Hoofdstuk 57
Ries voelt zich in haar religieuze kleed als vroeger in haar Krijthuis: beschermd tegen het voor haar zo bedreigende seksuele. De onrust wordt getemperd, de nieuwe start zit vol ijver, uithoudingsvermogen en moed. Ze doet alles om een echte religieuze te zijn. En als ze zich ’s morgens bij het opstaan tot op de grond buigt en de woorden spreekt: ‘Vader, hier ben ik om uw heilige wil te doen’, is het een oprecht gemeende bereidwilligheid.
Betekent dit een definitieve afsluiting van het verleden? Nee, het stinkende bodemwater infiltreert ook dit heldere pure Krijthuis en ondermijnt de zo wankele funderingen.
Naast haar doopnaam moet er een tweede naam gekozen worden, om verwarring te voorkomen met een zuster die dezelfde naam draagt als zij. Een zwak ogenblik lang komt het verleden als een donkere gedaante naar haar toe geslopen: samen met de verantwoordelijke zuster kiest Ries voor Magdalena, de boetvaardige uit het evangelie. De naam steekt, doet pijn, maar Ries accepteert, zwijgt en verduurt.
Met een andere postulante gaat ze op weg naar Zuid-Frankrijk, waar alle ingetredenen bijeenkomen voor een studiesessie. Het avontuurlijke liften vlot niet erg. Ten slotte zijn ze blij in een grote vrachtwagen te kunnen stappen die hen zuidwaarts zal voeren. Ries zit in het midden naast de chauffeur en beantwoordt in haperend Frans enkele vragen over hun religieuze staat. De verdere reis tuurt ze de brede autoweg af en neemt een beetje slaperig de namen in zich op van de dorpen waar ze doorheen rijden.
Opeens ruikt ze een herkenbare, misselijkmakende lucht. Ze loert naar de chauffeur. Zijn penis steekt rechtovereind tussen de knoopjes van de openstaande gulp door. Starend door de grote voorruit, waarover de wissers twee glasheldere banen trekken, bewerkt de man zijn penis met heftige bewegingen. Ries heeft niet het lef te vragen of hij wil stoppen om hen af te zetten, maar manoeuvreert haar lichaam als een schild tussen de chauffeur en haar medezuster. Die mag niets zien en de chauffeur mag niet weten dat Ries merkt wat hij aan het doen is. Voor beiden schaamt ze zich, alsof ze zelf schuldig is aan de handeling. Met een poetslap veegt de chauffeur eerst zijn piemel af, dan zijn hand, waarna hij zijn lippen smakkend van elkaar trekt en zuigend ademt.
Werkelijkheid en herinnering. Dezelfde handelingen, dezelfde geluiden, dezelfde lucht. In de mooie Provence, die al een beetje herfstig ruikt ofschoon de zon haar hitte overdag nog onophoudelijk over het stralende landschap giet, bergt Ries de gebeurtenis weg. Ze wil een goede religieuze zijn, en zuigt alles op wat haar dichter naar dit ideaal voert. Woord voor woord spelt ze de Franse tekst van René Voillaume uit zijn boek Om het hart van de massa. De moederlijke woorden van de stichteres van deze jonge congregatie, haar oproep tot flinkheid, haar aanmaningen om vooral klein en nederig te zijn zoals Jezus in zijn verborgen leven, worden haar leidraad, haar streven. Ze imiteert haar medezusters, die ze bewondert om het geluk, de rust en de zachtheid die ze uitstralen.
Ries werkt in fabrieken en in ateliers, ze verft muren en timmert kasten. Ze is behulpzaam, ze houdt van alle mensen om haar heen en slorpt met hun vriendschap ook hun persoonlijke misère in zich op, die vaak zo nauw verwant is aan haar eigen onrust. De stille uren van aanbidding overdag en ’s nachts zijn de ijkpunten waaraan ze zich vastklampt. In de stilte van de huiskapel heeft ze maar één doel: zich overgeven aan hem aan wie ze haar leven heeft gewijd.
Als postulante is Ries vooral nieuwsgierig naar dit fraterniteitsleven, als novice duikt ze in de spiritualiteit van Charles de Foucauld. Het verhaal van zijn leven en zijn geschriften vormen de uitgangspunten van de fraterniteit. Ze wil dezelfde perfectie bereiken die ze bij de anderen meent te bespeuren, maar de zo vurig gewenste rust blijft uit. Onmacht en gevoelens van minderwaardigheid als ze niet bij machte blijkt haar lijfelijke slaaf te temmen, maken dat ze wegglijdt in een put. Ze buigt ’s avonds haar hoofd en doorzoekt haar dag op oneffenheden. Maar het lukt haar niet zichzelf te beschuldigen van kleine fouten als ze moet erkennen dat ze zware zonden bedrijft. De carrousel die een tijdje stilstond, draait weer met hetzelfde liedje: onkuisheid biechten, onkuisheid biechten. Elke biecht is kaal, elke biecht blijft bij een beschuldiging en de absolutie. Priesters vragen niet verder. Eén keer waagt ze het de problematiek in verband te brengen met haar kloosterleven en de vraag te stellen of ze zo wel religieuze kan blijven.
‘Niemand is zeker van zijn toekomst,’ antwoordt de reeds grijzende jezuïet aan de andere kant van het luikje, ‘zelfs ik zou morgen kunnen uittreden.’
Ries pakt haar problemen weer in en vraagt niet verder, bang een zeur te zijn. De worsteling om het dier in haar lijf aan de lijn te houden, is heftiger dan ooit en uit zich in nukkig en moeilijk gedrag. Met de algemeen verantwoordelijke, die haar uitnodigt te praten, voert ze extra gesprekken. Maar Ries kan niet verwoorden hoe ze worstelt om haar evenwicht te bewaren.
Haar tijdelijke geloften worden uitgesteld; een langere proeftijd is nodig. Ries wordt aangeraden een halfjaar tijd te nemen om thuis haar roeping te overdenken.
Ries weigert niet. Ze huilt inwendig en gaat naar huis.