Hoofdstuk 16
Frits gedraagt zich alsof hij nooit is weggeweest. Hij fantaseert alweer over een andere toekomst bij een nieuwe baas. Met zijn scheve grijns op zijn gezicht zegt hij veel geld te gaan verdienen voor Mama. De blik in zijn grote bruine ogen overtuigt iedereen.
Ries heeft al enkele dagen erge maagkrampen.
‘Zenuwen,’ zegt Papa, ‘je loopt bijna met je neus op de grond en je prakkiseert te veel.’ Papa heeft gelijk, maar dat zegt ze niet. Ze is nog steeds jaloers op de meisjes uit de klas die aardiger zijn dan zij. Ze durft niet met hen te spelen. Ze piekert over de doodzonden die ze niet durft op te biechten. Ze voelt zich heel klein bij de Tantezusters. Iedere vakantie gaan ze er met de bus naartoe en steevast krijgt ze te horen: ‘Ries, jij als oudste meisje moet Mama goed helpen, anders kun je later geen zuster worden.’
Leendert moet van Mama met Ries naar de dokter. Samen beklimmen ze de deftige stoep en trekken aan de koperen bel, die galmend door de grote hal hun visite aankondigt. Hand in hand lopen ze over de wollig dikke loper de gang door en dan staan ze verlegen voor het grote bureau van de huisarts.
Van over zijn bril kijkt hij hen fronsend aan en al schrijvend vraagt hij: ‘Zo, wat mankeert eraan?’
Leendert wijst naar Ries. ‘Ze heeft buikpijn.’
‘Last van je buik?’ vraagt de dokter aan Ries. ‘Waar zit het? Wijs eens aan.’
Ries wrijft over haar maag, maar ze voelt het niet meer zo erg. Met een gebogen hoofd kijkt ze stiekem rond: wat een mooie kamer. Een deur staat op een kier, zeker de onderzoekskamer. Ze ziet een soort bed. Als de deur niet openstaat, is het geen deur maar een muur. Net als de kasten in hun voor- en achterkamer. Grote gouden kwasten hangen aan de overgordijnen. Heel deftig.
Ries is hier nog nooit geweest, maar ze kent de dokter al heel lang. Hij kwam al bij hen toen Gerritje is overleden. Toen was Ries er nog niet en ze woonden nog in het andere huis. Maar Mama vertelde het verhaal van Gerritje zo vaak dat het in haar verbeelding een eigen voorstelling werd.
De laatste nachtdienst van Papa zat erop. De machinist en Papa rangeerden hun locomotief op de draaischijf van het verlaten emplacement. Papa doofde het tijdens de laatste rit reeds getemperde vuur door enkele scheppen zand over de gloeiende kolen te strooien. De machinist trok de remmen aan, blies de loclampen uit en veegde zijn oliehanden af aan een dot poetskatoen, die hij opborg in de kist van de cabine.
Met hun tas onder de arm sprongen ze van hun locomotief, in slow motion, alsof ze zich moeilijk konden losmaken van een geliefde met wie ze nachtenlang waren opgetrokken. Even keken ze nog om. De anders zo onrustige spakerige wielen zaten klem tussen de remblokken, de stoomfluit zweeg en de rookpluim loste op. Het monster leek dood.
Papa zette er de pas in. Hij kwam van zijn werk en zweefde haast, alsof de gedachte aan de twee voor hem liggende vrije dagen nieuwe energie in zijn jonge sterke lichaam deed stromen.
Hij zag in zijn verbeelding de koperen kan met de dikke ronde buik, de tuit en het sierlijke handvat al helemaal voor zich. Zijn handen jeukten om hem af te maken. Maar eerst een paar uur slapen.
Thuisgekomen trok hij zijn stijve manchester broek uit, stapte voorzichtig over Mama het krakende bed in, aaide zacht langs haar wang en draaide zich op zijn slaapzijde, met het gezicht naar de muur. Wakker werd hij pas van het ochtendgestommel. Hij hoorde dat Mama de kinderen tot stilte maande.
‘Sst. Zachtjes doen. Papa moet slapen.’
Maar hij sliep al niet meer. Hij liep de woonkamer in. Zijn drie oudste zoons gingen net naar school. Frits speelde in de box en Gerritje zat in de kinderstoel. Mama keek op van de zuigende Leendert aan haar borst, hun zesde zoon.
‘Nou, jij bent vroeg.’
‘Ik kan het in bed niet meer uithouden. Trouwens,’ voegde hij er plagerig aan toe, ‘in bed gaan de meeste mensen dood, en daar heb ik nog even geen zin in.’
Papa pakte de koffiepot en schonk zich een kom vol. Zwarte, pikzwarte koffie die de slaap verdreef. Slurpend verdween hij de keuken in. Zijn werkstuk – losse onderdelen nog – en zijn gereedschap, alles lag uitgespreid op een krant op het hoekje van het aanrecht. Hij kon zo beginnen. Zijn handen gleden liefkozend over de halfronde kanhelften die hij met veel geduld uit een platte plaat koper had geklopt. Mooi werk. Ze pasten als gegoten op elkaar. Vandaag zou hij ze aan elkaar solderen. De ronde halsring sloot aan op het uitgespaarde gat in de bol, en de schenktuit sloot weer aan op de hals. Hij legde het aan beide uiteinden platgeslagen handvat tegen de bolle buik. Geen millimeter speling zat ertussen. Het breed uitlopende voetstuk completeerde de kan.
Mama kwam met Leendert op haar arm de keuken in.
‘Als je toch op bent, ga ik naar de markt. Ik leg Leendert weer in bed. Als jij nou op Frits en Gerritje past.’
‘Ja, ja, ja, komt in orde, ga nou maar. Ik let wel op.’ Papa trok Gerritje met stoel en al de keuken in. Hij was trots op dit kind, volgens de familie zijn evenbeeld. Het was een ondernemend ventje op rechte pootjes, en zo vlug als water. Een jong stiertje. Maar nu moest hij zijn gemak houden. Papa gaf hem een korst brood en draaide het kind zijn rug toe. Hij stak de gaspit aan, de grote, en legde de soldeerbout in de vlam. Met spetterende vonkjes gloeide de bout rood op, hij werd doorzichtig als glas. Tastend reikte papa naar het potje soldeerwater, dat op de plank achter een pan verborgen stond, buiten bereik van kinderhandjes en zette het op een krant op tafel. Papa nam het roerstokje eruit, tipte de staaf tin aan en liet het soldeerwater langs de randen van de halve bollen glijden. Het tin blubberde en het zoutzuur siste venijnig toen hij met de hete bout de helften aan elkaar soldeerde. Een gave naad. Voldaan veegde hij zijn vingers schoon met de dot poetskatoen die hij van het spoor had meegebracht.
Met een zucht van voldoening legde Papa de bout weer op de gaspit, waar het vlammetje met spetterend gesis de restjes zoutzuur oplikte. Hij rechtte zijn rug, strekte zijn spieren en kraakte zijn vingers alsof hij krachten opriep om de in zijn lichaam opkomende vermoeidheid te verdrijven. Ondertussen bereidden zijn hersens de volgende soldeerfase voor; Frits en Gerritje was hij vergeten.
Tot het geluid achter hem tot hem doordrong: Gerritje had de krant naar zich toe getrokken, het aardewerken kannetje was meegeschoven. De jongen klemde zijn handjes om het witte bolbuikje, tuitte zijn lipjes en dronk. Een slokje maar. Hij trok een vies gezicht. Met beide handjes duwde Gerritje het kommetje van zich af. Toen pas zag en begreep Papa wat er gebeurde.
Papa schreeuwde ‘Mijn god’ en boog zich over zijn zoon. Radeloos. Hij zag hoe zich blaasjes vormden op de lipjes, zag ze openspringen, zag hoe rauw het rode vlees was. De jongen klemde zijn mond dicht, maar de lippen verraadden door de uitwendige verwondingen de inwendige verbranding. Papa kromp ineen, alsof hij zelf de helse pijn leed die het zoutzuur in het kind veroorzaakte. Gerritje huilde klagelijk met zacht gekreun. Papa moest iets doen. Zijn grote sterke hand omklemde het ronde zoutzuurpotje als wilde hij het fijnknijpen. Maar hij beteugelde zijn kracht en verstopte het weer achter de pannen, draaide het gas uit en tilde zijn kind uit de stoel. Het lijfje, de stevige pootjes, de altijd grijpgrage handjes hingen futloos tegen zijn grote mannenlichaam. Melk, dacht hij, ik moet hem melk geven.
Met het kind in zijn armen vond Papa een beker en melk. Voorzichtig wurmde hij zijn vinger in het mondje, maar de melk stroomde niet naar binnen, die droop in straaltjes langs de kin naar beneden. Zachtjes wiegde hij zijn zoon in zijn sterke armen, beende de keuken door en de kamer in waar Frits met een betraande snoet rechtop in de box stond.
Eindelijk klonk er gestommel op de trap; Mama kwam terug van de markt met prei en wortelloof als boeketten langs haar benen. Ze zag Gerritje, las het woord ‘soldeerwater’ van Papa’s lippen en begreep het meteen. Ze gooide de tassen op de grond, rukte het kind uit zijn armen, stuurde Papa naar de dokter en suste Gerritje, die met een open mondje schor geschroeide klanken huilde. Zijn tong begon te zwellen.
De dokter was thuis. Hij nam Papa mee terug in zijn auto en luisterde onderweg naar wat er allemaal gebeurd was. De dokter reed harder om Papa een plezier te doen, maar had voor zichzelf al uitgemaakt dat het een verloren zaak was.
Thuis had Mama Gerritje op schoot. Ze voerde het jongetje vaseline.
De dokter voelde de pols van het kind, schoof de kleertjes omhoog en zette de stethoscoop op het blote lijfje. Zijn blik gleed met het lepeltje het mondje in. Mama keek hem vragend aan. De dokter schudde nee, maar Mama deed net alsof ze het niet zag en lepelde door. Heel zachtjes legde ze het glazige klontje vaseline vooraan in het mondje, waarna het langzaam de slokdarm in gleed.
‘U redt het niet, mevrouw.’ De dokter benadrukte ieder woord. Hoorde ze hem niet of wilde Mama niet luisteren? Onverstoorbaar schraapte ze met haar wijsvinger de laatste vaseline uit het potje.
‘Waar leven is, is hoop.’
De dokter verdween, binnensmonds mompelend dat hij nog terug zou komen.
Wanhopig rende Papa door de straten. Hij struikelde bijna over zijn lange benen toen hij met talloze potjes vaseline de trap op klom. Na enkele dagen slonk de tong. Over het rauwe vlees vormde zich een dun vel, en op de lippen kwamen korstjes rond de wondjes. Met klokgeluidjes passeerden kleine beetjes dunne pap de strot en vloeiden de slokdarm in. Af en toe straalde het stille witte gezichtje met de ingekerfde pijntrekken. Gerritje leefde, maar was erg verzwakt.
De dokter besloot dat Gerritje naar het ziekenhuis kon worden vervoerd. Mama schrok van wat de dokter zei, zij wilde zelf haar kind redden.
‘Alleen maar voor onderzoek,’ verduidelijkte de arts. Papa stelde zich volgzamer op; een dokter tegenspreken betaamde gewone mensen immers niet. Of ging hij wat gretiger op het voorstel in om even gevrijwaard te zijn van zijn schuldgevoelens, die telkens oplaaiden bij het zien van zijn verbrande zoon?
Achter in een taxi hield Papa Gerritje, gewikkeld in een deken en zwevend boven zijn knieën om hem voor schokken te behoeden, in zijn armen. Mama maakte aan zijn kant het portier open en hielp ze uit te stappen. Met haar zware lichaam duwde ze de ziekenhuisdeur open om Papa en Gerritje door te laten. Ze liep achter hen aan als een soldaat die de oorlog heeft verloren.
‘Nee, er is op de kinderafdeling nog geen bedje vrij,’ zei het hoofd achter het loketje, waar opname. hier melden boven stond. Of ze even konden wachten? Geduldig gingen ze op de bank zitten. Mama trok de deken tot onder de kin van Gerritje en stopte er de slap neerhangende armpjes onder. Ze ging heel dicht tegen Papa en Gerritje aan zitten om ze te beschutten tegen de windvlagen die met iedere bezoeker de gang in suisden.
Een forse non in een ritselend gesteven schort wenkte hen eindelijk en ging hun voor naar de kinderafdeling. Papa legde Gerritje in een bedje. De religieuze dekte het kind bazig toe. De zijflappen van haar gesteven witte kap zeilden daarbij driftig over haar schouders. Daarna dreef ze Papa en Mama de zaal uit terwijl ze, haastig als in ademnood, de bezoekuren opdreunde.
De volgende dag liepen Papa en Mama op het bezoekuur ongeduldig de lange gang door. Mama zag het meteen: er stond een vreemde machine bij het bedje, een stoomapparaat dat damp in het bedje blies. Tussen de stoomwolken stond de zuster bezorgd naar Gerritje te kijken. Fluisterend vertelde ze dat hij een longontsteking had. Die heeft hij natuurlijk opgelopen in die tochtige gang, dacht Mama.
’s Avonds laat belde de dokter aan. De kinderloze huisarts, verlegen met het doodsbericht, sprak met een haperende stem. Papa en Mama grepen elkaars hand. De dokter fixeerde zijn ogen op de klepel van de hangklok toen hij er aarzelend aan toevoegde: ‘Maar jullie leven is zo rijk aan kinderzegen.’
Papa had de engelenmis geregeld. Papa en Mama, Dirk en Hans, de opa’s en de opoes, de oppastante en de buren wachtten stil. De vrouwen droegen zwarte hoeden met randen, zo kon je niet zien dat ze huilden. Papa en de jongens sperden hun ogen open en draaiden hun gezicht naar de zon. Het was tijd, maar de deur bleef gesloten. Toen haalde Papa het kleine kistje uit de wachtende auto, Mama liep naar de zijdeur en hield die open en de stoet trok naar binnen.
De pastoor wachtte hen op in vol ornaat. Papa plaatste het kistje tussen de brandende kaarsen. Hij was boos op de koster. Waarom werd de hoofdingang niet opengemaakt? Waarom moest hij zich met zijn zoon door die smalle zij-ingang wurmen?
‘Dat,’ zei de koster, ‘is wel jullie eigen schuld. De rijksdaalder voor het openen van de hoofdingang is niet betaald.’
Papa, die hiervan niet op de hoogte was, barstte bijna van woede. Woede die over het verdriet om zijn zoon heen spoelde en zich invrat als zuur in verse wonden. Hij wilde de kerk uit lopen, maar Mama wees sussend naar het kistje.
De broertjes konden Gerritje maar moeilijk vergeten. Ze hielden altijd een plaatsje voor hem vrij, als verwachtten ze dat hij terug zou komen. Maar toen ze een nieuwe Gerrit kregen, werd de oude tegen de nieuwe ingeruild. Voor Papa niet. Het heeft heel lang geduurd eer Papa het potje met soldeerwater achter de pannen vandaan haalde en de koperen kan afmaakte.
Sinds Mama open benen heeft, komt de dokter heel vaak, maar hij blijft nooit lang. Ries wil hem dan niet zien, want ze schaamt zich voor het rommelige huis.
Nu geeft de dokter een recept aan Leendert. Als ze naar de deur lopen, roept hij heel vlug achter elkaar: ‘Tot ziens, tot ziens, tot ziens.’
Thuis vraagt Papa of ze beleefd waren tegen de dokter. Ries moet driemaal per dag een paplepel van het bittere drankje slikken. De pijn gaat weg, maar het geheimenluikje klikt wat vaker.