A C H T T I E N
’S Ochtends werd ik wakker in Alex’ bed uit de zomers van zijn jeugd, alleen. Ik had daar, onrustig, ook geslapen. Alex en ik hadden in de roeiboot op het meer gekust, maar dat waren onze regels op zee. Toen we de steiger van de familie Hull bereikten en we weer voet op vaste bodem zetten, zei hij: ‘Het spijt me. Dat hadden we niet moeten doen. Ik weet dat het hier moet eindigen. Dat weet ik.’
Maar natuurlijk kon het niet echt eindigen. Alex was verliefd op me en ik op hem, hoewel we het niet hadden uitgesproken. Dit was ons dilemma, en dat was erger dan het hebben van een affaire, toch? Hoewel het misschien niet zo fout was als een affaire, omdat we geen controle hadden over onze gevoelens voor elkaar. Het maakte alles gecompliceerder.
En toen ik wakker werd in Alex’ bed uit de zomers van zijn jeugd – Alex had in een van de fauteuils in de woonkamer geslapen zodat hij zijn moeder kon verzorgen als ze ’s nachts iemand nodig had – voelde ik de neiging om te rennen, de onmiddellijke schuldgevoelens en de angst. Ik wist dat ik zo snel mogelijk naar huis moest gaan. Ik moest Peter zien, terugkeren naar mijn eigen leven en proberen er het beste van te maken.
De kamer was sober ingericht – een paar voetbaltrofeeën, een bureau, een ladekast – maar er stond wel een telefoon met een ouderwetse draaischijf en een spiraalvormig snoer. Het was negen uur in de ochtend. Ik belde mijn huisnummer en keek de kamer rond terwijl hij overging. Ook hier stonden boeken, natuurlijk, avonturenromans en fantasieverhalen en een paar die op schoolboeken leken, vooral wiskunde, alsof Alex ’s zomers huiswerk mee had moeten nemen om een achterstand weg te werken.
Peter nam niet op. Ik luisterde naar mijn eigen stem op het antwoordapparaat. Ik zou het bericht opnieuw moeten inspreken. Mijn stem klonk te mechanisch, te koud, alsof het me niet kon schelen of mensen een boodschap achterlieten of niet. Ik hing op.
Ik belde naar Peters mobiele telefoon. Die schakelde meteen over op de voicemail. Ik vroeg me af of hij een extra dienst had aangenomen. Ik zei: ‘Hé, Peter, het bereik is hier slecht. Ik ben halverwege de middag weer thuis. Ik wil daarna nog wat leuks doen. Ik hoop dat je er bent. Misschien kunnen we uit eten gaan? Dat Thaise restaurant? Oké, tot later.’
Ik kleedde me vlug aan en liep naar beneden. Bibi zat in de kleine studeerkamer naar Sponge Bob te kijken. William zat vlak bij haar in zijn loopstoel en trok aan een rode plastic bloem. Het huis rook naar bacon. Jennifer was in de woonkamer, schonk water uit een kan en praatte met haar moeder. Ze keek op.
‘Goedemorgen!’
Vivian keek me aan. ‘Elizabeth, Elizabeth,’ zei ze. ‘Maak je nu alsjeblieft die cadeautjes open? Ze tergen me.’
‘Ja, wanneer gaan we die arme broodroosters bevrijden?’ vroeg Alex. Hij stond aan het einde van de gang met een spatel in zijn hand. Hij las mijn gezichtsuitdrukking, die angstig geweest moet zijn, en voegde eraan toe: ‘Vanmiddag misschien! Ik ben bacon aan het bakken.’ Hij dook terug in de keuken en zette de afzuigkap aan. Ik kon het harde, lage zoemen horen.
‘Een moment,’ zei ik, en ik volgde Alex de keuken in. ‘Alex,’ zei ik met rustige stem.
Hij legde bacon op een plaat die bedekt was met een stuk bakpapier. ‘Je kunt niet weg,’ zei hij.
‘Ik moet wel.’
‘Niet waar. Ik heb al besloten dat je minstens tot aan het avondeten moet blijven. Neem de avondtrein.’
‘Ik moet gaan. Je moeder zal het wel begrijpen.’
Hij stopte, legde de spatel neer en leunde tegen het aanrecht. ‘Ik maak me op dit moment geen zorgen over mijn moeder. Ik wil niet dat je op deze manier vertrekt.’
‘Op wat voor manier?’
‘Alsof je vlucht,’ zei hij.
‘Ik heb een échte man. Een écht huwelijk.’
Hij pakte de spatel weer op en tikte er nerveus mee op het aanrecht. ‘Maar luister, ik heb nagedacht. We zouden…’
Ik onderbrak hem. ‘Ik kan mijn huwelijk niet om zeep helpen vanwege een kus in een roeiboot.’
‘Het was meer dan dat. Dit is niet het begin. Dit is het midden. Dat weet je.’
‘Weet ik dat?’
Jennifer liep de keuken in en vulde een vaas met water. ‘Ze is vandaag zo ver weg. Ze wilde meer morfine, maar moet je zien wat het met haar doet.’
Alex knikte. ‘Ze heeft de hele nacht met haar overleden zus gepraat.’ Ik realiseerde me dat Alex niet had geslapen. Hij droeg dezelfde kleren als de avond ervoor.
‘Ik moet vroeg weg,’ zei ik. ‘Het spijt me echt. Ik vind het heel moeilijk, maar er is thuis iets.’
‘O,’ zei Jennifer, en ze keek even naar Alex. ‘Nou ja, dit is meer dan waarop we hadden kunnen hopen.’ Ze opende een pakje voeding voor snijbloemen en strooide de inhoud in de vaas. ‘Als het gemakkelijker is, wil ik het wel aan mama vertellen. Ik kan het uitleggen. Maar ze is zo ver weg dat ze het misschien niet begrijpt. Maak je geen zorgen.’
‘Ik zal straks nog even netjes afscheid nemen.’
‘Oké.’ Jennifer liep naar de woonkamer. ‘Ik vind het jammer dat je weg moet,’ zei ze. ‘Ik vond het fijn dat je bij ons was, dat bracht hier een andere energie, even afleiding van…’ Ze maakte haar zin niet af. Ze glimlachte. ‘Maak je er geen zorgen over.’ Toen liep ze weg.
Een paar minuten later had ik mijn tas gepakt en zat ik in de stoel bij Vivians bed. Ik vertelde haar dat ik thuis nodig was. Alex ijsbeerde op de achtergrond en Jennifer stond erbij en hield William vast.
Ze was rusteloos. Haar ogen waren gesloten. Ze zei: ‘Als ik in die goede oude tijd in Japan had gewoond, zou ik nu een berg op zijn geklommen om in de sneeuw te sterven, als een goede oude, nutteloze persoon.’ En toen schudde ze haar hoofd. ‘IJs!’ Ik dacht dat ze zichzelf corrigeerde – dat ze in plaats van sterven in de sneeuw, sterven in ijs had bedoeld. Maar ik vergiste me. Jennifer verschoof William iets, schepte een ijsklontje uit een glas en liet het in Vivians mond glijden.
‘Ik ben blij dat we gisteren hebben gepraat,’ zei ik, en ik stak mijn hand in de hare. Ze pakte mijn hand stevig vast en keek me aan, verbaasd om me daar te zien. Daarna wuifde ze haar kinderen de kamer uit. ‘Weg,’ zei ze. ‘Laat ons even alleen.’
Alex en Jennifer zeiden niets. Toen zette Jennifer het glas met ijsklontjes neer en zei: ‘Oké, William, we gaan Bibi zoeken.’ Ze liep de kamer uit en Alex volgde haar schoorvoetend.
Vivian sprak nu samenhangend, maar het kostte haar duidelijk moeite. Ze keek me aan alsof ze probeerde door een donkere tunnel te kijken. ‘Wat waar is, is waar,’ zei ze.
‘Ja,’ zei ik.
‘Ik heb altijd medelijden gehad met pasgetrouwden. Noodlot, noodlot, noodlot. Ik was een beschadigd meisje en ik nam een nadelige beslissing met een man… heel lang geleden, in het stenen tijdperk. Maar jij en Alex hebben elkaar gevonden. Dat gaat geluk en wijsheid te boven.’
‘Dank u.’
Ze nam me vervolgens op en keek me plotseling kwaad aan. ‘O, je hebt geen idee! Ik kan er niet tegen dat jonge mensen ronddartelen zonder enig idee te hebben!’
‘Ik… Het spijt me,’ zei ik aarzelend. Ik wist niet goed wat ik aan moest met haar woede.
‘Luister naar me,’ zei ze. ‘Ik zal het uitleggen. Bibi is bang voor de nestelende adelaars.’
‘Dat weet ik,’ zei ik, ervan uitgaande dat ze half droomde.
Maar toen greep ze mijn hand vast. ‘Dat weet je niet!’
‘Ik probeer het te begrijpen,’ zei ik.
‘Als je angst beslissingen voor je laat nemen, zal angst goede beslissingen nemen, maar alleen omwille van zichzelf, niet omwille van jou.’ Ze schudde haar hoofd, alsof ze het wilde herhalen, kalmer nu. ‘Bibi is bang voor de nestelende adelaars en durft niet in het veld te staan omdat ze denkt dat ze haar dan goed kunnen zien en haar dan van ons weg zullen nemen. Dat ze haar dan zo van het land plukken. Ik zeg haar altijd dat ze op een dag echt dapper moet zijn als ze met de man wil trouwen van wie ze echt houdt.’
Dit overviel me. Ik wist niet wat ik moest zeggen. ‘Bibi is een dappere meid.’
‘En ik zeg tegen jou dat je in het veld moet gaan staan met een grote hark en niet bang moet zijn voor de nestelende adelaars.’ Ze staarde me aan – haar ogen plotseling staalhard. Ik vroeg me af of ze me op een of andere vreemde manier met Bibi had verward, maar tegelijkertijd wist ik dat dat niet het geval was. Dit was wat ze me wilde vertellen. Haar ogen stonden heel scherp, waren strak gericht op mij. ‘Wat waar is, is waar,’ zei ze. ‘Toch?’
Ik knikte.
‘Het huwelijk is flauwekul!’ zei ze. ‘Maar liefde niet. Wat waar is, is waar,’ zei ze weer en toen sloot ze haar ogen.
‘Wat waar is, is waar,’ zei ik.
Ze knikte en liet mijn hand los. Ik stond op en pakte mijn tas van de grond.
Ze zei iets zo zacht dat ik het niet kon horen.
Ik leunde naar voren. ‘Wat zei u?’
Ze fluisterde weer schor: ‘Ik zou je overal herkennen.’ Ze deed haar ogen weer open en staarde me aan.
Ik begon te wankelen en greep de stoelleuning vast. Ik was ervan overtuigd dat ze op dat moment precies wist wie ik was. ‘Sorry?’
Ze knipperde een paar keer snel met haar ogen, alsof ze haar hoofd helder probeerde te maken. ‘Nog een paar dagen. Ik lig hier verdorie dood te gaan.’