Dulce
In het huis op de hoek van de calles E en 19 gingen om tien uur 's avonds alle lichten uit, behalve het zwakke peertje in de keuken. Met een kop koffie voor zich nam de oude dame haar correspondentie door. De brieven arriveerden met veel vertraging; ironisch zei ze bij zichzelf dat alles op eilanden op z'n elfendertigst gebeurde. Bij gebrek aan een pen of een ballpoint nam ze een potlood en ze begon aan een antwoord op een vergeeld vel papier. Al jaren geleden had ze gekozen voor haar isolement. De buitenwereld was haar volkomen vreemd. Haar gestalte, nog tamelijk trots ondanks haar hoge leeftijd, was te zien vanaf het trottoir, er hingen geen gordijnen voor de ramen. In calle E stonden twee mannen die nauwgezet alle bewegingen van Dulce volgden.
'Dat is het oude mens. Het huis is een schatkist. Het barst er van goud, zilver en antieke stukken die een fortuin waard zijn. We hoeven alleen maar goed te kijken wat ze 's nachts uitspookt. Ze is verdomme een echte nachtbraakster, ze slaapt nooit. Bovendien moeten we de honden vergiftigen. Wie denkt die ouwe heks wel dat ze is?
Lazarus? De godganse dag wordt ze omringd door honden, zelfs als ze naar de plee gaat laten ze haar niet alleen.'
'Laat dat maar aan mij over, ik ben een kei in het uit de weg ruimen van honden en ouwe wijven. Het eerste wat we moeten doen is een vrachtwagen op de kop tikken om de spullen te vervoeren,' merkte de ander op, zonder het huis uit het oog te verliezen.
'Dat is geregeld. Een van mijn maatjes is bereid me een wagen van de regering te sturen, met papieren en al.'
De oude vrouw schonk een glas koud water voor zichzelf in, van de gecondenseerde melk in haar koffie had ze een slijmerige keel gekregen. Ze herlas wat ze geschreven had.
Havana, 18 augustus 1982
Mijn jonge vriendin,
Dank voor uw brief en voor de welwillendheid waarmee u het artikel van J.R.J. (Juan Ramón Jiménez (1881-1958), Spaans dichter, schrijver van de roman Plutero y yo, Nobelprijswinnaar 1956) hebt gelezen. Ik had er behoefte aan me na al die jaren te verzoenen met de lichtvaardigheid waarmee de dichter - van wie we dat niet gewend zijn - over ons spreekt.
Ik weet wel dat u zult protesteren en zeggen wat anderen al tegen me gezegd hebben, dat het de juiste en enige manier was om de surrealistische wereld te interpreteren waarin we destijds leefden, waarin we ons destijds de luxe om te leven konden permitteren. U kunt er nog aan toevoegen wat ik ook al heb gehoord, namelijk dat J.R. ons een grote eer bewees door zich met ons bezig te houden, aangezien hij aan niemand of vrijwel niemand aandacht besteedde. Tegen deze laatste overweging heb ik niets in te brengen en aangezien ik die ook aanvaard moeten we de schrijver van Platero eeuwig dankbaar zijn, ook al hebben we ons aanvankelijk behoorlijk geërgerd aan de weinig serieuze manier waarop hij ons - volgens ons - heeft behandeld. Dus, beste vriendin... u hoeft er niet al te rouwig om te zijn dat u er op die fantasmagorische middag niet bij was, ondermeer omdat u, ware dat wel het geval geweest, nu minstens vijfenzestig zou zijn, wat u niet zo prettig zou vinden, en uw echtgenoot ook niet. U kunt zich beter houden aan de voorstelling die u zich van die middag hebt gemaakt, want dingen die je je voorstelt zijn altijd mooier dan de werkelijkheid.
In de hoop u met deze overwegingen te hebben getroost, zoals u mij hebt getroost door de zuurzoete smaak die het fameuze artikel bij mij had achtergelaten weg te nemen, verblijf ik, met oprechte vriendschap,
Dulce Maria Loynaz
P.S. Natuurlijk kunt u Barbara zijn; op uw leeftijd is dat niet moeilijk en ik ben ervan overtuigd dat u zich in een dergelijke omgeving precies zo zou gedragen als zij. Maar Barbara was, welbeschouwd, misschien niet zo erg intelligent, en u bent dat wel.
Ze stopte de brief in
de envelop, plakte die dicht en legde hem in het brievenmandje. 's
Morgens vroeg zou haar broer de brief posten. Ze voelde een
kriebeling in haar nek, krabde haar rug met een houten handje,
draaide haar hoofd om naar de straat en zag nog net twee gestalten
die zich verscholen achter een 'puntenslijper' of 'zetpil' (zoals
de Cubaanse autootjes werden genoemd) van de huisdokter uit de
buurt.
'Weer zo'n stel idioten dat van plan is het huis leeg te roven.' Misprijzend schudde ze haar hoofd. 'Stakkers. Ze weten niet wat het is een generaalsdochter tegen het lijf te lopen.'
Op donderdag wachtte ze, zittend op de galerij, op het meisje dat aan het eind van een lange brief beloofd had haar te komen opzoeken. Ze was in gezelschap van Angelina, haar blinde en dove huishoudster die met een sleutelring zat te spelen, en van Peguy, haar suïcidale nichtje dat voor zich heen neuriede. Om klokslag vijf uur, de afgesproken tijd, kwam het meisje de voortuin binnen. Ze begroette iedereen en ging tegenover Dulce Maria op een stenen bank zitten, terwijl Peguy de huishoudster mee naar binnen nam. Dulce Maria en de schrijfster in de dop raakten in gesprek. De schrijfster vertelde over haar bezoek aan Egypte en over de ontroering die haar overmeesterd had bij de aanblik van het graf van Toetanchamon, de farao die haar geïnspireerd had tot een prachtig gedicht. Ze deed uitvoerig verslag van al haar reizen, in het bijzonder van die aan Tenerife en Parijs. Het meisje, dat beschikte over schaarse middelen, had als geschenk een moderne, goedkope handtas meegebracht. De oude dame bedankte haar en maakte van de gelegenheid gebruik om tussen neus en lippen door te zeggen dat ze verzot was op bonbons. Even daarna stond ze op, verzekerde dat ze niet lang zou wegblijven, en verdween in een van de vertrekken. De bezoekster richtte haar aandacht op de collectie antieke waaiers, ware pronkstukken van kant en parelmoer met borduursels van goud-en zilverdraad, die in vitrines tegen de muur waren uitgestald. Dulce kwam snel terug en voordat ze weer plaatsnam in haar schommelstoel overhandigde ze haar gast een klein, van zilverdraad geweven tasje.
'Dit gebruikte ik tijdens mijn verblijf in Parijs in de jaren veertig, die afschuwelijke tijd. Ik geef het u als aandenken.'
'Nee, dat is veel te mooi, dat kan ik echt niet accepteren.'
'Neem het aan, het is een bevel,' zei ze om een eind te maken aan de aarzeling van het meisje.
Dat sloeg in verwarring haar ogen neer. Een tijdlang zeiden ze geen van beiden iets, waarna de schrijfster het stilzwijgen doorbrak met de opmerking dat er een dominee voorbij was gegaan. Het meisje glimlachte, en terwijl ze met haar hand over het geschenk streek, waagde ze het te vragen of de dame iets wilde vertellen over bepaalde personages uit haar roman Jardin. Ze was bang dat haar verzoek zou worden afgewezen, maar de schrijfster leek het prettig te vinden in haar geheugen te duiken, de woorden van het antwoord werden genietend uitgesproken. Het eerste personage dat ze noemde was dat van de tante die zelfmoord pleegde door haar hoedenpen in haar hart te steken na in de liefde te zijn teleurgesteld toen haar verloofde ervandoor was gegaan.
Toen het donker begon te worden zei de vrouw opeens dat het meisje moest vertrekken. Ze wilde haar ten afscheid een kus op haar wang geven, maar de schrijfster trok zich onmiddellijk terug. De honden, die begonnen te blaffen toen ze in hun buurt kwam, vergezelden haar tot het tuinhek. De enige verlichting op straat was die van de volle maan, want het was het uur waarop de elektriciteit altijd uitviel. De kruinen van de bomen bewogen zich melodieus boven haar hoofd terwijl ze naar de sterren keek. Ze had een paar blokken gelopen, toen ze stemmen hoorde.
'De honden voeren we worst met gemalen glas. En dat ouwe mens is meer dood dan levend. Een klap op haar hoofd met een honkbalknuppel zal voldoende zijn.'
'Geloof dat maar niet, die ouwe koffielurksters zijn zo taai als wat. Ik stel voor haar te wurgen met een touw en haar op te hangen aan een balk zodat het op zelfmoord lijkt. En waar denk je in hemelsnaam die worst vandaan te halen?'
Het gesprek werd gevoerd in een tot woonkamer omgebouwde garage van een van de herenhuizen in de wijk Vedado die in huurkazernes waren veranderd. Vanwege de verschrikkelijke hitte stond de deur wijd open. Vanaf de straat zag ze twee mannen met lange benen die bij het licht van een kaars in leunstoelen lauw bier zaten te drinken. Ze sloop voorzichtig naderbij, met plotseling bonzend hart, en haar romantische verbeelding maakte haar al tot hoofdpersoon in een verhaal van Agatha Christie.
'Kom op, aan de slag. Vanavond gaan we de situatie bekijken. Misschien zijn de kamers bewoond. En verder moeten we weten hoe groot de afstand tussen de ingang en het hondenhok is...'
Op hetzelfde moment dat het meisje op een berg droge bladeren trapte, stond een van de mannen op. De andere attendeerde hem op het geluid en ze verstopte zich snel achter een dikke boom.
'Er is geen sterveling, man. Je ziet spoken. Gieren de zenuwen nu al door je lijf ?'
Nadat de boeven afscheid hadden genomen van een vrouw die Adela heette en die waarschijnlijk in bed lag, gingen ze weg en lieten de deur openstaan. Ze passeerden rakelings de boom waarachter het meisje zich schuilhield, maar merkten haar niet op. Ze haalde opgelucht adem toen ze hen zag verdwijnen. Maar haar vermoeden werd bevestigd: ze sloegen de richting naar het huis van haar vriendin in. Ze moest haar onmiddellijk waarschuwen en rende naar de calle Linea om een openbare telefoon te zoeken. Alle telefoons waren defect en dus ging ze terug, liep om het huis heen en probeerde aan de andere kant binnen te komen. Maar dat lukte niet, het hek zat op slot. De dieven hielden het huis vanaf een behoorlijke afstand in de gaten en merkten pas dat ze probeerde binnen te komen toen ze haar de naam van de eigenares hoorden schreeuwen.
'Dulce, Dulce! Ik ben het! Doe alstublieft open!'
Maar Dulce kon haar niet horen, ze had dopjes in haar oren gestopt en ook nog een sterke slaaptablet genomen. Dat was vreemd, omdat ze altijd prat ging op haar nachtbrakerij. Het meisje dacht erover de politie te waarschuwen, maar daar had ze niet voldoende redenen voor, ze zouden haar voor gek verslijten. Op dat moment zag ze dat twee gestalten als lenige panters wegvluchtten in de richting van calle 23. Opgelucht haalde ze adem, nog steeds met bonzend hart. En wat als ze terugkwamen? Ze wachtte bijna een uur en ging toen naar huis. De volgende morgen heel vroeg probeerde ze Dulce te bellen. De telefoon was voortdurend in gesprek en dat maakte haar nog nerveuzer. Dus besloot ze de bus te nemen en de oude dame onaangekondigd te gaan opzoeken, hoewel ze wist dat Dulce niet van dergelijke verrassingen hield. Ze belde aan, schreeuwde en liep rond het huis, maar niemand antwoordde. En de buren kwamen ook niet kijken, wat nog vreemder was. Het leek wel of iedereen vertrokken was. Verslagen en met hangend hoofd ging ze terug naar huis. In haar kamer schreef ze een brief die ze onmiddellijk op de post deed.
Mijn jonge vriendin,
Dank, heel hartelijk dank voor alles, voor de mooie brief, de enigszins raadselachtige opdracht, het gedicht en de tekening waarin het paard de tragedie verbeeldt. In het gedicht bereikt u wat men 'levitatie' noemt, een vreemd vermogen dat is voorbehouden aan mystici en dichters, en wellicht ook aan epileptici, die een soort apart vormen, met hun ene voet hier en hun andere daarginds... Ik heb het natuurlijk niet over lieden die om dat te bereiken hun toevlucht nemen tot kermistrucs of zich in een rookwolk hullen die de leegte van hun listen moet verbergen. Dankzij dat vermogen bent u erin geslaagd de held te benaderen, met hem te spreken, of eigenlijk met zijn portret en dan nog via een halsdoek.
Dat is al voldoende... en in uw geval is het veel, want u bent zowel verlegen als gepassioneerd, net zoals ik toen ik op uw leeftijd mijn brief aan de farao van Egypte schreef. Ook dat was levitatie. En levitatie is noodzakelijk, want de dichter die er niet in slaagt nader tot God te komen, komt nader tot de dood, die dichterbij is.
Ik ben verder gegaan dan u, en ook al duurde mijn passie voor Toetanchamon niet langer dan één nacht, in die luttele uren is het me gelukt hem intenser te beminnen dan in de vele jaren waarin ik wellicht - wellicht - een man van vlees en bloed beminde.
Het resultaat van die half sensuele, half oneirische extase is de Carta (
Carta de amor a Tut-Ank-Amen. Dulce Maria Loynaz (1902-1997), Premio Cervantes 1992).
Ik zou nu graag willen geloven dat die brief, en degene aan wie hij was gericht, op een dag de barrières van tijd en ruimte zouden overstijgen. Maar zelfs als dat
niet het geval is, zal dat broze epistel langer leven dan een kind.
Zo ziet u dat wij beiden, hoe verschillend onze vertrekpunten ook zijn, koers hebben gezet naar hetzelfde doel: de dood, de mysterieuze, fascinerende dood, die zozeer lijkt op de liefde.
Ook dank ik u omdat u de herinnering aan mij trouw blijft.
Uw Dulce Maria Loynaz
P.S. U zegt dat u graag weer met me zou willen praten omdat u het gevoel hebt dichter bij mijn werk dan bij mijn persoonte staan. Maar staat mijn werk, zoals dat van veel dichters, niet boven mijn persoon? Als u mijn werk prefereert, hebt u het beste deel gekozen, want ik ben niet meer dan een irritante oude vrouw die gekweld wordt door veel dingen, waaronder het feit dat ik mijn tijd, mijn naasten en mijzelf heb overleefd.
'Ik heb een afschuwelijke hekel aan de telefoon. Kom maar naar me toe, vandaag, om precies vijf uur. En schreeuw niet zo, ik ben niet doof.'
'Maar ik kan u bijna niet horen, Dulce, ik bel vanuit de kruidenierswinkel in de calle Mercaderes en de lijn is erg lawaaiig.'
Nadat de oude vrouw nogmaals gezegd had dat ze haar die middag verwachtte, verbrak ze pardoes de verbinding.
'Ik zie dat u erg nerveus bent, maar om mij moet u zich geen zorgen maken, niemand zal me kwaad doen als ik dat niet wil.'
Dat waren de woorden die Dulce Maria richtte tot het meisje dat uiterst gespannen tegenover haar op de bank op de galerij zat.
'Maar... ik dacht dat zij...'
'Mij zouden vermoorden.' De oude vrouw maakte de zin af. 'En u was bang en wilde me komen redden. Daar ben ik u dankbaar voor. Maar u hoeft me niet te verdedigen, daar ben ik zelf nog heel goed toe in staat. Het was me al opgevallen dat die schurken me elke nacht bespioneerden. Ze zitten al in de gevangenis of zijn op weg daarheen. Natuurlijk lopen ze binnenkort weer vrij rond. Iedereen rooft en moordt hier maar raak, de gevangenis is een soort vakantiekolonie voor zakkenrollers, iets heel anders dan voor de politieke gevangenen, maar ja... Vraag me niet hoe ik het heb gedaan, of hoe wij het hebben gedaan, want ik heb hulp gekregen van Peguy en van mijn beste Angelina, die in noodgevallen nog haar mannetje staat, en van mijn honden... Ach, als ik mijn lieve honden niet had! Als ik ooit geen eten meer voor ze heb schiet ik ze dood en jaag daarna mezelf een kogel door het hoofd. Maar vertel me eens iets leuks over de buitenwereld, waar het blijkbaar nog steeds even vervelend is.'
Het meisje stond versteld van het verhaal van de schrijfster, wier gezicht zo'n rust uitstraalde dat ook zij ervan overtuigd raakte dat - zoals de oude dame beweerde - het feit dat die schurken haar met de dood hadden bedreigd al tot het verleden behoorde, al had afgedaan. Ook zij herwon haar kalmte, haar vingers speelden niet langer trillend met de slippen van haar rode katoenen blouse. Peguy verscheen met een dienblad met daarop koude thee, schijfjes grapefruit en biscuitjes. Ze dronken vrijwel zonder iets te zeggen, afwezig starend naar de vloertegels. De rust deed denken aan die in een vochtige kerk, terwijl tijdens het avondgebed de zon buiten met een roodachtige luiheid wegzinkt achter de horizon van de zee.
'Binnenkort vertrek ik naar Parijs, Dulce. En dat ik mijn familie en mijn vrienden, onder wie u een unieke en bijzondere plaats inneemt, moet achterlaten, doet me zoveel verdriet dat het lichamelijk pijn doet.'
'Ga weg uit deze smerige bende. U bent nog jong en moet de wereld leren kennen. Ik heb dat al gedaan en mij haalt niemand hiervandaan. Ik blijf omdat ik ervan hou mezelf te kwellen...'
Ook die middag omhelsden ze elkaar niet, hoewel het afscheid definitief was. Dulce gaf haar de eerste drukken van haar boeken cadeau en schreef er een opdracht in. Ze vertrok met op haar netvlies de nog gladde, zachte huid van de sproeterige armen van de oude vrouw. Meteen na thuiskomst schreef ze haar vriendin weer een brief. Een beknopte, met emotie beladen brief waarin ze uiting gaf aan haar bewondering en liefde voor de schrijfster. Drie dagen daarna ontving ze het antwoord.
Mijn jonge vriendin,
Dank voor uw briefje dat qua vorm en inhoud een juweel is. Het verheugt me dat u zich mij herinnert hoewel u zo weinig van mij weet.
Vanzelfsprekend brengt de lange reis die u voor de boeg hebt u een beetje uit uw doen. Toen ik destijds reisde wist ik wat me te wachten stond in het land waar ik heenging, maar nu is dat anders.
De achterblijvers weten echter ook niet wat hun te wachten staat. Het komt dus op hetzelfde neer. Wees flink en denk zo positief als iemand van twintig maar denken kan. Dat wenst u, vanaf de hoogte van haar ouderdom, deze oude vriendin die u niet vergeet.
Dulce Maria
P.S. Het Cubaanse schildje vind ik prachtig. Waar haalt u toch al die mooie dingen vandaan?
Bijna had ze haar koffer weer uitgepakt en was ze naar het huis van Dulce gerend om voorgoed bij haar te blijven. Toen ze haar paspoort aan de douanier overhandigde werd het heden uitgewist door haar tranen. De oude vrouw had zich ingespannen om te laten zien dat ze een onverwoestbare kracht bezat, maar ze zag er fragiel uit en haar vriendin kon dat beeld niet uit haar hoofd zetten. De laatste beelden van het eiland waren als een impressionistisch schilderij. Het landschap werd gewassen door de regen en door haar tranen.