13
Zijn rechterschouder raakte me in mijn borst en zijn hoofd schoot onder mijn arm toen we tegen de muur sloegen. Gipsplaat spatte in brokken uiteen en er kolkte een wolk stof omhoog.
Een vuist ramde in mijn maag.
De adem siste tussen mijn tanden door en nam wat speeksel mee.
De slimme aanpak – de veilige aanpak – was natuurlijk mijn armen om de nek van de hufter slaan, zijn klappen incasseren en blijven knijpen tot er geen zuurstof meer tot dat verknipte neanderthalerbrein van hem doordrong… Tenzij de goedendag niet het enige wapen was dat Mister Pain naar dit feestje had meegenomen. Een mes in je darmen was wat minder makkelijk te incasseren.
Een tweede stoot. Zelfde plek, twee keer zo hard.
Zijn arm.
Ik greep zijn linkerarm bij de biceps beet en dwong hem naar achteren en omhoog, en toen stak ik mijn andere hand langs die brede, stinkende rug, pakte zijn onderarm beet en gaf er een felle ruk aan. Ergens binnenin knapte en kraakte iets.
De derde stoot was niet meer dan een tikje. Mister Pain zoog lucht diep in zijn longen, maar er volgde geen gil. In plaats daarvan zakte hij op zijn knieën, hijgend, zijn rechterarm horizontaal voor zijn lichaam, zijn vingers uitgespreid, alsof hij zwaaide naar de duivel in de hel, ver beneden hem.
Ik gaf hem een knietje in zijn gezicht.
Een grom. Hij schokte naar achteren. Ik liet de verwoeste arm los, pakte een handvol haar achter op zijn hoofd en liet de voorkant van dat hoofd kennismaken met de derde trede van onderen.
Bonk.
‘Verliefd…’
Ik hees hem overeind en deed het nog een keer, dit keer met mijn volle gewicht erachter.
Bonk.
‘Verloofd…’
Het bloed spatte langs de trap.
‘Verloren.’
Bonk.
Hij werd slap.
Ik liet hem los en wankelde hijgend een paar stappen achteruit. ‘Je had… je huiswerk moeten doen, klapkaffer, en… een paar vriendjes… moeten meebrengen. Ik tremde… tremde al klootzakken zoals jij… in elkaar toen… toen…’
Laat maar zitten. Ik zocht steun bij de muur.
De hal was één grote puinhoop. De trap was vernield, de vloerbedekking bezaaid met stukken hout en bloedspatten, en het stonk naar gipsplaatstof, koper en ranzig uienzweet.
Zijn loodgietersgoedendag lag te blinken in een hoek, bij de kapstok.
Ik hinkte erheen, bukte me en raapte hem op. De wereld walste rond toen ik mijn rug rechtte, en in mijn schedel begon iets te bonken wat mijn hersens door mijn oren naar buiten wilde duwen.
Even steun zoeken bij de keukendeur. Op adem komen. Proberen niet te kotsen.
Oké.
Heel even.
Diep ademhalen.
Au. Adrenaline was prima tegen de pijn, maar als het ophield te werken… De knokkels van mijn linkerhand klopten en tintelden. Mijn schouders voelden alsof ze in heet prikkeldraad waren gewikkeld, onder in mijn rug stak het, mijn maag brandde, en verder deed alles gewoon píjn.
Ik werd te oud voor dit soort ongein.
Oké. Tijd om even voor mijn bezoeker te zorgen.
Ik draaide me om, het stuk pijp met uitsteeksels losjes langs mijn zij.
Hij lag onder aan de trap in foetushouding te trillen, zijn rechterarm om zijn verwrongen linkerarm heen, zijn gezicht één grote kapotgeslagen rode vlek. Voor iemand die zich Mister Pain noemde, leek hij er niet erg van te genieten.
Ik pakte hem bij zijn kraag en sleepte hem de keuken door – rode vegen op het vuile linoleum – en toen de achterdeur door en de tuin in.
Donker hier. Een zwak schijnsel kaatste van de laaghangende wolken terug, net genoeg om vage vormen te kunnen onderscheiden en alles effen te maken. Er kwam stoom van het lichaam van de grote man, en zijn adem ging als mist de lucht in toen ik hem liet vallen bij een gat waar een wasdroger zou hebben gestaan als de een of andere zakkenwasser hem niet had gegapt.
Het was weer gaan motregenen, verzachtend en koel. Ik hief mijn gezicht naar de hemel op en liet het water in mijn huid trekken.
Je moet ook van kleine dingetjes kunnen genieten.
Ik liet het versierde uiteinde van de goedendag tegen de enkel van Mister Pain rusten. Tikte met de bouten en moeren tegen het gewricht. ‘Je weet toch wat er nou gebeurt, hè?’
De grote man schokte en in zijn keel gorgelde het.
‘Ja.’ Ik hief de goedendag hoog boven mijn hoofd. ‘In één keer goed.’
Ik deed de kofferbak open en smeet de weekendtas naast de chique rode koffers van dr. McDonald.
Ze draaide zich om keek me tussen de stoelen door aan. ‘Ik dacht dat je vijf minuten zei, je bent wel een halfuur weggebleven, en als er nou iets gebeurd was, en die hond sluipt hier steeds rond…’ Haar hoofd ging naar achteren, ze fronste haar wenkbrauwen en krulde haar bovenlip. ‘Wat is er met je gezicht gebeurd?’
Ik smeet het deksel van de kofferbak dicht, draaide me om, hinkte terug het huis in en pakte een van de twee dozen uit de logeerkamer. Zette die ook achterin en liep toen nog twee keer heen en weer, tot er niets meer bij kon. Dat was het positieve aan wonen in een krot. Het was niet de moeite waard geweest om mijn spullen uit te pakken nadat Michelle me het huis uit had gezet.
Nog één keer naar binnen. Ik haalde op de geruïneerde trap mijn telefoon tevoorschijn en belde Parker. Er leek een eeuwigheid overheen te gaan, maar eindelijk nam hij dan toch op. Zijn stem klonk onvast, wauwelig. ‘Embers! Hoe staat het leven?’
Nu al lazarus. Of high. ‘Je kunt maar beter uit de buurt van het huis blijven.’
‘Klim je er vannacht nou alweer op, Embers? Jezus man, wat een geile…’
‘Het is niet veilig, oké. Iemand heeft de zaak kort en klein geslagen.’ In de slaapkamer trok ik de vloerbedekking weg, wipte de plank omhoog, haalde er Rebecca’s sigarenkistje uit en klemde dat tegen mijn borst.
‘Shit. Het was toch niet Big Johnny Simpson, hè? Man, ik zweer dat ik niet wist dat ze zijn zus was, ze…’
‘Zoek maar een andere plek om te pitten. Als je eens naar mam ging?’ Door naar de badkamer. Het paneel bij het bad was er zo af. Ik griste de verzameling plastic zakjes onder het bad bij elkaar en stopte ze in mijn zakken. De trap af.
‘Embers, het spijt me, oké? Ik wou echt niet…’
‘Ik bel wel als ik terug ben.’ Ik hing op, smeet de voordeur achter me dicht en hobbelde naar de Renault.
Dr. McDonald tuurde me met grote ogen aan vanaf de passagiersplaats en kauwde op haar onderlip.
Ik deed de klep nog een keer open en stopte het sigarenkistje in mijn weekendtas. Deed het portier van het slot en klom achter het stuur. Bleef zo even zitten met mijn ogen dicht en liet mijn gewicht wegzakken in de stoel, terwijl mijn spieren nieuwe, pijnlijke vormen aannamen.
Ze schraapte haar keel. ‘Het lijkt me wel een goed idee als jij me ergens afzet, maakt niet uit waar, ik bedoel, voor mij hoef je geen kilometers om te rijden en waarschijnlijk kan ik wel…’
‘Het wordt krap. Maar we gaan het halen.’ Ik draaide het sleuteltje om en de Renault kwam pruttelend tot leven. ‘De truc is om alleen te remmen als je een flitspaal ziet.’
‘Er zit bloed op je gezicht.’
Het stuurwiel was in beton gegoten, maar ik wist het toch helemaal rond te krijgen. De schokbrekers kermden toen de auto het trottoir aan de andere kant op bonkte en toen terugzakte op de weg, maar nu met de voorkant in de goede richting. Ik deed de lampen aan, zette de ventilator op 3 om de dichtmistende voorruit weer schoon te krijgen en deed de radio aan. Synthetische pop knetterde en roffelde uit de luidsprekers.
‘Rechercheur Anderson…’ Dr. McDonald draaide zich om en keek me aan. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Een uur naar Aberdeen. Anderhalf als het druk is.’ Ik trapte het gaspedaal in, en de auto schoot door de door straatlantaarns verlichte straten. ‘Heb je je gordel om?’
‘Weet je zeker dat je wel kunt rijden?’
Nou, nee.
Het nummer stierf weg en uit de luidsprekers kwam de stem van iemand die een kinderprogramma op tv presenteerde, of aan coke verslaafd was. ‘Ja, te gek nummer is dit toch. En perfect voor dit waanzinnige uurtje.’ Sirenes en trombones die scheetgeluiden maakten. ‘Haha! Je luistert naar Crazy Colins Fileleed, met zo meteen het sportnieuws…’
‘Als er iets is gebeurd, kunnen we er dan over praten? Per slot van rekening is dat mijn beroep. Meestal pas nadat er mensen zijn gearresteerd, maar dat maakt nu even niks uit.’
Mister Pain. Wat voor naam was dat nou voor een volwassen man? Hij had vast meth gebruikt. Of crack. Die grote ploert had iets gebruikt, anders was hij niet zo lang doorgegaan.
Twee betalingen gemist en ze sturen al iemand om me invalide te slaan.
Mijn hoofd bonkte, splinters staken in mijn ogen, en alle tegemoetkomende stoplichten veranderden in roestige messen.
Dr. McDonald greep het handvat boven het portier vast toen de Renault met gillende banden een rotonde nam en ik het gaspedaal diep indrukte. ‘Is het… Moeten we nou echt zo snel, ik bedoel, als er nou eens iets misgaat, een klapband of zo, of er diesel op de weg ligt en…’
‘Wil je heel even je kwek houden? Heel even maar, oké?’ Ik duwde de muis van mijn hand in mijn linkeroogkas. Alsof er met mokers op ingehakt was. Ik zou eigenlijk even moeten stoppen en een paar Tramadols uit mijn weekendtas halen. Dat kostte maar vijf minuten. En dan misten we natuurlijk de boot.
Die zouden we waarschijnlijk sowieso missen, dankzij Mister Ruk.
Stilte aan de andere kant van de auto.
Ze had haar armen over elkaar, benen over elkaar, en haar hoofd was naar het raam gekeerd. Je hoefde geen expert te zijn op het gebied van lichaamstaal om te weten wat dat betekende.
Weet je wat? Ze kon de boom in. Zou zíj zin hebben in kletsen als een met meth of coke opgefokte gek haar net invalide had proberen te slaan?
Langs de rondweg flonkerden de lampen door de regen.
Oké, dus misschien was ik al van plan geweest om er een paar dagen vandoor te gaan, maar had ik dan een andere keus? Het was gewoon politiewerk: een waanzinnige psycholoog naar Shetland begeleiden en zorgen dat ze niet in zee viel of door een bus werd overreden of door een schaap werd opgevreten of wat voor andere rampspoeden ze nog allemaal in petto had. Oké, ja, ik was twee betalingen achter, maar dat was toch nog geen reden om zo’n cokesnuivende gek met een knuppel achter me aan te sturen?
Mister Pain mocht nog van geluk spreken dat ik zo redelijk was.
De parallelweg maakte een bocht naar links, dook net onder de snelweg, ging toen weer omhoog. Ik voegde in op de A90. Op naar Aberdeen. De snelheidsmeter kroop naar de 130.
Ze bleef mokken.
Alleen maar omdat ik haar heel vriendelijk had gevraagd om even haar mond te houden.
Nou ja, vriendelijk…
Oké, ik zat dus fout. Nou tevreden? Het was allemaal mijn schuld. Zoals gewoonlijk.
‘Sorry hoor. Het is…’ Diep ademhalen. ‘Ik wilde je niet afsnauwen.’
Ze haalde een schouder op, helemaal tot aan haar oor.
Christus te paard.
‘Het spijt me. Echt.’
Ze draaide zich om. Keek me aan en lachte. ‘Een kwartier. Ik ben diep onder de indruk. Ik dacht dat het minstens een halfuur zou duren. Misschien is er toch nog hoop voor je. Ash. Ash… Vreemde naam, vind jij ook niet, met die twee betekenissen, es en as. Je ouders dachten waarschijnlijk aan de boom, maar de meeste mensen denken vast aan vuur en vlammen en mensen die gillend heen en weer rennen…’