19

img1.png

 

Na de commotie van de avond ervoor begon de volgende dag niet anders dan anders. Dat was iets wat me later opviel. Ik had uit ervaring moeten weten dat rampen niet worden aangekondigd. Maar ditmaal was ik er totaal niet op voorbereid.

Niemand was dat.

Het was bijna drie uur voor de politie klaar was in de praktijk. Ze hadden zich als een stel bezetenen op de kamer gestort, namen foto’s, strooiden poeder voor vingerafdrukken en stelden vragen. Mackenzie had er moe en opgebrand uitgezien toen hij arriveerde, als een man die net uit een slechte droom was ontwaakt.

‘Vertel het me nog een keer. Je zegt dat iemand heeft ingebroken, je heeft proberen te steken en toen is weggerend zonder dat iemand hem heeft gezien?’

Ik was zelf ook moe en kriegel. ‘Het was donker.’

‘En hij had niets waaraan je hem zou herkennen?’

‘Nee, sorry.’

‘En je denkt niet dat je hem kan identificeren?’

‘Ik wou dat ik het kon, maar zoals ik al zei: het was donker.’

Henry was al evenmin behulpzaam. Hij was in zijn slaapkamer geweest en had niets in de gaten gehad, totdat hij alle commotie had gehoord en de gang op was gegaan, waar ik toen net terugkwam van mijn mislukte achtervolging. Als de zaken anders waren gelopen, zou Manham zijn ontwaakt met het nieuws van een nieuwe moord. Misschien wel twee.

En gezien de manier waarop Mackenzie me ondervroeg, vond hij eigenlijk dat we dat ook hadden verdiend. ‘En je hebt geen idee wat hij misschien nog meer heeft meegenomen?’

Ik kon alleen mijn hoofd schudden. Het medicijnkastje leek onaangeroerd en er leek niets te ontbreken in de koelkast waarin we de vaccins en de andere temperatuurgevoelige medicijnen bewaarden. Maar Henry was de enige die wist wat er in die overvolle glazen vitrinekast had gestaan en totdat het forensisch team ermee klaar was, kon hij niet met zekerheid zeggen wat er wel of niet ontbrak.

Mackenzie kneep in de brug van zijn neus. Zijn ogen waren rood omrand en stonden boos. ‘Chloroform.’ Hij klonk alsof hij het over een walgelijk goedje had. ‘Ik weet niet eens of je een bepaalde wet hebt overtreden door dat spul in huis te hebben. Ik wist niet dat artsen dat nog gebruiken.’

‘Doen ze ook niet. Het was een curiositeit van Henry. Er ligt daar zelfs nog ergens een oude maagpomp.’

‘Een maagpomp zou me niets kunnen schelen, maar deze klootzak is al gevaarlijk genoeg zonder dat hij verdomme ook nog een fles vol verdovingsmiddel heeft…!’ Hij vermande zichzelf. ‘Trouwens, hoe kon hij hier in godsnaam naar binnen?’

‘Ik heb hem binnengelaten.’

We draaiden ons allebei om toen Henry de kamer in kwam. We waren in mijn werkkamer, een van de weinige kamers op de begane grond waarvan we wisten dat we er geen eventueel bewijsmateriaal zouden vervuilen aangezien ik deze kamer elke avond op slot deed. Ik had erop aangedrongen dat Henry na de eerste ondervraging even met rust werd gelaten. Hij was behoorlijk van streek door de inbraak en dat was er na een uur verhoor niet beter op geworden. Het leek nu weer wat beter te gaan, hoewel zijn kleur nog steeds niet gezond was.

‘U hebt hem binnengelaten,’ antwoordde Mackenzie mat. ‘U zei daarnet dat u hem in de werkkamer had aangetroffen.’

‘Dat klopt. Maar het blijft mijn schuld. Ik heb erover nagedacht en…’ Hij ademde diep in. ‘Nou, ik… ik kan me eerlijk gezegd niet herinneren dat ik de keukendeur op slot heb gedaan voor ik naar bed ging.’

‘U hebt eerder gezegd dat die op slot was.’

‘Ja, omdat ik ervan uitging dat dat zo was. Ik bedoel, ik doe hem altijd op slot. Doorgaans, tenminste.’

‘Maar vanavond niet.’

‘Ik weet het niet zeker.’ Henry schraapte zijn keel, zijn ongemak was pijnlijk om te zien. ‘Blijkbaar niet.’

‘En die kast dan? Was die ook niet op slot?’

‘Ik weet het niet.’ Henry klonk volkomen uitgeput. ‘De sleutels zitten in mijn bureaula. Hij kan ze gevonden hebben, of…’ Zijn stem stierf weg.

Mackenzie keek alsof hij erg zijn best deed niet in woede uit te barsten. ‘Hoeveel mensen wisten van die chloroform?’

‘God mag weten… die fles staat hier al langer dan ik hier ben. Ik heb het nooit als een geheim beschouwd.’

‘Dus iedereen die hier binnen is geweest, kan die fles hebben gezien?’

‘Ja, ik denk dat dat mogelijk is,’ gaf Henry schoorvoetend toe.

‘Dit is een dokterspraktijk,’ zei ik tegen Mackenzie. ‘Iedereen weet dat er hier gevaarlijke spullen liggen. Kalmeringsmiddelen, slaapmiddelen, van alles.’

‘Maar die liggen als het goed is achter slot en grendel,’ zei Mackenzie. ‘Het komt erop neer dat deze vent gewoon naar binnen kon lopen en zichzelf kon bedienen.’

‘Luister, ik heb hem potverdorie toch niet uitgenodigd!’ brieste Henry. ‘Denk je niet dat ik me al rot genoeg voel? Ik ben al dertig jaar arts en dit is me nog nooit overkomen!’

‘Maar vanavond wel,’ herinnerde Mackenzie hem. ‘Die ene avond dat u vergat af te sluiten.’

Henry keek naar zijn schoot. ‘Nou, eigenlijk… is het misschien niet de eerste keer. Het is de laatste tijd wel eens voorgekomen dat ik… dat ik opstond en merkte dat de deur nog open was. Maar een of twee keer, ik herinner mezelf er meestal aan dat ik moet afsluiten,’ voegde hij daar haastig aan toe. ‘Maar… Nou ja, de laatste tijd lijk ik een beetje… vergeetachtig.’

‘Vergeetachtig.’ Mackenzies stem was monotoon. ‘Maar dit is wel de eerste keer dat er ook iemand heeft ingebroken, toch?’

Ik wilde net voor Henry gaan antwoorden, zeggen dat dat natuurlijk zo was, toen ik zijn gepijnigde uitdrukking zag.

‘Nou, ik…’ Hij vouwde zijn handen, haalde ze van elkaar en vouwde ze weer. ‘Ik weet het niet zeker…’

Mackenzie bleef hem aanstaren. Henry haalde machteloos zijn schouders op. ‘Het zit zo. Het is een paar keer gebeurd dat ik dacht dat de kast… anders was geordend.’

‘Geordend? U bedoelt dat er spullen ontbraken?’

‘Dat weet ik niet, dat wist ik nooit zeker… Het kan zijn dat mijn geheugen me in de steek liet.’ Hij keek me beschaamd aan. ‘Het spijt me, David. Ik had het je moeten zeggen. Maar ik hoopte… Nou ja, ik dacht dat als ik beter mijn best deed…’

Hij hief zijn handen in de lucht en liet ze hulpeloos weer zakken. Ik wist niet wat ik moest zeggen en voelde me nog schuldiger dat ik hem mijn diensten had laten draaien. Afgezien van zijn handicap, had ik hem altijd beschouwd als een fitte, gezonde man. Nu, in de vroege uurtjes van de ochtend, zag ik tekens die ik eerder over het hoofd had gezien. Hij had diepe wallen onder zijn ogen en de huid van zijn met zilveren stoppels bedekte kin en nek hing slap. Zelfs rekening houdend met de schok die hij net had doorstaan, zag hij er ziek en oud uit.

Ik ving Mackenzies blik en probeerde hem duidelijk te maken dat ik hoopte dat hij Henry enigszins zou sparen. Zijn lippen verstrakten, maar hij nam me terzijde, terwijl Henry mismoedig bleef zitten met een kop thee die een jonge politieagente voor hem had gemaakt.

‘Je weet wat dit betekent, hè?’ vroeg Mackenzie.

‘Ik weet het.’

‘Dit is misschien niet de eerste keer dat het is gebeurd.’

‘Ik weet het.’

‘Mooi zo, want je vriend kan hierdoor zijn bevoegdheid kwijtraken. Het zou al erg genoeg zijn als het om junkies ging, maar we hebben het nu over een seriemoordenaar. En het ziet ernaar uit dat hij hier gewoon naar binnen kon lopen en zichzelf van spullen kon voorzien voor god mag weten hoe lang al!’

Ik kon mezelf nog net inhouden om niet wéér ‘ik weet het’ te zeggen. ‘Hij moet wel enige medische kennis hebben om te weten wat hij moet hebben. En hoe dat te gebruiken.’

‘O, kom op, zeg! We hebben het over een moordenaar! Denk je dat hij zich zorgen maakt over de juiste dosering? En je hoeft geen hersenchirurg te zijn om te weten wat je met chloroform moet doen.’

‘Als hij hier al eerder is geweest, waarom heeft hij toen dan niet de hele fles meegenomen?’ vroeg ik.

‘Misschien wilde hij niet dat iemand merkte wat hij had meegenomen. Als hij vanavond niet was verrast, zouden we dat nu ook niet weten, toch?’

Daar kon ik niets tegen inbrengen. Ik voelde me schuldig, alsof ik zelf nalatig was geweest in plaats van Henry. Ik was zijn praktijkgenoot, ik had beter moeten doorhebben wat er speelde. Wat er met Henry aan de hand was.

Uiteindelijk had de politie alles gedaan wat ze konden doen en was ik naar huis gegaan. Het vogelkoor van het ochtendgloren was al begonnen toen mijn hoofd het kussen raakte.

En bijna onmiddellijk – zo leek het althans – werd ik weer wakker.

Het was voor het eerst in dagen dat ik die droom weer had gehad. Hij was net zo levendig geweest als anders, maar ditmaal had ik er voor het eerst geen hernieuwd gevoel van verlies aan overgehouden. Ik voelde me verdrietig, maar rustig. Alice was er niet geweest, alleen Kara. We hadden het over Jenny gehad. Het is goed, had ze met een glimlach tegen me gezegd. Zo hoort het te zijn.

Het was bijna een soort afscheid geweest, een afscheid dat lang op zich had laten wachten, maar onvermijdelijk was. Maar de herinnering aan Kara’s laatste woorden, die ze had uitgesproken met dat zorgrimpeltje dat ik zo goed van haar kende, had een vaag gevoel van onrust achtergelaten.

Wees voorzichtig.

Maar waarom ik voorzichtig moest zijn, wist ik niet. Ik dacht er eventjes over na voor ik besefte dat ik in feite mijn eigen onderbewuste probeerde te analyseren.

Terwijl het uiteindelijk gewoon een droom was.

Ik stond op en ging douchen. Hoewel ik maar een paar uur in bed had gelegen, voelde ik me even uitgerust als na acht uur slaap. Ik vertrok vroeg naar het lab, zodat ik eerst nog even bij Henry kon langsgaan. Ik maakte me zorgen over hem na alles wat er de vorige avond was gebeurd. Hij had er vreselijk uitgezien en ik voelde me daarvoor verantwoordelijk, of ik wilde of niet. Als hij niet zo moe was geweest door al het extra werk waarmee ik hem had opgezadeld, was hij misschien wel niet vergeten de deur naar zijn kantoor af te sluiten.

Ik liet mezelf binnen en riep hem. Geen antwoord. Ik liep naar de keuken, maar ook daar trof ik geen spoor van hem aan. Ik probeerde mijn angstige voorgevoel te onderdrukken en zei tegen mezelf dat hij waarschijnlijk nog sliep. Toen ik de keuken uit wilde lopen, viel mijn blik op het raam en ik bleef als aan de grond genageld staan. Achter in de tuin zag ik een deel van de oude houten steiger, daar waar die uitstak in het meer. Met daarop Henry’s rolstoel.

Die was leeg.

Ik rende de achterdeur uit, riep zijn naam een paar keer. De toegang naar de steiger was verderop in de tuin, verscholen achter wat struiken en bomen. Pas toen ik bij het hekje kwam, zag ik de hele steiger en stopte opgelucht met rennen. Naast de lege stoel wankelde Henry gevaarlijk op het randje van de steiger in een poging zich in de dinghy te laten zakken. Zijn gezicht was rood aangelopen van de inspanning en de concentratie, en zijn benen hingen hulpeloos boven de boot.

‘Waar ben je in godsnaam mee bezig, Henry?’

Hij wierp me een boze blik toe, maar stopte niet. ‘Ik ga er met de boot opuit, heb je geen ogen in je kop?’

Hij kreunde toen zijn armen de druk van zijn volle gewicht op zich kregen. Ik aarzelde, wilde hem helpen, maar wist dat ik dat beter niet kon doen. Als hij nu in het water zou vallen, was ik er ten minste om hem eruit te trekken.

‘Kom op, Henry, je weet dat je dit niet moet doen.’

‘Bemoei je verdomme met je eigen zaken!’

Ik staarde hem verbaasd aan. Hij had zijn lippen stijf op elkaar, maar ze trilden. Hij ging nog even door met zijn vruchteloze poging en toen gaf hij de strijd abrupt op. Hij zonk tegen een houten paal en deed zijn handen voor zijn ogen. ‘Sorry, David. Zo bedoelde ik het niet.’

‘Zal ik je helpen met je stoel?’

‘Ik moet even uitblazen.’

Ik ging naast hem zitten op de ruwe planken van de steiger. Zijn borstkas ging nog hard op en neer, zijn shirt was doorweekt van het zweet. ‘Hoe lang ben je hier al bezig?’

‘Ik weet het niet. Een poosje.’ Hij glimlachte zwakjes. ‘Het leek zo’n goed idee.’

‘Henry…’ Ik wist niet wat ik moest zeggen. ‘Waar was je in godsnaam mee bezig? Je weet dat je niet alleen in de boot kunt.’

‘Ja, dat weet ik wel, maar…’ Zijn uitdrukking versomberde. ‘Die kloteagent ook. Zoals hij me gisteren aankeek. Tegen me sprak alsof ik een… een seniele oude dwaas ben! Ik weet dat ik een fout heb gemaakt, ik had die sloten moeten controleren. Maar om zo te worden betutteld…’

Hij staarde naar zijn benen en zijn mond verstrakte. ‘Het is soms zo frustrerend. Je hulpeloos voelen. Soms heb je het gevoel dat je gewoon iets moet dóén, snap je?’

Ik keek naar het gladde, lege oppervlak van het meer. Er was niets of niemand te bekennen. ‘En wat als je erin was gevallen?’

‘Dan had ik iedereen uit hun lijden verlost, nietwaar?’ Hij keek omhoog naar me, zijn gezicht vertoonde een sardonische glimlach, bijna weer de oude Henry. ‘Je hoeft me niet zo aan te kijken. Ik ben nog niet van plan er een eind aan te maken. Ik heb mezelf voorlopig wel genoeg voor gek gezet.’

Hij duwde zichzelf op, zijn gezicht vertrokken van de inspanning. ‘Help je me even terug in die rotstoel?’

Ik ondersteunde hem en hield hem overeind, terwijl hij zichzelf terug in de stoel trok. Het was duidelijk dat hij heel moe was, omdat hij niet protesteerde toen ik hem terug naar het huis duwde. Ik had eigenlijk al op het lab moeten zijn, maar ik bleef nog even om thee voor hem te zetten en mezelf ervan te verzekeren dat alles goed was.

Hij gaapte en wreef in zijn ogen toen ik opstond om te vertrekken. ‘Ik kan mezelf maar beter gaan klaarmaken. Het ochtendspreekuur begint over een halfuur.’

‘Vandaag niet. Je kunt zo niet aan het werk gaan. Je hebt rust nodig.’

Hij trok een wenkbrauw op. ‘Op doktersadvies zeker?’

‘Zo je wilt.’

‘En hoe moet het dan met de patiënten?’

‘Janice kan ze vertellen dat de praktijk vanochtend gesloten is. Als het dringend is, kunnen ze de achterwacht bellen.’

En deze keer protesteerde hij niet. Nu de frustratie was weggezakt, zag hij er alleen maar uitgeput uit. ‘Zeg, David… Je gaat dit toch niet aan iemand vertellen, hè?’

‘Natuurlijk niet.’

Hij knikte opgelucht. ‘Mooi. Ik voel me toch al zo dom.’

‘Dat is nergens voor nodig.’

Ik stond al bij de deur, toen hij me terugriep. ‘David…’ Hij zweeg even, verlegen. ‘Dank je wel.’

Zijn dankbaarheid maakte niet dat ik me beter voelde. Toen ik naar het lab reed, was ik me pijnlijk bewust van de extra druk die ik de laatste tijd op hem had geladen. Ik had dat allemaal normaal gevonden van hem, niet alleen wat betreft de praktijk, maar ook in andere dingen. Ik wenste nu dat ik destijds wél even de moeite had genomen een stukje met hem te gaan varen of gewoon wat tijd met hem had doorgebracht. Maar ik was zo opgegaan in het onderzoek, en nog meer in Jenny, dat ik weinig aandacht aan Henry had besteed.

Maar dat zou vanaf nu veranderen, nam ik mezelf voor. Ik had in het lab bijna alles gedaan wat ik kon. Als ik Mackenzie eenmaal mijn bevindingen had gegeven, zou het aan de politie zijn om iets te maken van mijn informatie en dan kon ik mijn recente verzuim goedmaken. Na vandaag, hield ik mezelf voor, zou mijn leven weer zijn al vanouds.

Ik had er niet verder naast kunnen zitten.

 

Na de opschudding van de afgelopen twaalf uur was het bijna een opluchting om terug te zijn in het klinische heiligdom van het lab. Hier was ik tenminste wat zekerder van mezelf. De uitslagen van de tests waren terug en die bevestigden mijn veronderstellingen. Lyn Metcalf was ongeveer zes dagen geleden overleden, wat inhield dat haar moordenaar haar om wat voor afschuwelijke reden dan ook bijna drie dagen in leven had gehouden voor hij haar de keel doorsneed. En dat was ook de doodsoorzaak geweest. Net als bij Sally Palmer gaf de uitdroging van haar lichaam aan dat ze was doodgebloed. En het lage ijzergehalte in de aarde rond haar lichaam was wederom het bewijs dat ze elders was vermoord, dat haar lichaam later in het moeras was gedumpt.

En net als bij Sally Palmer was er op de plek zelf niets gevonden wat een aanwijzing gaf voor wie haar dit had aangedaan. De aarde was te hard voor voetafdrukken en afgezien van de touwvezels onder haar afgebroken nagels, waren er geen sporen of forensische aanwijzingen wat betreft de identiteit van de moordenaar.

Maar daar moest iemand anders zich maar zorgen over maken. Mijn aandeel zat er bijna op. Ik maakte nog wat laatste afdrukken van de nekwervels die door het mes waren geraakt. Ik was nu nog meer overtuigd dan eerst dat de twee vrouwen met hetzelfde wapen waren vermoord. Daarna restte me niets anders dan opruimen. Marina stelde voor om samen te lunchen, om dit belangrijke moment te memoreren, maar ik sloeg haar aanbod af. Ik had nog steeds geen kans gezien Jenny te bellen en ik kon opeens nauwelijks meer wachten.

Ik belde haar zodra Marina was vertrokken. Terwijl ik wachtte tot ze opnam, was ik zo opgewonden dat het pijn deed.

‘Sorry,’ zei ze, buiten adem. ‘Tina is er niet en ik zat in de tuin.’

‘Hoe gaat het met je?’ vroeg ik. Ik was opeens zenuwachtig. Ik was zo druk geweest met navelstaren dat het niet in me was opgekomen dat ze misschien zelf ook een aantal conclusies had getrokken over onze relatie. Misschien andere dan ik.

‘Gaat wel, maar hoe is het met jou? Iedereen heeft het over wat er gisteravond in de praktijk is gebeurd. Je bent toch niet gewond?’

‘Nee, niets aan de hand. Het was erger voor Henry.’

‘God, toen ik het hoorde, dacht ik… nou ja, ik was bezorgd.’

Aan die mogelijkheid had ik niet eens gedacht. Ik was al een tijdje verleerd om rekening te houden met iemand anders. ‘Sorry. Ik had eerder moeten bellen.’

‘Geeft niet, maar ik ben wel blij dat er niets met je is. Ik had jou wel willen bellen, maar…’ Ik werd zenuwachtig van haar stilte. Nu komt het. ‘… Eh, ik weet dat we hadden afgesproken dat we een paar dagen de tijd zouden nemen, maar… Ik zou je heel erg graag willen zien. Als jij dat tenminste ook wilt.’

Ik merkte dat er een grijns op mijn gezicht verscheen. ‘Heel graag.’

‘Zeker weten?’

‘Zeker weten.’ We lachten allebei.

‘God, wat is dit suf, zeg. Ik voel me net een puber,’ zei ze.

‘Ik ook.’ Ik keek snel op mijn horloge. Tien over één. Ik kon om twee uur terugzijn in Manham en het spreekuur was pas om vier uur. ‘Ik zou nu kunnen langskomen, als je wilt.’

‘Oké.’ Ze klonk verlegen, maar ik kon de glimlach in haar stem horen. Ik hoorde een ding dong-geluid op de achtergrond. ‘Wacht even, er is iemand aan de deur.’

Ik hoorde dat ze de telefoon neerlegde. Ik leunde met een idiote grijns op mijn gezicht tegen het bureau terwijl ik wachtte tot ze de telefoon weer zou oppakken. De pot op met elkaar ruimte geven. Het enige wat ik wist, was dat ik nú bij haar wilde zijn, meer dan ik in lange tijd iets had gewild. Ik hoorde de radio op de achtergrond en wachtte. Het duurde langer dan verwacht voor ik hoorde dat de telefoon weer werd opgepakt.

‘De melkboer?’ grapte ik.

Er werd niets gezegd. Ik hoorde aan de andere kant iemand ademen. Diep in- en uitademen, enigszins gehaast, na een of andere inspanning zo te horen.

‘Jenny?’ vroeg ik bezorgd.

Niets. Het ademen ging door, één, twee keer. En toen een zachte ‘klik’, omdat de andere persoon ophing.

Ik staarde met stomheid geslagen naar de telefoon en drukte nogmaals haar nummer in. Neem op. Alsjeblieft, neem op, smeekte ik stilletjes. Maar de telefoon bleef overgaan.

Toen ik de verbinding verbrak en Mackenzies nummer intoetste, was ik al halverwege mijn auto.