bericht?’
Ze schraapte haar keel en spuwde me in het gezicht. Toen knalde ze de deur dicht. Van binnen schreeuwde ze: ‘En ik moet jou niet meer!’
‘En u weet zéker dat we qua nieuwe auto niets voor u kunnen betekenen?’ De verkoper trok zijn tanden bloot in een haaiengrijns. Die paste prima bij zijn glimmende grijze pak.
‘Heel zeker.’ Ik stak de envelop met geld in mijn zak en liep met mijn zware vuilniszakken naar de parkeerplaats.
Rhona stond tegen de motorkap van haar Vauxhall geleund. ‘Wil je die achterin gooien?’
Ze klikte de kofferbak open en ik deed ze erin.
‘Eén keer raden. Lichaamsdelen?’
‘Natte kleren. Het huis is één grote puinhoop.’
‘Oooh.’ Ze klikte de kofferbak dicht. ‘Kan Susanne ze niet wassen voor je?’
‘We zijn niet… Nee.’
Rhona zoog even op haar tanden en ging toen achter het stuur zitten. ‘Je bent altijd te lief voor haar geweest. Dus je hebt vannacht nergens om te slapen?’
Naar huis gaan zat er even niet in. ‘Nee.’
Ze zette de motor aan toen ik naast haar ging zitten. ‘Dan logeer je maar bij mij. Ik heb een logeerkamer, en we gooien je kleren gewoon in de wasmachine. Je houdt toch wel van katten?’
Weer mijn telefoon. Inspecteur Weber.
‘Waar ben je?’
‘Overal en nergens. En jij?’
‘Op het bureau, waar jij ook zou moeten zijn. De commissaris geeft straks een motiverend praatje en ik wil dat jij daarbij bent.’
‘Ik heb niks met motiverende praatjes.’
‘Jammer dan. We zijn weer een meisje kwijt.’