D R I EË N T W I N T I G

img1

Ik hoopte dat het afscheid snel achter de rug zou zijn. Ik liep de woonkamer in. Vivian staarde naar de boekenplanken. Ik ging in de stoel naast het bed zitten. ‘Ik ga nu,’ zei ik.

Haar ogen dwaalden rond mijn gezicht. ‘Kom gauw weer eens langs,’ zei ze. Ik kon niet zeggen of ze op dit moment precies wist wie ik was of dat ze gewoon beleefd was. Maar toen klopte ze op mijn hand. ‘Bedankt dat je dit hebt gedaan.’

‘Wat?’ vroeg ik onnozel.

‘Dat weet je wel,’ zei ze. ‘Je had het niet hoeven doen.’

Ik boog me naar voren en kuste haar wang, maar ik kon niets uitbrengen. De woorden bleven steken in mijn keel.

Alex hield William vast en wachtte op me in de tuin. Ik zag hem door het raam rustig in gesprek met de baby. Ik kon het beeld van hem in de stromende regen niet uit mijn gedachten krijgen, de manier waarop zijn overhemd had aangevoeld in mijn vuist, de wind, de bliksem, en dat hij degene was geweest die als eerste was weggelopen. Hij had zich omgedraaid en was teruggelopen naar het huis, zijn zwarte haren glanzend en nat.

‘Ik weet niet hoe ik goed voor hem moet zijn,’ zei ik tegen Vivian. ‘En tegelijkertijd een goed mens kan zijn.’

‘Je bént goed,’ zei ze. ‘Dat ben je.’ Ze zuchtte. ‘Degene die de foto heeft gemaakt die ik jou heb gegeven, was mijn zusje. Ik vind de foto zo mooi omdat ik denk dat ze op dat moment van ons hield. Ze hield te veel van ons en wist niet hoe ze dat duidelijk moest maken, hoe ze daar uitdrukking aan kon geven. Uiteindelijk eindigde het ermee dat ze ons kapot probeerde te maken. Maar ik heb me altijd afgevraagd hoe het was gelopen als ze wel in staat was geweest om te zeggen wat ze voelde en echt te luisteren. Het heeft meer om het lijf dan mensen denken.’

‘Hield u van hem?’ vroeg ik.

‘Ja,’ zei ze. ‘En nog steeds.’ Ze glimlachte en streek met de rug van haar hand over mijn wang. ‘Je bént goed,’ zei ze. ‘Hoor je me?’

Ik sloot mijn ogen en gaf een knikje. Ik wist dat ik was veranderd en dat ik naar huis zou gaan en het leven zou veranderen dat ik om me heen gebouwd had – een leven van luchtige gesprekken en loze kletspraat. Ik wist niet zeker of Alex in dat nieuwe leven zou passen – deze nieuwe constructie –of niet. Maar ik had geen keuze; ik was anders nu. Ik hoopte alleen dat de moed me niet in de schoenen zou zakken, dat Vivian me genoeg van haar eigen kostbare kracht had gegeven om me erdoorheen te slepen. Zou ik in staat zijn om met een hark in het veld te gaan staan en niet langer beslissingen te nemen op basis van angst? ‘Dank u,’ zei ik. ‘Voor alles. Voor meer dan u zich kunt voorstellen.’

‘Graag gedaan,’ zei ze.

Ik stond op en voelde me sterk en zelfverzekerd, maar er gonsde ook droefheid in mijn borst. Ik wilde zeggen dat ik haar snel weer zou zien, maar die belofte kon ik niet doen, en zij ook niet. En dus pakte ik mijn tassen op, bleef even in de deuropening staan en liep de kamer, het huis uit.

Bibi rende door de tuin. Haar voet raakte vast in een van de poortjes en ze viel hard op de grond, die nog steeds nat was van de regen. Ze riep haar moeder, die vanaf de oprijlaan verscheen, waar ze met een zojuist gearriveerde verpleegster had staan praten.

Jennifer liep met de verpleegster naar het huis. Terwijl Bibi aan haar zijde hing, keek ze naar mijn tassen. ‘O nee! Het is echt waar.’ Ze pakte me beet en omhelsde me. ‘Niet weggaan!’ zei ze, en vervolgens: ‘Ik weet het, ik weet het. Dat is egoïstisch van me.’

Bibi sloeg haar armen om mijn middel. ‘Je komt terug!’ zei ze. ‘Dus ben ik niet verdrietig.’

Ik klopte op haar rug en kroelde wat door haar haren.

Alex gaf de baby aan Jennifer. ‘Nou, dan gaan we maar,’ zei hij, en hij pakte mijn tas op. Ik volgde hem naar de auto.

Onderweg naar het treinstation was het nog steeds bewolkt, dus liet Alex de kap van de cabriolet omhoog. De lucht voelde gevangen en droog.

‘Hoe ga je dit aanpakken? Jij hebt ook een eigen leven dat op je wacht,’ zei ik. ‘Moet je niet nog steeds lesgeven?’

‘Er zijn mensen die het van me overnemen. Mijn collega’s zijn geweldig geweest. Maar ik zal wel op en neer moeten. Maandag tot en met woensdag daar, de lange weekenden hier. Jennifers man komt binnenkort. De tournee van zijn band loopt ten einde. Ze spelen nog een poosje in de buurt. Hij is een enorme hulp. Je zou hem graag mogen. Een ruige vent, maar ook een lieverd.’

Het was stil in de auto. Er leek zoveel te zeggen dat we onmogelijk vooruitgang zouden boeken. Toen hij stopte voor het treinstation, zei ik tegen hem dat hij niet met me mee mocht lopen naar het perron. Maar ik bleef nog een poosje bij hem in de auto zitten. Hoe moest ik mijn tijd hier bij Alex en Vivian, Jennifer en de kinderen met me meedragen in mijn leven?

Uiteindelijk zei Alex: ‘Iedereen denkt dat ik me niet kan settelen, dat ik niet toegewijd kan zijn. Dat heb ik zelf ook lang gedacht. Maar toen ik je daar in die ijssalon zag, besefte ik pas dat ik niet toegewijd kon zijn omdat ik het al was. Aan jou. En dat hoeft voor niemand steekhoudend te zijn, behalve voor mezelf.’

Stel dat ik hier bij Alex bleef? Stel dat ik nooit meer terugging naar huis? Eila zou binnen een week een vervanger voor me hebben geregeld. Zouden Faith en Helen me voor gek verklaren? Zou mijn vader hiernaartoe rijden om me onhandig advies te geven? Zou Peter komen opdagen en proberen me terug te krijgen? Ik had hem nog nooit in een echte crisis gezien. Ik had geen idee hoe hij zou reageren. Ik dacht aan de bewegingen van de vuurvliegjes die Bibi en ik hadden vertaald: blijf, blijf, blijf. Het was een vluchtige fantasie. Er lag geen realiteit in. Ik zou naar huis gaan. ‘Weet je, we kunnen elkaar niet meer zien. Het zou ondraaglijk zijn. Ik zou niet… Ik moet mijn eigen leven weer op de rails krijgen.’ Mijn keel werd dik. Ik wilde niet huilen waar hij bij was.

‘Wil je soms zeggen dat je wilt scheiden? We hebben nog niet eens alle cadeaus opengemaakt.’ Hij probeerde luchtig te klinken.

‘Ik vraag alleen om een zogenaamde scheiding,’ zei ik. ‘Dat is minder wreed.’

‘Ik zal nooit tekenen.’

Ik keek hem aan. ‘Dit is serieus.’

‘Je hoeft me niet te zeggen dat het serieus is,’ zei Alex. ‘Ik wil die overvolle winkelwagen met kinderen met snotneuzen en jou, voor altijd.’

Ik pakte mijn tas op, ritste hem open en reikte erin, op zoek naar de ingelijste foto die zijn moeder me had gegeven. Ik pakte hem op, staarde er een poosje naar – de familie die uit hen drieën bestond, de spookachtige flard van het gordijn, het rimpelende water op de achtergrond. Hij was niet van mij. Ik gaf hem aan hem.

‘Nee,’ zei hij. ‘Ze heeft hem aan jou gegeven.’

‘Maar hij hoort niet echt bij mij.’

‘Jawel.’

‘Jij zult hem willen,’ zei ik. ‘Later, nadat ze is…’

‘Hij is van jou,’ zei hij stellig. ‘Ze wilde dat jij hem kreeg.’

Ik zette de foto op mijn schoot. Wat zou ik ermee doen? Waar zou ik hem neerzetten? Zou ik hem in de woonkamer kunnen zetten naast de foto van mijn moeder in haar jurk met spaghettibandjes en haar tas met kraaltjes? Wat zou Peter ervan denken? Voorlopig stopte ik hem gewoon terug in mijn tas. Ik wilde hem houden en ik had gehoopt dat hij zou weigeren hem terug te nemen.

‘Ik wil weten… Ik wil dat je me belt als het zover is… als je moeder overlijdt. Ik moet het weten.’ Ik wilde hem vertellen wat ze me had gezegd over gaan staan in het veld met een hark, over beslissingen genomen op basis van angst. Maar ik kon het niet.

Hij knikte.

Ik sloeg het portier dicht en liep snel naar het station – de ramen waren beslagen door een mengeling van luchtvochtigheid en airconditioning – en daar zag ik een weerspiegeling van mezelf, lopend in de mist.