Z E S T I E N
Het is moeilijk te zeggen of ik eerst verliefd werd op Alex, of op zijn familie, of op beide tegelijkertijd. Ik genoot van de manier waarop zijn moeder gesprekken over alledaagse dingen wist om te zetten in iets beladens – of vreemd genoeg in iets heiligs. Ik vond het heerlijk om te horen hoe Alex en Jennifer in de keuken stonden te kibbelen en wijn dronken uit welk glas ook maar op tafel stond en van elkaars bord aten; de manier waarop ze naar elkaar wezen en lachten als een van hen iets grappigs zei en hoe ze Bibi’s lange verhalen over dingen waarin ze met haar stok had geprikt, aanhoorden. Ik vond het geweldig hoe William van de ene persoon naar de andere werd doorgegeven – onder wie Bibi, die hem rond zijn dikke middel vasthield, waarbij zijn beentjes bungelden als die van een kat die zo werd vastgehouden. En hoe hij zonder enige aarzeling zelfs aan mij werd doorgegeven, hoe hij in mijn armen belandde en me aanstaarde, zijn tandeloze mond open, zijn ogen groot.
Alex gaf zijn moeder zoete aardappelen te eten terwijl Jennifer en ik in de keuken garnalen stonden te koken; hun donkergrijze schalen kleurden roze en dreven omhoog naar het borrelende oppervlak. Jennifer vertelde me over haar huwelijk met Sonny in een park. Bibi had een blauwe jurk gedragen die zij en haar oma samen hadden gemaakt op de naaimachine op zolder.
Alex voegde zich bij ons. ‘En ze maakten voor mij een das van hetzelfde materiaal. Hij was scheef, maar wel op een perfecte manier.’
‘De das was Bibi’s idee,’ zei Jennifer.
‘Wij hoorden bij elkaar! Ja toch, Bibi?’ Bibi liep langs met haar doos met uilenballen.
‘Ja,’ zei ze een beetje verlegen. ‘En we hebben veel gedanst. We zweetten ons kapot. Het was een zweterige bruiloft.’
‘Ja, hè?’ zei Jennifer.
‘Jammer dat we Elizabeth toen nog niet kenden. Ze had bijpassende mutsen voor ons kunnen breien!’ zei Alex.
‘Ik raakte in paniek,’ zei ik. ‘Ik weet niet wat ik had.’
‘Het ging prima,’ zei Alex. ‘Mijn moeder blijkt dus altijd dol op mutsen te zijn geweest.’
Ik stelde Jennifer meer vragen over Sonny. Hij was drummer en op tournee met een band die een kleine vaste groep fans had in de wereld van de folkmuziek.
‘We hebben elkaar ontmoet op de afdeling verloren voorwerpen van de politie,’ vertelde ze. ‘Hij was zijn portefeuille verloren en Bibi een boekje tijdens een concert. Beide waren niet gevonden, dus zijn we als troostprijs maar met elkaar getrouwd.’
‘Je vond wat je had moeten vinden,’ zei ik, terwijl ik dacht aan Alex die twee bolletjes Gwen Merchant had besteld en meer had gekregen dan hij had gevraagd.
Soms was de enige manier om William stil te krijgen, hem mee naar buiten te nemen en met hem heen en weer te lopen. Jennifer moest haar moeder in de badkamer helpen en Alex was bezig met een salade, dus ik had de leiding over William en Bibi, die al op de veranda zat met latex handschoenen aan en een mondkapje voor. Op een stuk papier voor haar lagen een pincet en de uilenbal. Ik droeg William en liep met hem heen en weer, zoals geïnstrueerd.
‘Wat ga je doen?’ vroeg ik.
‘De muizenbotjes zoeken,’ zei Bibi. William was nog steeds aan het huilen, het waren eerder kleine jammerklachten. ‘Je moet zingen,’ zei Bibi.
‘Zingen?’
‘William vindt het liedje over die hordeur leuk.’
‘Hordeur?’
‘Je weet wel: de hordeur slaat en Mary’s jurk zwaait. Dat vindt hij mooi.’
‘“Thunder road”?’
Bibi haalde haar schouders op.
‘Stinkt die uilenbal?’ vroeg ik.
‘Valt wel mee,’ zei Bibi, die nog steeds over het ding gebogen zat.
William begon nog harder te huilen, dus begon ik het nummer van Springsteen in zijn roze oortje te zingen.
‘Ben je hier omdat mijn oma doodgaat?’ vroeg Bibi.
‘Eh… nee,’ zei ik.
‘Er komen veel mensen langs omdat ze doodgaat. Zij is mijn andere moeder,’ zei Bibi. ‘Ik heb er twee.’
‘Dan heb je mazzel, zeg,’ zei ik, ‘dat je twee moeders hebt.’
‘En nu heb ik ook een vader, Sonny.’ Bibi had de uilenbal nog steeds niet aangeraakt. Ze tuurde er alleen maar naar. ‘Denk jij dat iemand oma gaat opensnijden als ze dood is? Ze geeft haar lichaam aan de wetenschap.’
‘Dat weet ik niet,’ zei ik. ‘Maar het is wel mooi dat ze dat doet.’
‘We zijn alleen maar botten en zo.’
‘Maar we zijn meer dan dat,’ zei ik terwijl ik naast haar uilenbal hurkte. ‘We zijn verbeeldingskracht en liefde en dromen. Ja toch?’
Bibi keek naar me op. Ik had het niet in de gaten gehad, maar ze had gehuild. Haar gezicht was nat van de tranen. ‘Ik kan mijn uilenbal niet opensnijden,’ zei ze.
‘Dat hoeft ook niet,’ zei ik. ‘Weet je, we zijn botten, en die botten kunnen door wetenschappers gebruikt worden of ze kunnen langzaam verteren. Maar al die andere dingen die we zijn – verbeeldingskracht en liefde en dromen… Die leven door, zelfs als we doodgaan.’
Bibi keek naar Williams ingedeukte knieën en kneep met haar gehandschoende hand in een ervan. ‘Waar gaat alles heen als we doodgaan?’
Ik wees naar haar hart. ‘Naar het hart van de mensen van wie we hebben gehouden.’
Ze veegde haar neus af aan haar mouw. ‘Kerkuilen hebben een heel goed gehoor. Ze kunnen dieren horen die onder de sneeuw zitten. De wijfjes leggen vier tot zeven eieren per keer.’ William begon weer te huilen. We keken allebei naar hem. ‘Je bent gestopt met lopen en zingen,’ zei Bibi.
‘Je hebt gelijk.’
Ik stond op en liep op en neer en zong ‘Thunder road’ terwijl Bibi de uilenbal weer in de doos legde samen met het pincet, het mondkapje en de handschoenen. William liet zijn mollige wang tegen mijn borst rusten. Zijn lichaam werd slap van de slaap. Bibi en ik zaten op de rand van de veranda en ik leidde haar af met verhalen uit mijn jeugd. Dat ik was opgegroeid in een geel huis aan Apple Road met een klimboom waarvan de takken over de oprijlaan hingen en die gekke familie Fogelman naast ons, en mijn vader die geloofde dat vissen konden praten.
‘Pratende vissen?’
‘Ja. Ze hebben een taal. Wij begrijpen die taal alleen niet.’
‘Misschien heeft alles een taal die we niet begrijpen.’
We zaten daar en keken naar de vuurvliegjes die oplichtten in het gras en vertelden elkaar wat we dachten dat ze zeiden.
‘Die daar zegt: “Kom hier! Kom hier!”,’ zei Bibi.
‘En die zegt: “Zie je niet dat ik het druk heb?”’
‘O, en die daar zegt: “Ik mis je! Waarom ben je zo ver weg?”’
‘Die zegt: “Blijf altijd bij me in het zomerhuis. Blijf, blijf, blijf.”’
En ik hield van dat vuurvliegje. Ik wilde blijven, blijven, blijven.