11. MIJN KEUS
Tom was weg.
Ik had niemand meer die van me hield. Wie zou me ooit nog Heavenly noemen?
Tom nam al het gelach mee, alle opwinding, vrolijkheid, moed en humor die hij in een grimmig huishouden had gebracht. Alle vrolijkheid verdween met die pick-up truck, waarvan de nummerplaten zo dik onder de modder zaten dat ik ze niet kon lezen. En ik had het geprobeerd. Toen Keith en Onze Jane weggingen, was ik dom genoeg geweest om te denken dat ik alleen was. Nu was ik wérkelijk alleen, de enige die nog over was. En pa haatte me.
Ik probeerde me te troosten met de gedachte dat ik de enige was die iets nuttigs deed in de hut, zoals koken en schoonmaken, en zorgen voor opa... Pa zou opa toch zeker niet alleen willen laten...
Ik wilde dat pa wegging, de deur achter zich dicht zou trekken, in zijn truck zou springen en naar Winnerrow rijden, of waar hij ook naar toe ging nu hij niet meer in Shirley's Place kon komen.
Hij ging niet.
Hij ging naast de deur van de hut zitten, als een waakhond, om me gevangen te houden, tot hij ook mij had verkocht.
Hij zei niets, maar bleef somber en stil zitten. Toen het donker werd, schoof hij zijn stoel dichter naar de kachel toe. Zijn ogen waren halfgesloten en er lag een ongelukkige uitdrukking op zijn gezicht.
De rest van de week na het vertrek van Tom probeerde ik de kracht te vinden in m'n eentje weg te lopen, als ik de kans zou krijgen - dat betekende dus, wanneer ik naar de wc moest.
Zonder Tom, Keith en Onze Jane kon ik de moed, de wilskracht echter niet opbrengen. Kon ik maar een boodschap sturen naar juffrouw Deale. Zou ze al terug zijn? Ik bad elke nacht dat juffrouw Deale of Logan me zou komen redden.
Er kwam niemand.
Pa haatte mij en hij zou mij verkopen aan een slecht soort mensen. Voor mij geen aardige, rijke mensen. Zelfs niet iemand als Buck Henry.
HOOGSTWAARSCHIJNLIJK ZOU hij ME ' verkopen aan de hoerenmadam die de scepter zwaaide in Shirley's Place.
Hoe meer ik nadacht over mijn lot, hoe kwader ik werd. Hij kon me
dat niet aandoen! Ik was geen stom dier dat je kon verkopen en aan zijn
Iot overlaten. Ik was een mens met een ziel, met een onvervreemdbaar
recht op leven, vrijheid en geluk. Juffrouw Deale had het zo vaak gezegd, dat het in mijn hersens gebrand stond. Het was haast of ik juffrouw Deale bemoedigend hoorde roepen, haar stem kwam steeds dichterbij.
Schiet op, juffrouw Deale, wilde ik tegen haar zeggen. Ik heb u nodig! Al mijn trots was verdwenen! Zonder schaamte zou ik alles van haar aannemen! Kom, kom snel om me te redden, want het zal nu niet lang meer duren!
Ik stond op uit mijn geknielde houding, liep naar de keukenkast en keek erin. Het leven ging door, ondanks alles, en de maaltijden moesten worden klaargemaakt.
Hoop schemerde in opa's rode, waterige ogen. Zijn houtsnijmes lag ongebruikt naast hem, zijn ogen waren strak op mij gericht. Laat me niet alleen, smeekten zijn ogen. Blijf, smeekten ze zwijgend, terwijl hij me bij zich wenkte en fluisterde: 'Bekommer je niet om mij, kind. Ik weet wat je denkt. Je wilt weg. Ga, zodra je de kans krijgt - sluip weg als Luke slaapt.'
Ik was hem zo dankbaar dat hij dat zei. Ik vergaf hem dat hij niets had gezegd toen de anderen werden verkocht. En terwijl ik dat dacht, wist ik dat ik van iemand moest kunnen houden, want dat ik anders zou verschrompelen en sterven. 'Zult u me niet haten als ik u alleen laat? Zult u het begrijpen?'
'Nee, ik zal het niet begrijpen. Ik wil alleen datje krijgt watje verlangt. In mijn hart weet ik dat je pa doet wat hem het beste lijkt. In jouw hart denk je dat hij doet wat het slechtste is.'
Het scheen dat pa zijn laatste slaap had genoten in een verre, onbekende plaats. Hij sliep niet, deed zijn ogen zelfs niet dicht. Zijn kille, donkere ogen lieten me geen moment met rust. Hij beantwoordde mijn uitdagende blik niet, keek slechts naar een deel van me: mijn haar, mijn handen, mijn voeten, mijn middel, naar alles, behalve mijn gezicht.
Zeven dagen gingen voorbij... en pa bleef.
Toen stond op een dag Logan voor dc deur, als een prins die me kwam redden! Ik deed open in de verwachting dat ik opa zou zien die van de wc kwam.
'Hallo,' zei hij met een brede glimlach. Toen bloosde hij. 'Ik heb veel aan je gedacht de laatste tijd. Ik heb me voortdurend afgevraagd waarom jij, Tom en de anderen niet op school komen nu het beter weer is. Waar blijven jullie toch? Wat spoken jullie uit?'
Hij had Fanny niet gezien - waarom niet?
Ik sleurde hem naar binnen, terwijl ik hem vroeger naar buiten zou hebben geduwd, of duizend redenen zou hebben verzonnen waarom hij niet binnen kon komen. 'Pa is bezig hout te hakken,' fluisterde ik wanhopig. 'En opa is op de wc buiten, dus ik heb niet veel tijd. Pa komt om de paar minuten controleren. Logan, ik zit in moeilijkheden, grote moeilijkheden! Pa verkoopt ons één voor één. Eerst Onze Jane en Keith, toen Fanny, toen Tom... en straks ben ik het.'
'Met wie sta je te praten?' bulderde pa in de deuropening. Ik kromp ineen toen Logan zich omdraaide naar de krachtige bruut die mijn vader was.
'Mijn naam is Logan Stonewall, meneer,' zei Logan beleefd maar vastberaden. 'Mijn vader is Grant Stonewall, eigenaar van de Stonewall Drogisterij en Heaven en ik zijn al met elkaar bevriend sinds ik in Winnerrow ben komen wonen. Ik maakte me ongerust over Heaven, Tom, Fanny, Keith en Onze Jane, waarom ze niet meer op school komen, dus wilde ik zien hoe het met ze ging.'
'Het gaat je verdomme geen moer aan of ze wel of niet naar school gaan,' snauwde pa. 'Maak datje wegkomt. Ik kan geen pottekijkers gebruiken die komen kijken wat wc doen.'
Logan keerde zich om naar mij. 'Ik moet naar huis voordat de zon ondergaat. Pas goed op jezelf. Tussen haakjes, mijn leraar zei dat juffrouw Deale volgende week terugkomt.' Hij keek pa lang en veelbetekenend aan. Mijn hart sprong op. Hij geloofde ine!
'Zeg tegen dat mens dat ze hier wegblijft en zich met haar eigen zaken bemoeit,' bulderde pa. Hij liep dreigend naar Logan. 'Je hebt gezegd wat je te zeggen had, verdwijn nu.'
Rustig liet Logan zijn blik door de hul dwalen, nam alle armoe in zich op, die zo duidelijk te zien was. Ik wist dat hij probeerde zijn medelijden te onderdrukken, maar ik kon het duidelijk in zijn ogen lezen. Logan keek naar me met zijn donkerblauwe ogen, met een zwijgende boodschap die ik niet goed kon interpreteren. 'Ik hoop je over een paar dagen weer te zien, Heaven. Ik zal tegen juffrouw Deale zeggen datje niet ziek bent. Waar is Tom? En Fanny, Onze Jane en Keith?'
'Op familiebezoek,' zei pa. Hij deed de deur open, ging een stap opzij en wenkte Logan om weg te gaan of anders eruit gegooid te worden.
Logan keek woedend naar pa. 'Zorg goed voor Heaven, meneer Casteel.'
'Verdwijn,' zei pa vol afkeer en smeet de deur achter Logan dicht.
'Wat kwam die jongen hier doen?' vroeg hij. 'Jij hebt hem laten komen, hè?'
'Hij kwam omdat hij aan ons denkt, omdat juffrouw Deale aan ons denkt en omdat de hele wereld aan ons zal denken als ze horen wat je hebt gedaan, Luke Casteel!'
'Bedankt voor je waarschuwing,' zei hij spottend. 'Ik ben bang, echt bang.'
Daarna was hij waakzamer dan ooit.
Ik bleef hopen en bidden dat Logan Fanny tegen zou komen en zij hem zou vertellen wat er aan de hand was en dat Logan iets zou doen voor het te laat was. Maar tegelijkertijd verdacht ik pa ervan dat hij de dominee had gewaarschuwd om Fanny uit de buurt te houden tot hij een kans had van mij af te komen.Ik li.nl in de kranten gelezen dat kinderen voor tienduizend dollar aan adoptie ouders werden verkocht, maar pa was stom genoeg niet zoveel Ie vingen. Maar vijfmaal vijfhonderd betekende dat hij meer geld zou hebben dan hij ooit in zijn leven had gehad; een vermogen voor een bergbewoner van de Willies die niet in duizenden dollars kon denken.
'Pa,' zei ik op de tiende dag na Toms vertrek, 'hoe kun je met een gerust geweten naar dc kerk gaan en doen wat jij hebt gedaan?'
'Hou je mond!' zei hij, met keiharde ogen.
'IK HOU MIJN MOND NIET!' vloog ik op. 'Ik wil mijn broers en zusters terug! Je hoeft niet voor ons te zorgen. Tom en ik hebben een manier gevonden om onszelf in leven te houden -'
'Hou je mond!"
Ik haat je! tierde mijn woeste innerlijke stem, terwijl mijn instinct me waarschuwde stil te zijn.
'Anderen verkopen hun kinderen ook,' zei hij plotseling. Ik was verbluft dat hij tegen mij sprak, alsof hij zich wilde rechtvaardigen, terwijl ik had gedacht dat hij dat nooit zou doen. 'Ik ben de eerste niet en ik zal de laatste niet zijn. Niemand praat erover, maar het gebeurt voortdurend. Arme mensen als wij hebben meer kinderen dan de rijke mensen die zich kinderen kunnen veroorloven. En arme mensen die er niet voor kunnen zorgen, weten vaak niet hoe ze moeten voorkomen dat ze kinderen krijgen... En op koude winteravonden valt er niet veel beters te doen dan naar bed te gaan en plezier te maken met je vrouw - we maken onze eigen goudmijnen, onze kinderen, onze mooie kleintjes. Dus waarom zouden we niet profiteren van de wetten van het evenwicht in de natuur?'
Het was meer dan hij in zijn hele leven tegen me gezegd had. En hij was nu weer gezond, zijn wangen hadden een gezonde kleur en waren niet langer ingevallen. Sterke, hoge jukbeenderen - verdomd knap gezicht! Als hij stierf, zou het me dan spijten? Nee, dacht ik telkens weer, nooit!
Laat op een avond hoorde ik hem praten tegen opa. Hij zei allerlei melancholieke dingen over een mislukt leven, kinderen die hem beletten zijn doel te bereiken. 'Als ik al het geld krijg, pa, is het te laat. Ik ga doen wat ik altijd heb willen doen, en zou hebben gedaan zonder haar... en hen.'
Die nacht hield ik op met huilen.
Tranen hielpen niet.
Ik hield op met God te bidden dat hij mijn broertjes en zusjes zou terugsturen, hield op met denken dat Logan me zou kunnen redden. Ik hield op met te rekenen op juffrouw Deale, het noodlot dat haar moeder had gedood en de advocaten die haar vasthielden in Baltimore. Ik moest mijn eigen ontsnapping plannen.
Zondag scheen de zon. Pa beval me mijn beste jurk aan te trekken, als ik die had. Mijn hart sprong op. Ik dacht dat hij een koper had gevonden! Zijn harde ogen bespotten me. 'Het is zondag, kind, we gaan naar de kerk,' zei hij, alsof er niet verschillende zondagen voorbij waren gegaan zonder dat Luke Casteel zich in de kerk had vertoond.
Toen opa het woord kerk hoorde, klaarde zijn gezicht onmiddellijk op; met stijve ledematen en veel gegrom en gekreun trok hij zijn enige behoorlijke kleren aan en even later waren we op weg naar Winnerrow.
De kerkklokken luidden en gaven me een valse rust, het gevoel dat God in Zijn hemel was en alles goed was in de wereld; zolang de kerk er stond en de klokken luidden, de mensen zongen en geloofden.
Pa parkeerde onze truck ver van de kerk; de andere parkeerplaatsen waren al ingenomen. We liepen de rest van de weg, terwijl hij mijn arm in een ijzeren greep hield.
De mensen in de kerk waren aan het zingen toen we binnenkwamen. Ik sloot mijn ogen en zag het lieve gezichtje van Onze Jane voor me. Ik hield ze gesloten en hoorde de mooie sopraan van juffrouw Deale. Nog steeds met gesloten ogen voelde ik Toms hand die de mijne vasthield, Keith die aan mijn rok trok en toen hoorde ik de luide bevelende stem. Ik deed mijn ogen open en staarde naar hem, vroeg me af hoe het mogelijk was dat hij een kind kocht en dat het zijne noemde.
'Broeders en zusters, wilt u thans opstaan, pagina 147 van uw gezangenboek opslaan en tezamen zingen,' zei dominee Wayland Wise.
Het zingen maakte me wat opgewekter, tot ik Fanny zag zitten op de eerste rij naast Rosalynn Wise. Fanny keek niet op of om; misschien hoopte ze dat we er niet waren.
Ik hield mijn adem in toen ze haar hoofd half omdraaide zodat ik haar profiel kon zien. Wat zag ze er mooi uit in die witte bontjas met bijpassende muts en bontmof. Het was snikheet in de kerk, maar Fanny hield al het bont aan. Ze zorgde ervoor dat iedereen die achter haar zat de bontmof te zien kreeg, door van tijd tot tijd op te staan en zich om één of andere reden te excuseren. Dan ging ze naar rechts, naar een klein verborgen kamertje, daarin deed ze iets dat een paar minuten duurde, en dan liep ze langzaam, heel langzaam terug naar haar bank en ging netjes naast haar nieuwe 'moeder' zitten.
Zo kon iedereen Fanny's nieuwe kleren goed zien, inclusief haar witte laarzen met bontrand.
Toen de dienst voorbij was stond Fanny naast dominee Wise en zijn vrouw en gaf alle kerkgangers die weggingen, zes dagen van een zondig leven tegemoet, een hand. Want het scheen dat hoe meer je zondigde, hoe meer God van je hield omdat hij je zoveel te vergeven had.
Als God zo van zondaars hield, zou hij wel verrukt zijn dat Luke Casteel in zijn kerk kwam.
Langzaam liepen we achter de anderen aan. Niemand zei iets tegen ons, alleen een paar bergbewoners knikten. De koude wind woei naar binnen telkens als iemand door de dubbele deuren naar buiten ging. Iedereen behalve ik wilde de hand aanraken van de vertegenwoordiger van God op aarde, de knappe, vlotpratende dominee Wise, en als hij het niet was, zijn vrouw... of zijn pas geadopteerde dochter.
Als een mooie prinses stond Fanny in haar kostelijke witte bont, waaronder ze een lichtgroene fluwelen jurk droeg, die te zien was als Fanny één van haar benen naar voren plaatste.
Ze stond heen en weer te schuifelen als een idiote danseres, alleen om op te scheppen. Even vergat ik mijn verlies, mijn ellendige toestand en was blij voor Fanny.
Maar op het moment dat Fanny's eigen familie bij hen kwam, wendde ze zich af, fluisterde Rosalynn Wise iets in het oor en verdween in de menigte.
Pa liep voorbij, zijn blik strak op de deur gericht, zonder zelfs maar naar de dominee of zijn vrouw te kijken. Hij hield mijn arm in een ijzeren greep. Niemand keek naar de Casteels, of wat er van ons over was.
Opa volgde pa gehoorzaam, zijn grijze, bijna kale hoofd onderdanig gebogen, tot ik mijn arm losrukte, terugholde en Rosalynn Wise doordringend aankeek.
'Als u Fanny ziet, wilt u dan zo vriendelijk zijn haar te zeggen dat ik naar haar gevraagd heb?1
ik zal het doen.' Haar stem klonk kil en effen; ze had kennelijk liever gehad dat ik haar, net als pa, genegeerd had. 'En zeg tegen je vader dat hij niet meer in deze kerk moet komen. Geen enkele Casteel meer.'
Geschokt staarde ik naar de vrouw, wier man zojuist gepredikt had over een God die van zondaars hield en hen verwelkomde in Zijn Huis. 'Er woont een Casteel onder uw eigen dak!' zei ik.
'Als je onze dochter bedoelt, haar naam is wettelijk veranderd in Wise. Ze heet nu Louisa Wise.'
'Louisa is Fanny's middelste naam!' riep ik uit. 'U kunt haar namen niet zo maar veranderen terwijl haar vader nog leeft.'
Iemand achter me gaf me een duw.
Plotseling werd ik door vele handen de trap af gedwongen. Geschrokken en kwaad draaide ik me om en wilde iets schreeuwen over huichelaars, maar toen zag ik Logan Stone vlak voor me staan. Als hij er niet was geweest zou ik dominee Wise zelf hebben uitgedaagd, tegen iedereen de hele waarheid hebben uitgeschreeuwd - maar Logan staarde dwars door me heen. Hij zei niets. Hij glimlachte ook niet.
Het was of hij me niet wilde zien! En ik had nog wel gedacht dat niets me meer verdriet kon doen na het verlies van Sarah, oma, Onze Jane, Keith en Tom!
Wat was er gebeurd tussen het moment waarop hij me kwam opzoeken en nu'?
Logan, Logan, wilde ik roepen, maar ik was te trots en zei geen woord. Ik stak mijn kin in de lucht en liep de Stonewalls voorbij.
Pa greep me weer bij mijn arm en sleurde me mee.
Die nacht, toen ik vlak bij de kachel op de grond lag, hoorde ik hel kraken van de oude, houten planken. Pa stapte uit het koperen bed en liep door de kleine ruimte van het andere vertrek te ijsberen. Hij liep zo stil en geruisloos als één van zijn Indiaanse voorouders. Met halfgesloten ogen kon ik net zijn voeten, zijn blote benen onderscheiden. Ik deed of ik me omdraaide in mijn slaap en liet me op mijn zij rollen, draaide mijn rug naar hem toe en rolde me nog steviger op in de oude gevlekte deken.
Knielde hij op de grond bij de kachel om mijn haar aan te raken? Ik voelde iets zachtjes over mijn hoofd bewegen. Hij had me nog nooit aangeraakt. Ik verstarde, haalde bijna geen adem meer. Mijn hart begon wild te bonzen, ik kon mijn ogen niet dicht houden - ik opende ze wijd en staarde voor me uit. Waarom raakte hij me aan?
'Zacht,' hoorde ik hem mompelen. 'Net als van haar... zijig, net als van haar...'
Toen lag zijn hand op mijn schouder. De hand, die me altijd zo wreed had geslagen, gleed met een teder gebaar over mijn bovenarm, toen weer terug, bleef liggen op de plaats waar mijn schouder overging in mijn hals. Ik was doodsbang. Ik hield mijn adem in en wachtte, wachtte tot er iets verschrikkelijks zou gebeuren.
'Luke... wat doe je?' vroeg opa met een vreemde klank in zijn stem.
Met een ruk haalde pa zijn hand weg.
Pa had me niet geslagen! Hij had me geen pijn gedaan! Terwijl ik bleef liggen dacht ik aan de tederheid van die hand op mijn schouder en arm. Waarom had hij me na al die jaren zo liefdevol aangeraakt - waarom?
Opa's ijle stem wekte me toen het bijna ochtend was. Hij stond bij de kachel en maakte water warm. Ik had me verslapen, misschien omdat ik tot diep in de nacht had liggen piekeren.
ik heb je gezien, Luke! Ik wil het niet hebben. Ik wil het niet! Je laat dat kind met rust. Er is een heel dorp vol vrouwen die je kunt nemen als het weer veilig is, maar nu heb je geen vrouw of meisje nodig.'
'Ze is van mij,' tierde pa. 'En ik ben weer gezond!' Zijn gezicht zag rood toen ik het waagde even te kijken. 'Ze is uit mijn zaad geboren, en ik zal verdomme met haar doen wat ik wil. Ze is oud genoeg. Haar ma was niet veel ouder toen ze met me trouwde.'
Opa's stem leek op een ijle noordenwind, ik herinner me een nacht toen de hele wereld duister werd voor je en die zal nog duisterder worden als je dat meisje aanraakt. Haal haar hier vandaan, zodat je niet in verleiding komt. Ze is evenmin voor jou als die andere dat was.'
Maandagnacht verdween pa terwijl ik sliep. Hij kwam tegen de ochtend terug. Ik voelde me als verdoofd toen ik wakker werd, maar ik stond op zoals altijd, deed de ijzeren klep van de kachel open, stopte er meer hout in en zette water op om te koken.
Pa sloeg me aandachtig gade. Toen ik weer opkeek, zei hij: 'Je bent een lief jong ding en je mag een keus maken. Een keus die weinig mensen krijgen. Beneden in het dal zijn twee kinderloze echtparen die je nu en dan hebben gezien en het schijnt dat ze je allebei bewonderen. Dus toen ik bij hen kwam en zei datje nieuwe ouders nodig had, wilden beide echtparen je graag hebben. Straks komen ze. Ik zou je kunnen verkopen aan de hoogste bieder, maar dat zal ik niet doen.'
Ik keek hem uitdagend aan, maar ik kon niets doen om het hem te beletten.
'Deze keer mag je kiezen welke ouders je wilt hebben.' Een zekere onverschilligheid maakte zich van me meester. Opa's woorden galmden nog steeds door mijn hoofd. 'Haal haar hier vandaan...' Zelfs opa wilde me niet meer. Zoals Fanny had geschreeuwd: elk huis was beter dan dit.
Elk huis!
Als je ouders!
Opa wilde dat ik wegging. Hij zat een beeldje te snijden, alsof er duizend kleinkinderen worden verkocht en hij rustig zijn hout zou Blijven bewerken.
De gedachten aan Logan Stonewall fladderden als ten ondergang gedoemde motten naar de vlam van mijn wanhoop... hij wilde me zelfs niet zien Wilde niet eens zijn hoofd omdraaien om me na te kijken, zoals ik
gehoopt had. En zelfs als hij zich zo gedroeg omdat zijn ouders erbij waren, had hij toch wel een heimelijke wenk kunnen geven. Maar dat had hij niet gedaan. Waarom niet? Hij was die hele berghelling voor me opgeklommen. Had het interieur van de hut hem zó geschokt, dat zijn gevoelens voor mij daardoor veranderd waren?
Het kan me niet schelen, hield ik mezelf voor. Waarom zou ik me er iets van aantrekken? Hij wilde me niet geloven toen ik hem de waarheid vertelde.
Voor het eerst meende ik oprecht dat het leven misschien beter zou zijn bij fatsoenlijke, vreemde mensen. En als ik hier eenmaal goed en wel weg was, zou ik op zoek gaan naar de anderen, ik zou me maar aankleden,' zei pa, toen ik de tafel had opgeruimd en de matras opgeborgen. 'Straks komen ze.'
Ik hield mijn adem in en probeerde hem in de ogen te kijken, maar het lukte me niet.
Lusteloos zocht ik in de dozen naar de beste kleren die ik bezat. Ik veegde de vloer van de hut - en niet één keer wendde pa zijn ogen van me af.
Ik maakte het bed op, alsof het een dag was als alle andere. Pa bleef naar me kijken, wat ik ook deed. Hij maakte me verlegen, zenuwachtig. Hij maakte me traag en onhandig, terwijl ik me meestal sierlijk en snel voelde. Hij wekte zoveel emoties bij me op, dat ik in de war raakte.
Twee glanzende, nieuwe auto's stopten voor het huis en parkeerden achter elkaar. Een witte auto en een zwarte auto. De zwarte was lang en luxueus, de witte kleiner, hipper, met rode bekleding.
Ik droeg de enige jurk die Fanny niet van me had afgenomen. Een rechte jurk die vroeger blauw was geweest en nu grijs was door het vele wassen. Daaronder droeg ik één van de twee onderbroeken die ik bezat. Ik moest eigenlijk een beha dragen, maar ik had er geen. Snel borstelde ik mijn haar, dacht toen aan de koffer. Ik moest de koffer meenemen!
Ik haalde de koffer met de schatten van mijn moeder te voorschijn. Ik had er een paar van oma's sjaals omheen gewikkeld.
Pa kneep zijn donkere ogen samen toen hij me zag met de koffer die van haar was geweest. Maar hij zei niets om me te beletten de bezittingen van mijn moeder mee te nemen.
Twee keer leek pa met de grootste moeite zijn blik af te wenden van mijn gezicht. Zag hij nu hoeveel ik op haar leek, op zijn dode engel?
Ik was zo diep in gedachten verzonken dat ik niet hoorde kloppen. Ik zag de twee echtparen die binnenkwamen pas toen ze midden in de ka-
mer stonden. De Ouwe Smokey kuchte en braakte rook uit. Pa gaf iedereen een hand, glimlachte en was op en top de vriendelijke gastheer. Ik keek om me heen of ik soms iets was vergeten. Ik had Keith' kinderlijke portret van Onze Jane in de koffer gestopt.
Toen viel er een stilte. Een lange afschuwelijke stilte, waarin vier paar ogen naar mij keken: het voorwerp dat te koop werd aangeboden. Ogen die me van het hoofd tot de voeten opnamen, mijn gezicht, handen en lichaam bestudeerden.
Nu wist ik hoe Tom zich moest hebben gevoeld. Tom - ik kon hem naast me voelen. Hij gaf me kracht en fluisterde bemoedigend in mijn oor.
Pa sprak luid en scherp; hij richtte mijn aandacht op een ouder echtpaar dat half voor een stel jongere mensen stond, die zich met opzet op de achtergrond hield, zodat het paar van middelbare leeftijd als eerste kon bieden op de koopwaar. Ik trok me terug in een hoek, vlak bij de plaats waar opa zat.
Kijk naar me, opa, zie watje lieve zoon doet! Hij ontneemt je de enige die nog van je houdt. Zeg iets om het hem te beletten, Toby Casteel... zeg iets!
Hij zei niets.
De grijsharige man en vrouw voor me waren lang en heel gedistingeerd. Beiden droegen een grijze jas, alsof ze uit een andere wereld kwamen; er ging een beschaafde, intellectuele sfeer van hen uit. Ze staarden niet om zich heen naar de shockerende armoe en naar onze zielige opa, zoals het jongere paar.
Hun houding was arrogant, zelfbewust, maar hun ogen waren vriendelijk toen ze naar me keken, terwijl ik met een angstig gezicht tegen de muur gedrukt stond. In de blauwe ogen van de man verscheen een glinstering van medelijden, maar de vrouw weigerde iets te laten merken. Ik zuchtte weer en slikte het brok in mijn keel door, probeerde het althans. Ik had het gevoel dat ik in de vat zat. Ik wilde dat de tijd sneller ging, dat we twee jaar verder waren. Mijn hart bonsde, mijn knieën knikten en mijn maag maakte vreemde buitelingen.
Ze vinden me niet aardig - ze vinden me niet aardig, dacht ik steeds maar weer over het oudere echtpaar, dat weigerde te glimlachen. Met een soort wanhoop keek ik naar het jongere echtpaar.
De man was lang en knap, met donkerbruin steil haar en lichtbruine ogen. Naast hem stond zijn vrouw, die bijna even lang was als hijzelf. Ze moest bijna een meter tachtig zijn, ook zonder haar hoge hakken. Ze had een massa roodbruin haar. Sarah was nooit naar een kapper geweest, maar het haar van deze vrouw kon kennelijk niet zonder hulp van een kapper. Het was tegengekamd tot een overdreven omvang en het leek heel stevig. Haar ogen hadden een vreemde bleke kleur, zo licht dat ze helemaal geen kleur leken te hebben; het waren enorme pupillen in een kleurloze zee. Ze had de porseleinwitte huid die vaak gepaard gaat met rood haar. Een knap gezicht...? Ja. Heel knap.
Ze had de blik van mensen uit de bergen.
In tegenstelling tot het oudere paar met de strenge, grijze jassen, droeg zij een roze pakje, dat zo strak zat dat het haar op het lijf geschilderd leek. Ze liep rond, keek naar alles en tuurde zelfs in de oven die ze had geopend. Waarom deed ze dat? Toen ze zich oprichtte glimlachte ze naar iedereen en naar niemand in het bijzonder. Ze staarde openlijk naar het koperen ledikant dat ik net had opgemaakt en naar de manden aan de zoldering. De uitdrukking op haar gezicht veranderde voortdurend. Met Twee vingers, met lange gelakte nagels, pakte ze de doek op waarmee ik de tafel had afgeveegd, hield hem twee seconden vast en liet hem toen op de grond vallen alsof ze met een afstotelijke ziekte in aanraking was gekomen.
En al die tijd hield de knappe, jonge echtgenoot zijn blik strak op mij gevestigd. Hij glimlachte alsof hij me wilde geruststellen en die glimlach deed zijn ogen glanzen. Om de een of andere reden gaf me dat een prettig gevoel - hij waardeerde tenminste wat hij zag.
'Nou,' zei pa, die met zijn voeten wijd uit elkaar stond, zijn grote vuisten op zijn heupen. 'Jij moet het zeggen, kind...'
Ik staarde van het ene paar naar het andere. Hoe kon ik afgaan op het uiterlijk? Waar moest ik op letten? De roodharige vrouw in het roze pakje glimlachte vriendelijk en dat maakte haar nog knapper. Ik bewonderde haar lange, gelakte nagels en haar oorbellen, die zo groot waren als halve dollars; ik bewonderde haar lippen, haar kleren, haar haar, alles...
De oudere, grijsharige vrouw keek me aan zonder met haar ogen te knipperen en ze glimlachte niet. Ze droeg kleine parels in haar oren die helemaal niet indrukwekkend waren.
Ik meende iets vijandigs te zien in haar ogen dat me deed terugdeinzen. Ik keek naar haar echtgenoot - en hij weigerde me aan te kijken. Hoe kon ik iets weten als er geen oogcontact was? Je las de ziel in de ogen - bedrieglijke ogen als ze je niet recht wilden aankijken.
Weer keek ik naar het jongere paar, dat kleren droeg die 'in' waren, niet de getailleerde dure kleren van het oudere paar, het soort kleren dat nooit uit de mode raakte. Saaie kleren, zou Fanny zeggen. In die tijd kon ik nog geen vergelijking maken tussen een echte rijke en een opzichtige parvenue.
Ik voelde me nauwelijks menselijk meer in mijn vormeloze jurk die langs één schouder omlaag hing, omdat de hals te wijd was, en waarvan de zoom nog steeds loshing, omdat ik nooit tijd had gehad hem te maken. Ik voelde een haarlok kriebelen op mijn voorhoofd en wilde die automatisch wegstrijken. Dat vestigde ieders aandacht op mijn rode, ruwe handen met de korte, gebroken nagels. Ik probeerde mijn handen te verbergen, die elke dag kleren schrobden en afwasten. Wie zou mij willen?
Geen van beide echtparen.
Fanny was snel en enthousiast uitgezocht. Fanny had haar handen niet bedorven en Fanny's lange, steile haar viel recht en zwaar op haar schouders. Ik was te gewoon, te lelijk, te zielig. Wie zou mij nu willen? Als zelfs Logan me niet meer in de ogen wilde kijken?
Hoe had ik kunnen denken dat hij op een dag misschien van me zou gaan houden?
'Nou. meisje,' zei pa weer, op afkeurende toon, omdat ik er zo lang over deed. ik zei datje kon kiezen, maar als je het niet gauw doet, doe ik het voor je.'
Ik probeerde te raden wat er achter de koele teruggetrokken houding lag van het oudere echtpaar, wier ogen op mij gericht waren, maar schijnbaar zonder me echt te willen zien. Daarom maakten ze een saaie, bezadigde en kille indruk, terwijl de roodharige vrouw met de kleurloze ogen naar me glimlachte. En Sarah had ook rood haar en die was teder en lief geweest - tenminste, tot de baby was doodgegaan.
Ja, het jongere paar zou opwindend en minder streng zijn. En zo nam ik mijn overhaaste besluit.
'Zij,' zei ik, wijzend op de roodharige vrouw en haar knappe man. De vrouw leek wat ouder, maar dat gaf niet, ze was nog jong genoeg. En hoe langer ik naar haar keek, hoe knapper ze werd.
De kleurloze ogen met de ronde zwarte vissen erin begonnen te glinsteren - van blijdschap? Haastig liep ze naar me toe, omhelsde me en drukte mijn gezicht tegen haar weelderige boezem. 'Je zal er nooit spijt van hebben, nooit,' zei ze half lachend, triomfantelijk van pa naar haar man kijkend. 'Ik zal de beste moeder voor je zijn die er bestaat, de allerbeste...'
Toen, of ze een paar gloeiendhete kolen had aangeraakt, liet ze haar armen zakken en deed een stap achteruit en keek even om te zien of ik haar roze pakje vuil had gemaakt, voor ze. het ferm afsloeg.
Ze was niet zo mooi bij nader inzien. Haar ogen stonden iets te dicht bij elkaar en haar oren waren klein en lagen plat tegen haar hoofd, waardoor het haast leek of z^geen oren had. En toch, als je haar niet te goed bekeek, was ze heel mooi."
Eerlijk gezegd had ik nooit een vrouw gezien die zo overdreven vrouwelijk was, zo'n seksualiteit uitstraalde, met haar hijgende boezem, haar volle billen, haar smalle taille. Haar truitje zat zo strak, dat het dun leek op de plaatsen waar het spande. Haar broek accentueerde de brede V van haar kruis - wat pa met een vreemde glimlach naar haar deed kijken - niet van bewondering, maar van minachting.
Waarom glimlachte hij zo merkwaardig?
Hoe kon hij minachting voelen voor een vrouw die hij niet kende? Kende hij haar? Natuurlijk moest hij haar al eerder hebben gezien, anders had hij dit niet kunnen organiseren.
Angstig keek ik naar het oudere echtpaar. Te laat. Ze hadden zich al omgedraaid en liepen naar de deur. Mijn hart zonk in mijn schoenen.
'Dank u, meneer Casteel,' zei de oudere heer, zijn vrouw over de drempel heen helpend. Alsof ze zich opgelucht voelden, liepen ze naar hun lange, zwarte auto. Pa liep hen haastig achterna, liet de deur open staan, zei zachtjes een paar woorden en kwam toen haastig terug. Hij grinnikte spottend naar me.
Had ik verkeerd gekozen? Mijn aarzeling kwam te laat.
'Mijn naam is Calhoun Dennison,' zei de knappe echtgenoot. Hij liep naar voren en nam mijn trillende hand stevig tussen de zijne. 'En dit is mijn vrouw, Kitty Dennison. Dank je datje ons hebt gekozen, Heaven.'
Zijn stem was zacht, kwam nauwelijks boven een gefluister uit. Ik had nog nooit een man met zo'n zachte stem gehoord. Was het een beschaafde stem? Het moest wel, want alle onontwikkelde, onbeschaafde mannen spraken luid en schreeuwden.
'O, Cal, is ze geen schat?' vroeg Kitty Dennison met schrille stem. 'Zal het niet enig zijn om haar mooi aan te kleden?'
Ik haalde diep adem. Naast me zat opa zachtjes te huilen. Opa, opa, waarom heb je niets gezegd - waarom heb je gewacht tot het te laat is om te tonen dat je om me geeft?
'En ging het niet gemakkelijk, Cal?' lachte Kitty, hem kussend en omhelzend. Pa draaide zich om, alsof hij walgde van de vertoning.
'Ik dacht dat ze die anderen zou willen, met hun grote, dure auto en hun dure jassen, maar het ging gemakkelijk, heel gemakkelijk.'
Weer voelde ik paniek in me opkomen.
'Schat,' ging Kitty Dennison verder tegen mij, 'ga gauw je jas halen, maar doe geen moeite om je kleren in te pakken. Ik zal alles nieuw voor je kopen, splinternieuw. Ik wil geen smerige bacillen in mijn schone huis...' Ze keek nog eens om zich heen in de hut en liet haar weerzin duidelijk blijken, ik wil je zo gauw mogelijk hier vandaan hebben.'
Met lood in mijn schoenen haalde ik mijn oude jas van de spijker in de slaapkamer en trok hem aan. Op gevaar af dat ze het afkeurde, pakte ik de koffer op in oma's sjaals. Ik was niet van plan de dingen van mijn moeder achter te laten, vooral niet die mooie bruidspop.
'Denk eraan,' zei Kitty Dennison. 'Neem alleen jezelf mee, verder niets.'
Ik liep de slaapkamer uit met mijn lelijke bundel en staarde Kitty Dennison uitdagend aan. Haar bleke ogen glinsterden vreemd. 'Heb ik je niet gezegd dat je niets mee moet nemen?' vroeg ze schril. 'Je kan die smeerboel niet meenemen in mijn schone huis.'
'Ik ga hier niet weg zonder mijn liefste bezit op aarde,' zei ik vastbesloten. 'Mijn oma heeft die sjaals gebreid en ze zijn schoon. Ik heb ze net gewassen.'
'Dan zal je ze opnieuw moeten wassen,' zei Kitty, enigszins verzoend, maar nog steeds met een kwaad gezicht.
Ik bleef naast opa staan en gaf hem een zoen op zijn kalende hoofd. 'Zorg goed voor jezelf, opa. Niet vallen en niets breken. Ik zal vaak schrijven. Iemand kan altijd...' Ik aarzelde. Ik wilde niet dat die vreemde mensen zouden weten dat opa niet kon lezen of schrijven. 'Ik zal schrijven.'
'Je bent een goed kind geweest. Ik had geen beter kunnen verlangen.' Hij snikte, veegde zijn tranen met de punt van zijn overhemd af en ging met gebroken stem verder: 'Zorg datje gelukkig wordt, hoor je?'
'Ja, en zorg alsjeblieft goed voor jezelf, opa.'
'Wees lief, hoor je.'
'Ik zal lief zijn,' beloofde ik. Ik knipperde mijn eigen tranen weg. 'Dag, opa.'
'Dag..zei opa.
Ik stond op het punt te gaan huilen, maar ik wilde niet dat pa hel zag. Ik staarde hem recht in het gezicht en zijn ogen ontmoetten de mijne in een zwijgende strijd. Ik haat je, pa. Ik zeg je niet goedendag. Ik ga weg, en het kan me niet schelen. Niemand heeft me hier nodig. Niemand heeft me ooit nodig gehad, behalve Tom, Keith en Onze Jane... Fanny niet, oma niet, niet echt, en zeker niet opa met zijn houtsnijwerk.
'Nou niet huilen, kind,' zei Kitty ferm. 'Je hebt me al vaker gezien, zonder het te weten. Ik heb je in de kerk gezien, als ik mijn ma en pa kwam opzoeken die in Winnerrow wonen. Daar zat je met je hele familie en je zag eruit als een engel, echt als een engel.''
Pa's hoofd ging met een ruk omhoog, zijn harde, donkere ogen keken in die van Kitty. Hij zei niets, geen woord, liet me weer in onzekerheid. Er was iets onuitgesprokens tussen hen, iets dat erop wees dat ze elkaar beter kenden dan alleen maar oppervlakkig. Het maakte me doodsbang dat ze het soort vrouw was waar pa achteraan zat - anders dan mijn echte moeder.
'Ik benijdde die roodharige ma van je,' ging Kitty verder, of pa niets voor haar betekende - en dat maakte me nog achterdochtiger. 'Ik zag haar met al haar kinderen naar de kerk gaan en ik benijdde haar. Ik wilde haar kinderen zo graag hebben, want ze waren allemaal even mooi.' Haar luide, schrille stem, werd dof en koud. 'Kan ze zelf niet krijgen.' Haar vreemde ogen waren beschuldigend, vol verbittering op pa gericht. O, o... ze kende hem!
'Sommigen zouden zeggen dat het een geluk is dat ik geen kinderen van mezelf kan krijgen... maar nu heb ik er een... en ze is een engel. Een echte levende engel, ook al heeft ze geen zilverblond haar. Ze heeft een engelachtig gezicht en engelachtige, blauwe ogen... nietwaar, Cal?'
'Ja,' gaf Cal toe. 'Ze ziet eruit als de onschuld zelve, als je dat bedoelt.'
Ik wist niet waar ze het over hadden. Behalve dat ik bang was voor de stille strijd tussen pa en Kitty, de zwijgende herkenning. Ik had die vrouw nooit eerder gezien en ze was toch niet het soort vrouw dat je gemakkelijk over het hoofd zag. Ik richtte mijn aandacht weer op haar man, die om zich heen keek in de hut. Hij staarde vol medelijden naar opa, die als een slappe pop in zijn schommelstoel zat, met wezenloze ogen en werkeloze handen. Wat dacht hij?
'Mijn voornaam is Kitty. Het is geen roepnaam. Ik zou geen Katherine, Katie, Kate of Kit willen zijn. En, liefje, je kunt hem Cal noemen, net als ik. En nu je bij ons komt wonen kun je profiteren van alle grote kleuren-Tv's die we hebben. Tien! Ze keek weer naar pa, alsof ze hem wilde bewijzen dat ze met een rijke man was getrouwd. Pa keek onverschillig terug.
Tien televisietoestellen? Ik keek haar ongelovig aan. Tien? Waarom tien als één genoeg was?
Kitty lachte schril. Ze had mijn zwijgende vraag zelfs niet gehoord. 'Ik wist wel datje daarvan op zou kijken. Cal heeft een eigen zaak; hij repareert en verkoopt TV'S. Sommige idioten ruilen hun oude toestellen in voor niets of bijna niets en dan neemt hij ze mee naar huis en maakt ze weer zo goed als nieuw. Hij verkoopt ze dan aan arme mensen die niet beter weten. Ik heb een slimme man, een knappe, slimme man. En je verdient er aardig mee, hè, Cal?'
Cal keek verlegen.
Kitty lachte weer.
'Schiet op, en zeg goedendag, Heaven,' zei Kitty autoritair. Ze keek nog eens vol afkeer naar de hut, alsof ze pa goed wilde laten zien hoe ze dacht over zijn huis en zijn talent om geld te verdienen. 'Zeg je vader goedendag, dan gaan we weg. We moeten zo gauw mogelijk naar huis.'
Ik kon daar alleen maar staan, zonder naar pa te kijken, zonder naar hem te willen kijken.
Toch was Kitty degene die ons afscheid vertraagde. Zij was het die zich tot pa richtte, niet ik. 'Ik hou mijn huis brandschoon. En alles heeft zijn eigen plaats, niet zoals in deze hut.'
Pa leunde tegen een muur, haalde een sigaret te voorschijn en stak hem aan. Kitty wendde zich tot mij. 'Ik kan niet tegen vuil en rommel. Je pa heeft gezegd datje kon koken. Ik hoop bij God dat hij de waarheid heeft gesproken.'
'Ik kan koken,' zei ik fluisterend. 'Maar ik heb nog nooit iets ingewikkelds gemaakt.' Er kwam een panische klank in mijn stem toen ik besefte dat deze vrouw misschien elegante, uitgebreide maaltijden verwachtte, terwijl ik alleen maar wist hoe ik biscuits moest bakken en jus moest maken van vet.
Pa keek met een vreemde uitdrukking, half-droevig, half-voldaan, van mij naar Kitty en Cal Dennison. 'Je hebt de juiste keus gemaakt,' zei hij plechtig. Toen draaide hij zich om en onderdrukte een snik of een lach.
Dat het een lach kon zijn maakte me bang. Ik begon luid te snikken. Ik liep langs pa heen zonder iets te zeggen. Hij zei ook niets tegen mij.
Bij de deur draaide ik me om. Het deed me verdriet dit armoedige huis te verlaten, waar ik mijn eerste voetstappen had gezet, net als Tom en Fanny; te veel verdriet als ik dacht aan Keith en Onze Jane.
'O, God, geef mij mijn dag in de toekomst,' fluisterde ik. Toen draaide ik me om en liep naar de trap.
De late winterzon scheen heet op mijn hoofd toen ik naar de mooie, witte auto liep met de rode bekleding. Pa liep naar de veranda. Zijn jachthonden waren weer terug, alsof hij ze had verhuurd en weer teruggehaald. De katten zaten op het dak, op de regentonnen en onder de veranda, en de varkens knorden. De kippen liepen vrij rond en een haan zat een hen achterna met de duidelijke bedoeling zichzelf te reproduceren. Ik staarde verbijsterd in het rond. Waar kwamen ze vandaan? Waren ze er werkelijk? Of zag ik ze alleen maar in mijn verbeelding? Ik wreef in mijn betraande ogen. Het was zo lang geleden sinds ik de honden, katten, varkens en kippen had gezien. Had pa ze allemaal meegenomen in zijn pick-up truck? Was hij van plan voorlopig hier te blijven en voor
zijn vader te zorgen?
Cal en Kitty Dennison stapten in hun auto, gingen op de voorbank zitten en zeiden dat ik de hele achterbank voor mij alleen had. Stijf en ongerust staarde ik achterom naar alles wat ik zo goed kende en waarvan ik had gedacht dat ik het zo gauw mogelijk zou willen vergeten.
Afscheid nemen van armoe en knorrende magen, die nooit echt gevuld werden.
Afscheid nemen van de stinkende wc buiten, de rokende kachel, de versleten, vuile stromatrassen.
Afscheid nemen van alle ellende, maar ook van de schoonheid van de bergen: de wilde bessen, de vlammende bladeren van de herfst, de kabbelende beken met de springende forellen en het vissen met Tom en Logan.
Afscheid nemen van de herinneringen aan Keith en Onze Jane en Tom en Fanny.
Afscheid nemen van alle tranen, maar ook van de lach. Ik ging naar een betere plaats, een rijkere, gelukkigere.
Geen reden om te huilen - waarom huilde ik?
Pa huilde ook niet op de veranda, maar staarde wezenloos voor zich uit.
Cal draaide het sleuteltje om en startte de motor. We reden zo snel weg dat Kitty met een gil achterover viel. 'Langzamer, stomme idioot!' riep ze. 'Ik weet dat het afschuwelijk was en dat de stank nog weken aan ons zal blijven kleven, maar we hebben een dochter en daarvoor zijn we gekomen.'
Een rilling liep over mijn rug.
Het was goed. Alles was goed.
Ik kreeg een beter leven. Maar ik kon alleen maar denken aan wat pa had gedaan. Zijn kinderen verkocht voor vijfhonderd dollar per stuk. Bij deze laatste transactie had ik de papieren niet gezien en de verkoopprijs niet gehoord. Pa's ziel zou rotten in de hel. Daar twijfelde ik geen moment aan.
Naar wat ik had gehoord van Kitty en haar man waren ze op weg naar Winnerrow, waar ik altijd had willen wonen, in een mooi geschilderd huis niet ver van de Stonewall Apotheek. Daar zou ik de middelbare school afmaken en naar de universiteit gaan. En ik zou Fanny vaak zien en opa als hij naar de kerk ging.
Maar wat was dat?
Waarom sloeg Cal rechtsaf en reed hij Winnerrow voorbij?
Ik slikte een brok in mijn keel weg.
'Zei pa niet dat jullie uit het dal kwamen?' vroeg ik angstig.
'Jazeker,' zei Kitty, zich omdraaiend en naar me glimlachend. 'Ik ben geboren en getogen in dat rottige Winnerrow. Ik wist niet hoe gauw ik daar weg moest komen. Toen ik dertien was ben ik er vandoor gegaan met een vrachtwagenchauffeur. We trouwden en pas jaren later kwam ik er achter dat hij al getrouwd was. Het maakte me ziek, ik haatte mannen, alle mannen, tot ik mijn lieve Cal leerde kennen. Het was liefde op het eerste gezicht. We zijn nu vijf jaar getrouwd en we zouden hier nooit naar toe zijn gegaan, als we niet weg hadden gemoeten uit huis, omdat het stonk naar de verf. Het is van binnen en buiten geschilderd. Ik word misselijk van verflucht. Ik word misselijk van alle stank, van de vloeistoffen voor permanent en zo. In alle kamers zijn witte muren. Mooi en helder. Cal zegt dat het steriel is, dat het net een ziekenhuis lijkt, maar dat is niet zo, wacht maar af. Ik maak het mooi met al mijn spulletjes. Het is beeldig met al mijn gekleurde spulletjes als contrast. Ja toch, Cal?'
'Zeker.'
Ze gaf hem een tikje op zijn wang, bukte zich toen om hem een zoen te geven.
'Nu we niet meer bij je ouwe zijn,' zei Kitty, met haar kin rustend op haar gevouwen armen, 'kan ik eerlijker zijn. Ik heb je ma gekend, je echte ma. Niet die Sarah. Je echte ma was mooi. Niet alleen knap, maar mooi - en ik haatte haar.'
'O,' hijgde ik. Ik voelde me ziek, onwezenlijk. 'Waarom haatte je haar?'
ik dacht dat ze een goeie vangst had gedaan met Luke Casteel. Ik vond dat Luke Casteel van mij was, toen ik nog een kind was en niet beter wist. Wat een verdomde idioot was ik toen, denkend dal een knap gezicht en een sterk en mooi lijf alles was watje nodig had. Nu haat ik hem bij het leven!'
Het had me voldoening moeten schenken, maar dat deed het niet. Waarom wilde Kitty de dochter van een man die ze haatte? Ik had me niet vergist, ze kende pa al heel lang. Haar accent was even lelijk als het zijne, even lelijk als van alle andere mensen in onze omgeving.
'Ja,' ging Kitty verder met een vreemde zachte stem, als kattegespin. 'Ik zag je echte ma altijd als ze in Winnerrow kwam. Elke man in het dorp was bezeten van Luke's engel. Niemand kon begrijpen waarom ze met een man als Luke was getrouwd. Liefde maakt blind, dacht ik maar. Sommige vrouwen zijn zo.'
'Hou je mond, Kitty,' klonk Cals stem waarschuwend.
Kitty negeerde hem. 'lk was bezeten van die grote knappe pa van je. Trouwens, elk meisje in het dorp wilde zijn hand in haar broek hebben.'
'Kitty, zo is het genoeg.'
De waarschuwing in zijn stem klonk dringender. Kitty wierp hem een ongeduldige blik toe, draaide zich met een ruk om en zette de autoradio aan. Ze draaide aan de knop tot ze country music vond. Luide gitaarmuziek vulde de auto.
Kilometers en kilometers gleden voorbij als een lange, uitvouwbare ansichtkaart waaraan geen eind kwam. De bergen uit, het vlakke land in.
Spoedig waren de bergen niet meer dan schaduwen in de verte. Kilometers later begon het daglicht te vervagen. De zon ging onder en het begon te schemeren. Waar waren al die uren gebleven? Was ik zonder het te weten in slaap gevallen? Zo ver was ik nog nooit geweest. Kleine boerderijen, kleine dorpen, grote stukken kaal land met rode modder.
De lucht was roze, paars en oranje. Dezelfde lucht die ik in de bergen had gezien, maar het vertrouwde landschap lag ver achter me. We kwamen langs tientallen benzinestations en wegrestaurants met kleurige neonlichten.
'Mooi, hè?' zei Kitty, naar buiten kijkend. 'Die lucht... ik hou van rijden in de schemering. Het geeft je een onwezenlijk gevoel, of je gevangen bent in een droom... ik heb altijd gedroomd dat ik een hoop kinderen zou hebben, allemaal even mooi.'
'Niet doen, Kitty, alsjeblieft,' smeekte haar man.
Ze hield haar mond en liet me aan mijn gedachten over. Ik had vaak genoeg een zonsondergang gezien, maar nog nooit een stad bij avond. Ik was alle vermoeidheid vergeten. Voor het eerst in mijn leven voelde ik me een echte hillbilly. Dit was geen Winnerrow, maar de grootste stad die ik ooit had gezien.
Toen zag ik op een restaurant de letter M in gouden bogen en de auto ging langzamer rijden, als in zwijgende afspraak tussen man en vrouw. We gingen naar binnen en installeerden ons aan een klein tafeltje. 'Wat? Heb je nog nooit bij MacDonald gegeten?' vroeg Kitty, tegelijk geamuseerd en minachtend. Ik durf te wedden datje zelfs nog nooit een Kentucky kip hebt gegeten.'
'Wat is dat?'
'Cal, dit kind is dom. Zonder meer dom. En haar pa zei dat ze zo slim
was.'
'Eten in restaurants als dit maakt niemand slim, Kitty. Alleen minder hongerig.'
'Ik durf te wedden datje zelfs nog nooit een film hebt gezien?'
'Dat heb ik wel,' antwoordde ik snel. 'Eén keer.'
'Eén keer! Hoor je dat, Cal? Dat slimme meisje heeft een keer in haar leven een film gezien. Dat is toch wat, zeg! Wat heb je nog meer voor slims gedaan?'
Wat moest ik daarop antwoorden? Het werd op zo'n spottende, sarcastische toon gevraagd.
Plotseling had ik heimwee naar opa, naar de armoedige hut, de vertrouwde omgeving. Ik knipperde een paar keer met mijn ogen en was blij dat ik mijn prachtige pop bij me had. Als Kitty haar zag, zou ze onder de indruk zijn.
'Nou... hoe vind je die hamburger?' vroeg Kitty. Ze had de hare in een paar seconden op en smeerde dik lippenstift op haar mond.
'Lekker.'
'Waarom heb je dan niet alles opgegeten? Eten kost geld. Als we eten voor je kopen verwachten we datje alles opeet.'
'Kitty, je praat te hard. Laat dat kind met rust.'
'Je naam bevalt me ook niet,' snoof Kitty, alsof ze zich ergerde aan het feit dat Cal me verdedigde. 'Het is een stomme naam. Hoe is je middelste naam? Ook zo belachelijk?'
'Leigh,' antwoordde ik ijzig. 'De voornaam van mijn moeder.'
Kitty kromp ineen. 'Verdomme!' vloekte ze. Ze sloeg met haar vuist
in dc palm van haar hand. ik haat die naam!' Ze keek met haar bleke ogen woedend naar haar man, die vriendelijk terugkeek. 'Dat was haar naam, die sloerie uit Boston, die Luke van me afpikte! Zorg er godverdomme voor datje die naam nooit meer hardop zegt, hoor je me?'
ik hoor het...'
Kitty's stemming sloeg om. Toen Cal opstond om naar het toilet te gaan, zei ze peinzend: 'Ik heb altijd een meisje gewild dat ik Linda kon noemen. Ik wilde zélf altijd Linda genoemd worden. Linda heeft iets liefs en zuivers.'
Ik huiverde weer toen ik naar de enorme, glinsterende ringen aan Kitty's grote, sterke handen keek. Waren het echte stenen of namaak?
Ik voelde me opgelucht toen we weer in de auto zaten, op weg naar een onbekend huis. Opgelucht, tot Kitty tegen Cal zei dat ze mijn naam zou veranderen. 'Ik noem haar Linda,' zei ze. 'Dat vind ik een mooie naam.'
Onmiddellijk snauwde hij: 'Nee! Heaven past bij haar. In godsnaam, ze is haar huis en familie kwijt, laat dat kind tenminste haar eigen naam houden. Het is zo wel goed.'
Er lag een overtuigende klank in zijn stem, die Kitty's onophoudelijke gebabbel vijf minuten lang het zwijgen oplegde. En het allerbeste was dat Cal de radio uitdeed.
Ik zat ineengedoken op de achterbank en probeerde wakker te blijven door de wegwijzers te lezen. Ik had al gemerkt dat Cal de borden volgde in de richting van Atlanta.
Ik staarde naar de wolkenkrabbers die donker omhoog rezen met hun verlichte ramen. Ik staarde naar de etalages in Peachtree Street, naar de politieagenten die onbevreesd in de drukte stonden, sommigen zelfs te paard. Voetgangers wandelden over de boulevards, of het middag was en niet negen uur 's avonds. Thuis zou ik nu al op de grond liggen slapen. Ik wreef in mijn ogen, die prikten van de slaap. Misschien sliep ik al.
Plotseling begon een luide stem te zingen. Kitty had de radio weer aangezet en nestelde zich dicht tegen Cal aan, deed iets dat hem deed smeken te stoppen. 'Kitty, er is een tijd en een plaats voor alles - en deze tijd en plaats zijn verkeerd. Haal je hand weg.'
Wat deed Kitty? Ik boog me naar voren om te kijken. Net op tijd trok Cal de ritssluiting van zijn gulp dicht. Snel liet ik me weer achterover vallen, bang dat Kitty had gezien dat ik keek naar iets dat mij niet aanging. Ik staarde weer uit het raam. De grote stad met alle majestueuze wolkenkrabbers was verdwenen. We reden nu door straten, die minder breed en druk waren.
'We wonen in een voorstad,' legde Cal uit. 'Candlewick. Zogenaamde split-level huizen, bijna identiek; zes verschillende stijlen, je kunt uitzoeken. En dan bouwen ze het voor je. Je kunt alleen individualistisch zijn door de manier waarop je het inricht. We hopen datje het fijn vindt om hier te wonen, Heaven. We willen ons best voor je doen en je het soort leven geven dat we ons eigen kind zouden geven, als we kinderen konden krijgen. De school waar je naar toe gaat, is niet ver. Je kunt erheen lopen.'
Kitty mompelde; 'Wat maakt het voor verschil? Ze gaat naar school, al moet ze ernaar toe kruipen. Ik verdom het mijn reputatie te laten bederven door een dom, onwetend, kind.'
Ik ging rechtop zitten, probeerde te beletten dat de slaap mij mijn eerste blik op mijn nieuwe huis zou ontnemen. Vol belangstelling bekeek ik de huizen die, zoals Cal had gezegd, bijna identiek waren, maar niet helemaal. Mooie huizen. Ongetwijfeld had iedereen minstens één badkamer, misschien meer. En al die prachtige elektrische apparaten waar stadsmensen niet buiten konden.
Toen reed de auto een tuinpad op, een garagedeur ging als door een wonder omhoog en Kitty gilde dat ik wakker moest worden. 'We zijn thuis, kind. We zijn thuis.'
Thuis.
Snel deed ik het portier van de auto open, liep de garage uit en staarde in het bleke licht van de maan naar het huis. Twee verdiepingen. Het was een mooi huis, dat midden tussen groene struiken lag. Rode baksteen met witte luiken. Een paleis vergeleken bij de hut in de bergen waar ik vandaan kwam. Een mooi huis met een witte voordeur.
'Cal, zet haar vuile dingen in het souterrain waar ze thuishoren.' Triest zag ik de mooie koffer van mijn moeder, veel mooier dan één koffer of tas van Kitty, verdwijnen... al kon Kitty natuurlijk niet weten wat onder al die donkere gebreide sjaals verborgen was.
'Kom,' riep Kitty ongeduldig. 'Het is al bijna elf uur. Ik ben bekaf. Je kunt nog je hele leven naar buiten staren...'
Wat klonk dat definitief...