Hoofdstuk 21
Na de hoogmis trekken ze eropuit. Ze lopen richting Engelen; daar staan de meeste margrieten. Ries tilt voor Trees het prikkeldraad op en omgekeerd. Ze houden hun rokken in toom door ze rond hun knieën te draaien. In de wei mijden ze de koeienvlaaien. Gelukkig staat er geen vee, wel staan er veel langstelige margrieten. Ries knakt de steel eerst om en snijdt hem met haar nagel verder door. Thuis heeft ze al een kartonnen hart volgeprikt met gaatjes. En ze vond een paar lege jampotjes op de kelderplank, want tot vrijdag moeten de bloemen in het water staan, anders verleppen ze. Trees loopt ook mee in de processie; zij draagt de bloemen als een boeket.
‘Je moet er ook wat grashalmen bij steken, Trees, dan wordt het echt mooi.’
In het hart passen geen pluimen. Ze weet precies hoe het moet, niemand hoeft haar te helpen. En er staan genoeg margrieten.
Bezweet hollen ze terug naar huis. Het is zo warm dat zelfs de bloemen in hun handen meezweten. Als ze vanuit de scherpe zon het huis in duiken en door de koele gang lopen, merken Ries en Trees al dat er een vreemde stilte hangt. Er roert zich niemand in de huiskamer, en Mama trommelt haar tikjes op het tafelzeil. Ze komt langzaam overeind. Ze heeft gehuild, Ries hoort het aan haar stem. ‘Frits heeft zich moeten melden voor de arbeidsinzet in Duitsland. Hij moest meteen naar het station, heeft wat kleren ingepakt en is gegaan.’ Ze wijst op een officiële brief met veel stempels.
Papa is woedend. ‘Seyss-Inquart trekt weer eens aan de touwtjes. Hij verordonneert de Arbeitseinsatz. Mooie Arbeitseinsatz. Als dwangarbeider oorlogsmateriaal maken, daarvoor worden Nederlanders opgeroepen. Pure dwangarbeid!’ Hij benadrukt het woord ‘dwang’, alsof hij het uitspuugt.
De sfeer in de huiskamer zweet van angst. Teun, Herman en Jos kijken met grote bange ogen naar Papa. Leendert buigt zich over zijn ulo-huiswerk. Ries weet niet of ze iets moet voelen.
Ries en Trees zetten de bloemen in een emmer. Na de avondboterham, die vrijwel in stilte verorberd wordt, prikt Ries de margrieten een voor een in het kartonnen hart. Ze maakt bosjes van de stelen en steekt die in de met water gevulde jampotten; een hart dat zijn voeten wast. Ze zucht: ‘Mooi!’
De rare stilte vervluchtigt langzaam tot de normale huiselijke sfeer. Alleen aan Mama merkt Ries dat ze half in Nederland, half in Duitsland verblijft. Ze staart voor zich uit. De mannen lopen als op kousenvoeten de kamer uit.
De bovenbuurvrouw klopt op de deur en schuift naast Mama aan tafel. Samen verwijlen ze vaak in Duitsland, dan bespreken ze de oorlog. De buurvrouw is een Duitse en ze komt troosten, want ook zij hoorde van het vertrek van Frits.
Mama recht haar rug, en de keurig geklede buurvrouw pakt Mama’s hand stevig in de hare. ‘Frits zal wel veilig terugkomen. Alles geht doch vorüber.’