3

Naast de voordeur en de keukendeur was er nog een ingang van het huis: een deur van het erf naar een achtertrap die naar de zolderkamers leidde, maar met een deur halverwege naar de grote overloop. De zolderkamers waren ooit voor winteropslag gebruikt. Maar de deur was nu al vele jaren op slot geweest. Janie was zich terdege bewust van deze deur, want ze had meer dan eens geprobeerd hem open te maken. Maar deze morgen had ze een sleutel. Of liever gezegd: ze had een bos sleutels, zeven in getal, waarvan de meeste roestig waren.

Eerst had ze in de hoek van de tuigkamer een oud gareel zien hangen, en toen ze dit bekeek, had ze de sleutels gezien, die aan een spijker in de muur in het midden van het gareel hingen. Een paar dagen eerder was ze langs de voorkant van het huis gekomen, en toen was haar aandacht getrokken door een vage gestalte die voor een van de ramen van de bovenverdieping stond. Het ene moment was de gestalte te zien, het volgende was deze verdwenen. Ze begreep meteen dat dit haar zieke moeder moest zijn. Maar als ze ziek was, waarom lag ze dan niet in bed?

De glimp die ze had opgevangen had op een heel klein iemand gewezen. Maar omdat ze alleen de bovenste helft had gezien, kon ze ook op een stoel hebben gezeten.

Die glimp was echter genoeg geweest om haar tot het besluit te brengen dat ze haar moeder wilde zien. Waarom niet? En haar gedachten voerden haar niet verder dan 'waarom niet'.

Kort hierna bracht de bos oude sleutels haar op een plan om deze ontmoeting tot stand te brengen. In eerste instantie zei ze tegen zichzelf dat, ook al paste een van die sleutels in het slot, dan zou die nog niet willen draaien omdat hij verroest was. Dus toen de mogelijkheid zich voordeed, nam ze de ring mee en doopte het geheel van sleutels in een emmer met olie en liet alles even uitlekken voor ze de bos weer aan de muur hing. De olie zou even in moeten trekken, dacht ze.

Het duurde echter enige tijd voor ze haar plan ten uitvoer kon brengen, want het was op dezelfde dag als waarop ze die vriendelijke man had ontmoet, en als gevolg van deze ontmoeting was ze achter slot en grendel gezet.

Toen ze met een vieze jurk en vuile handen was thuisgekomen en niet had willen zeggen hoe dit was gebeurd, had tante Jessie gezegd dat er niets anders op zat: ze moest binnen worden gehouden. En ze had binnen gezeten tot de dag dat er grote opwinding op het erf ontstond, allemaal omdat ergens de oorlog was verklaard. Zelfs tante Jessie deed opgewonden. En daarom werd ze vrijgelaten en kon ze haar gang gaan. Op dat moment besloot ze dat dit de beste gelegenheid was om de sleutels in het slot van die deur te proberen.

En dat deed ze nu.

Pas toen ze de vierde sleutel probeerde, voelde ze een klik alsof hij pakte. En toen ze hem een halve slag omdraaide en de deur onder haar hand bewoog, werd ze zo door opwinding overmand, dat ze hem niet meteen openduwde. Maar toen ze dit deed, zag ze een trap vol spinnenwebben die vanaf het schuine plafond hingen. Tree voor tree liep ze de trap op, tot ze bovenaan weer voor een deur stond. Maar deze ging gemakkelijk open, en nu stond ze in een kleine hal waar een trap naar rechts ging. Aan de overkant was echter een grote overloop en ze stapte er voorzichtig op, maar ze sprong terug toen ze een deur hoorde opengaan. Ze wachtte, met haar hoofd opzij gedraaid, zodat ze een deel van de overloop kon zien. Maar ze verstijfde toen Patsy uit een kamer kwam met een toiletemmer in de hand.

Ze hield haar adem in terwijl ze zich afvroeg welke kant Patsy uit zou gaan, want als ze haar kant op kwam, zou ze haar zeker zien. En ze had geen tijd meer om die trap weer af te hollen. Met een zucht van opluchting zag ze Patsy echter uit het zicht verdwijnen.

Ze wachtte even, naar haar schatting voldoende om Patsy de keuken te laten bereiken, en stapte toen op de overloop, waar aan beide zijden deuren bleken te zitten. Maar ze wist nu waar ze naartoe moest.

Bij de deur bleef ze even staan voor ze erop tikte. Maar toen er geen antwoord kwam, deed ze hem open en tilde haar voeten hoog op, alsof ze op iets breekbaars zou stappen, toen ze de kamer van haar moeder binnenging. Wat ze daar zag was een groot bed -ze merkte geen andere meubelstukken op, alleen maar dat bed - en aan de andere kant van dat bed stond een heel kleine... ze aarzelde om 'dame' te zeggen, en 'vrouw' paste ook niet. De enige manier om de persoon te beschrijven naar wie ze keek was 'meisje'. Ze was dik. Zelfs onder een wijde jurk was te zien dat ze dik was. Maar het was het hoofd waar Janie naar staarde, want het was niet het gezicht van een meisje en haar haar was bijna wit.

Ze was zich er niet van bewust dat ze de deur achter zich had dichtgedaan en dat ze er met haar rug naartoe stond. Ze wist alleen dat de kleine persoon langs de rand van het bed was gewandeld en dat zij haar nu helemaal kon zien, zoals ze zich daar aan het ijzeren voeteneind van het bed vastklampte. Janie was ervan overtuigd dat er een vergissing in het spel moest zijn. Deze kleine vrouw kon haar moeder niet zijn, want ze was niet veel groter dan zijzelf. En ze zag er helemaal niet uit als iemand die moeder kon zijn.

Ze wilde de kamer weer uit, en met dit in gedachten stapte ze bij de deur vandaan en opende haar mond om te zeggen; 'Het spijt me.' Maar in plaats daarvan slaakte ze een luide gil toen ze opeens tegen de deur werd gesmeten. De kamer leek te weergalmen van het gegil.

Haar hoofd bonsde tegen de deur en daardoor voelde ze zich even duizelig, hoewel het er haar niet van weerhield een nieuwe kreet te slaken toen ze zag dat de kleine vrouw de lamp van het nachtkastje pakte, met een heel kwaadaardige bedoeling. Ze sprong opzij, maar niet snel genoeg om te voorkomen dat het versplinterde lampenglas tegen de achterkant van haar hand sloeg, die ze omhoog had gestoken om haar gezicht te beschermen.

Nog steeds gillend tastte ze blindelings naar de deur toen er nog meer voorwerpen naar haar werden gesmeten. Maar toen stond ze buiten op de overloop en ze was zo bang, dat ze niet meer wist welke kant ze uit moest hollen, tot ze naar rechts keek en haar grootvader bovenaan de trap zag verschijnen. Hij was hard de trap op komen hollen, maar toen hij haar zag, bleef hij even staan met zijn mond wijdopen. Toen dook hij op haar af, maar ze schoot achteruit, naar haar uitgang. Ze viel van de laatste drie treden en tuimelde door de deur weer naar buiten. Maar zodra ze weer overeind was gekrabbeld, zette ze het op een lopen.

 

Philip Patten stond bij het bed en keek neer op het verwrongen gezicht dat zich evenals de rest van het lichaam weer langzaam ontspande. Hij keerde zich naar Ward die bij het voeteneind van het bed stond en zei: 'Dat moet haar een paar uur rustig houden. Ik kom later nog wel terug om haar nog een injectie te geven.' Hij bukte zich om zijn zwarte tas dicht te doen en was al op weg naar de deur, toen hij bleef staan en Ward aankeek. 'Ik heb je al enige tijd geleden gewaarschuwd Hoe ze zou reageren, en de zaken zullen er niet beter op worden. Goed, deze keer werd het uitgelokt, maar er zijn tijden geweest dat ze niet werd uitgedaagd... of liever gezegd, dat een normaal mens geen aanleiding tot zo'n reactie had gezien. Ja, ik weet het, Ward.' Hij stak als in protest zijn hand op. 'Je gebruikt dat woord liever niet, maar je zult het onder ogen moeten zien. Haar geest is gestoord. Dat is van het begin af aan al zo geweest. Ze zal onder controle moeten worden geplaatst - dat heb ik al eerder gezegd - of je moet iemand in dienst nemen om dat te doen. Ik waarschuw je, Patsy kan er echt niets meer bij hebben. Wat Jessie betreft, die heeft meer moeten doen dan je redelijkerwijs van een mens mag verwachten. Ze heeft haar handen nu al vol, en deze laatste gebeurtenis heeft dat bewezen. Voor dit moment zeg ik niets meer, behalve dat ze moet worden gekalmeerd en... ja, dat moet ik toch wel zeggen, moet worden bewaakt. Stel je eens voor dat dit 's avonds was gebeurd, als die lamp brandde. Dan was het hele huis in vlammen opgegaan. Uit wat ik zo zie, ook al is alles opgeruimd,' - hij keek de kamer rond - 'moet het een puinhoop zijn geweest. Het schijnt dat zelfs jouw aanwezigheid, of die van Patsy, haar er niet van kon weerhouden de boei af te breken. Ze had eigenlijk in een dwangbuis gemoeten. Je weet zelf ook dat Patsy dit om de haverklap heeft gezegd als ze weer van alles met haar te stellen had gehad.'

'Ze staat er niet vaak alleen voor, ik ben altijd bij de hand.'

'Jij bent niet altijd bij de hand. Dat kan niet. Maar je weet wat mijn mening hierover is, en ik denk niet dat je in dit geval behoefte hebt aan de mening van een ander, wel? Maar ik kan je verzekeren dat als het zo doorgaat en jij haar niet op de een of andere manier laat bewaken, er een tweede uitbarsting zal volgen en die komt misschien in de nacht. En ik wil er duidelijk bij zeggen dat dat niet lang meer zal duren.' Daarna werd zijn stem zachter. 'Ik weet dat dit jou hevig moet aangrijpen, Ward. Maar in je hart heb je al jarenlang geweten hoe de zaken er bij haar voor staan. Nou, ik ga maar eens, maar ik kom nog weer terug.'

In de keuken kreeg hij geen tijd om iets tegen Patsy te zeggen, want ze begon meteen tegen hem: 'Ik houd dit niet veel langer meer vol, dokter. Nog niet voor alle omkoperij van de wereld. Ik heb tegen Carl en ook tegen hem boven' - ze wees met haar duim naar het plafond - 'gezegd dat er daar meer hulp moet komen en wel van een ervaren iemand. Weet u, het is niet te geloven, maar als ze zo'n aanval heeft, is ze sterker dan Carl en ik en hij van boven bij elkaar.'

Haar stem daalde, en ze vroeg gespannen: 'Wat moeten we doen, dokter? Het kan toch zo niet doorgaan?'

'Nee, dat kan ook niet, Patsy, en dat heb ik tegen hem gezegd. Het is het een of het ander. Ik heb hem dat duidelijk verteld. Van mijn eerste voorstel wilde hij niets weten, en dat is haar opnemen in een inrichting. Dus zal hij meer hulp in dienst moeten nemen. Maar vergeet niet dat dat nog meer werk voor jou hierbeneden zal betekenen.'

'O, dat vind ik niet erg. Dat vind ik helemaal niet erg. Het is het op en neer hollen, en haar, met haar ondankbare manier van doen. Het is raar: ze kan niet praten, maar ze kan wel eisen. Jawel, ze kan wel eisen. En gillen. Grote hemel, wat kan zij gillen.'

'Wat is er met het kind gebeurd?' vroeg hij. 'Waar is ze nu?'

'Dat moet u mij niet vragen. Juffrouw Jessie loopt haar buiten te zoeken, net als Carl, want Rob zei dat hij haar over het onderste land had zien hollen en hij zegt dat ze onder het bloed zat. Hoe moet dit toch verder, dokter? Kunt u me zeggen hoe dit verder moet?'

'Dat kan ik net zomin zeggen als jij, Patsy. De tijd zal het leren.' Hij stak zijn hand op toen ze naar de koffiepot liep. 'Voor mij vanmorgen niets, dank je,' zei hij. 'Ik heb een erg drukke dag voor de boeg. Ik moet nu gaan, maar ik kom vanavond nog even langs.' En daarmee vertrok hij.

Toen Ward die middag naast het bed van zijn geliefde kind zat, zoals hij haar in gedachten nog steeds beschouwde, kwam hij tot een besluit. De dokter had hem twee mogelijkheden geboden. Met de ene mogelijkheid zou hij nimmer instemmen: haar laten opnemen zou het dorp te veel aanleiding tot praatjes geven. Ze zouden beweren dat het niet meer dan rechtvaardig was dat zijn dochter op dezelfde plaats als Daisy Mason eindigde. En verder zouden ze zeggen dat God niet met zich liet spotten, want dat Hij hem via zijn dochter boete liet doen voor de ontheiliging van de kerk. Nee, daar kon geen sprake van zijn. En wat de tweede mogelijkheid betrof, een bewaker voor dag en nacht in deze kamer... Hij stelde zich een grote, potige vrouw voor, die zijn kind moest vastpakken. Nee, dat nooit!

Hij veegde het haar van haar voorhoofd naar achteren. Haar gezicht was ontspannen, ze was weer zijn kleine meisje, en ze leek nog steeds heel veel op haar moeder. In elk geval in haar gezicht, want het gebrek aan lichaamsbeweging had haar lichaam zwaar en log gemaakt.

Hij stond op, keek op haar neer en zei zacht: 'Wanneer jij je bij je moeder voegt, zul je heel gelukkig zijn en dan wachten jullie samen op mij.' Hij bukte zich en kuste haar - een lange, langzame kus - voor hij de kamer uit liep.

 

Jessie liep naar de poort van de boerderij, toen ze Carl vanuit de andere richting zag komen aanrijden, en toen hij zijn paard halt liet houden, kon ze aan zijn gezicht zien dat hij geen nieuws had. Zonder dat ze informeerde zei hij: 'Nergens te bekennen.' Toen vroeg ze: 'Heb je de smid nog gesproken?'

'Ja, ja, en daar komt niemand zomaar voorbij. Ik ben ook bij de Newberry's geweest en bij de Holdens en bij meneer Wainwright. Dat is de methodistische dominee aan de andere kant van het dorp, weet je, en zijn vrouw is ziekelijk en zit veel in de tuin, en ze zei dat daar niemand voorbij was gekomen. Ze waren heel vriendelijk en bezorgd. Ten slotte ben ik helemaal naar de andere kant gereden om bij de school te vragen, want ik heb altijd gezegd dat ze op zoek is naar kinderen van haar eigen leeftijd, en' - hij knikte naar haar - 'ik ben daar wel iets te weten gekomen, maar dat had niets met vandaag te maken. Het schijnt dat ze een tijdje geleden bij het hek van de school heeft gestaan.'

'Wat? Bij het hek van de school?'

'Jawel. Dat vertelde juffrouw Pratt, en... en ze schijnt tegen haar gezegd te hebben dat ze naar huis moest gaan omdat er kinderen in de buurt waren en het haar beter leek dat ze niet met elkaar aan de praat raakten, hoewel Janie haar naam al aan hen had genoemd.'

Jessie zei: 'Er zit niets anders op dan naar de politie te gaan.'

'Nog niet.' Hij boog zich naar haar toe. 'Zoals de zaken er nu voor staan zou... zou je vader dat vreselijk vinden. Je weet wat er gebeurt als de politie verschijnt, die wordt altijd door journalisten gevolgd.'

'Maar waar kan ze dan zijn?'

'Ze kan zich hier vlak in de buurt verschuilen.'

'Ik ben al door het bos geweest.' Ze zweeg even en vroeg toen: 'Je denkt toch niet dat ze op het terrein van Forest Hall kan zijn? Ik kan me niet voorstellen dat ze over de muur is geklommen en al helemaal niet over het hek. En ze weet dat ze de poort niet uit mag.'

'Na alles wat er vanmorgen is gebeurd,' zei Carl scherp, 'zou het me nog niet verbazen als ze dwars door een dichte muur heen was gegaan.'

Ze zweeg en keek om zich heen alsof ze probeerde zich iets te herinneren. 'Weet je nog die keer dat ze terugkwam met haar jurk en haar handen helemaal smerig en ze niet wilde vertellen waar ze had gezeten of wat ze had gedaan? Ze zou toen ergens doorheen kunnen zijn gekropen, nietwaar?'

'Ja, dat weet ik nog. Maar...' Hij schudde zijn hoofd. 'We zijn helemaal langs de muur geweest. Ze zou als een das onder die muur door moeten zijn gekropen.'

'Ja, maar het zóu kunnen. Carl,' - ze stak haar hand naar hem omhoog - 'zou jij naar Forest Hall willen gaan om te vragen of je op het terrein mag zoeken?'

'Goed.' Hij knikte. 'De zoon des huizes daar is heel geschikt, heb ik me laten vertellen, en lady Lydia is altijd heel vriendelijk geweest. Ja, dat zal ik doen, maar de kans lijkt me niet groot dat ze daar zit. Als ze is blijven hollen in de richting waarin Rob haar zag gaan, is ze niet naar de Hall gegaan. Daarvoor had ze de poort uit moeten gaan. Maar...' Hij wendde zijn paard. 'Laat ik er voor de zekerheid toch maar naartoe gaan.' Hij galoppeerde weg en liet haar staan, met haar armen om haar middel geslagen, alsof ze probeerde de angst die haar vervulde uit haar lichaam te knijpen. Als er iets met het kind was gebeurd, zou ze dat niet kunnen verdragen, dat zou ze echt niet kunnen verdragen. Het was niet goed dat ze ongehoorzaam was geweest. Maar wat kon je anders verwachten? Ze wist dat ze een moeder had, en wat kon ze nou van haar moeder vinden? Alleen maar dat het een krankzinnige vrouw was, want het feit moest onder ogen worden gezien, en haar vader zou het ook onder ogen moeten zien, dat zijn geliefde Angela krankzinnig was, krankzinnig op een wispelturige manier. Het kleine beetje vriendelijkheid dat haar restte, kwam uitsluitend tot uiting als haar vader aanwezig was, maar haar manier van doen jegens Patsy en haar was veeleisend en agressief, en dat was in de loop der jaren steeds erger geworden. Zo erg zelfs, dat zij de grootste moeite had haar zusje niet te haten.

Stel dat haar kind iets was overkomen! En Janie was haar kind. Ze had haar grootgebracht, haar verzorgd, haar liefgehad. Toch had ze haar daarbij wel gevangengehouden. Maar dat was alleen voor haar eigen veiligheid geweest. Met welk gevolg? Ja, ze wist dat als Janie iets was overkomen, zij haar woede tegen haar zuster zou uitschreeuwen, en ook tegen haar vader. Ja, ook tegen hem, die zich om niets of niemand bekommerde behalve om het evenbeeld van zijn vrouw.

Ze draaide zich om, terwijl ze zich verbaasde over het feit dat ze alleen maar aan haar moeder kon denken als aan haar vaders vrouw...

 

Carl steeg van zijn paard, dat nu het hoofd hief en het gehinnik van een ander paard, in een stal op het erf, beantwoordde. Daarna draaide hij zich om naar lady Lydia, die naar hem toe liep.

Haar begroeting was hartelijk. 'Hallo Carl,' zei ze. 'Lieve help, wat is het lang geleden dat we elkaar voor het laatst hebben gezien, maar... maar het is benijdenswaardig hoe jong jij er altijd uit blijft zien. Je lijkt echt geen dag ouder dan toen ik je voor het laatst zag.'

'Dank u, lady Lydia.' Hij knikte en glimlachte. 'Dat zou ik graag willen geloven. U bent heel vriendelijk, zoals altijd.'

Ze vroeg: 'Kan ik je ergens mee helpen?'

'We hebben op de boerderij enige onrust gehad en het kind - u weet wel, dat meisje Janie - wordt sinds vanmorgen vermist. Juffrouw Jessie vraagt nu of u mij zou toestaan op uw terrein te zoeken, voor het geval ze misschien... nou ja,' - hij haalde zijn schouders op - 'het is een vage hoop, want ik zou niet weten hoe ze op uw terrein had kunnen komen. Maar zoals ik al zei, juffrouw Jessie denkt dat ze zich misschien ergens schuilhoudt. Het is de laatste mogelijkheid voordat we er verdere hulp bij halen... van de politie. En ik... ach, u zult begrijpen dat meneer Gibson daar niet zoveel voor voelt.'

'Dat kan ik heel goed begrijpen. En ga gerust zoeken, waar je maar wilt. Mijn zoon is op dit moment niet thuis. Hij is voor zaken naar de stad en McNamara, onze tuinman, is met hem mee. Ze wilden twee vliegen in één klap slaan, om zo te zeggen.' Ze glimlachte even. 'We hebben tegenwoordig een bedrijf, weet je, een warmoezerij, zoals dat heet.' Ze glimlachte geamuseerd en Carl zei: 'Ja, dat heb ik gehoord, en ik heb ook gehoord dat die goed draait.'

'Jazeker.' Ze zette grote ogen op. 'Verbazingwekkend goed. Mijn zoon blijkt een genie te zijn met hak en schoffel en dat verbaast me ook, want hij is helemaal niet het type voor lichamelijke arbeid. Hij zat altijd liever met zijn neus in de boeken.'

Carl glimlachte naar haar. 'Ja, ik weet nog goed dat hij daar een voorliefde voor had. We hebben weleens een praatje gemaakt toen hij van de universiteit kwam, en hij heeft me wat boeken aanbevolen om te lezen. Ja, dat had echt zijn voorliefde.'

'Wil je je paard soms zolang even hier laten terwijl je rondkijkt?' Ze wees. 'Er staat een aantal boxen leeg.'

'Dank u, graag.' Hij glimlachte breed. 'En zij zal niet om gezelschap verlegen zitten, zoals zij al duidelijk heeft gemaakt.'

Hij draaide zich om en liep met het paard naar een box die lady Lydia aanwees. Daarna deed hij de halve deur achter het dier dicht en zei haar gedag. 'Dank u wel voor uw vriendelijkheid.' Hierop antwoordde zij hoofdschuddend: 'O, het is niets. Als wij op enigerlei wijze kunnen helpen, moet je het zeggen.'

Een uur later keerde hij terug naar het erf, en omdat er niemand was, klopte hij op de keukendeur. Een dienstmeisje deed open en hij zei: 'Wilt u lady Lydia mijn dank overbrengen?' Hij zei er niet bij: 'Ik heb haar niet gevonden.' Want hij wist maar al te goed hoe dienstmeisjes konden kletsen en niet alleen binnenshuis. Dus draaide hij zich om, haalde zijn paard op en reed weg, terwijl Nancy Bellways tegen zichzelf zei: 'Ik vraag me af wat er te bedanken viel.'

Nog geen kwartier later kwam Gerald thuis, en toen hij van Nancy hoorde dat zijn moeder in de zitkamer was, liep hij er meteen naartoe, en maakte een dramatisch gebaar toen hij de deur opendeed: hij spreidde zijn armen wijd en riep: 'Succes! Succes! Er doet zich een nieuwe mogelijkheid voor: fruit, bloemen en groenten, ze nemen zoveel als wij kunnen leveren.'

Hij liet zijn armen zakken en liep toen snel naar haar toe. 'Wat is er aan de hand?'

'Hier is niets aan de hand,' zei ze. 'En ik ben heel blij met die nieuwe bestelling. Maar Carl, van de boerderij van Gibson, was hier. Het kind wordt vermist, je weet wel, de dochter van dat jonge meisje. Er moet vanmorgen iets op de boerderij zijn gebeurd, want ze hebben de hele dag gezocht, en hij kwam vragen of hij op ons terrein mocht zoeken. Dat vond ik natuurlijk goed, maar ik heb hem niet meer gezien toen hij later vertrok. Hij heeft alleen een korte boodschap aan Nancy gegeven, en niet gezegd of hij haar had gevonden. Nou, dat had ik ook niet verwacht. Als het kind was weggelopen, was ze waarschijnlijk toch wel hier gekomen, naar het huis? Maar ik weet het ook niet.'

'Hoe lang is dat geleden?'

'O,' - ze dacht even na - 'sinds Nancy het vertelde, denk ik een minuut of twintig. Het scheen dat ons terrein zo ongeveer de laatste mogelijkheid was voor ze naar de politie zouden gaan. Maar kom, ga zitten en vertel me eens alles. Nancy heeft de thee net binnengebracht.'

'Ik hoef maar één kopje, mama, en dan ga ik eens in het bos en zo kijken.'

'Maar dat heeft Carl toch al gedaan, lieverd?'

'Ja, dat weet ik wel.' Hij glimlachte naar haar. 'Maar hij kent dat terrein niet zo goed als ik. Vergeet niet dat ik me vaak in het bos verstopte als vader naar me op zoek was, als ik weer eens weigerde soldaatje te spelen.'

'Doe niet zo gek, Gerald. Je vader wilde helemaal geen soldaatje spelen.'

'Nou, maar wel iets wat erop leek. In de vakanties moest ik in volle vaart over de velden galopperen, alsof het een toernooi was, met gepunte lansen - ik weet zeker dat hij het zich de helft van de tijd zo voorstelde - om daarna tegen me tekeer te gaan als ik opzettelijk een roek miste. Wat was dat anders dan soldaatje spelen? Maar ik wist een paar goede plekken om me te verstoppen. Ik blijf niet lang weg, en als ik terug ben zal ik je alles vertellen over de nieuwste zakelijke ontwikkelingen.'

Hij hoorde haar nog een beetje mopperen toen hij de kamer uit ging. Hij liep haastig over het erf naar de woestenij van tuinperken die nog niet waren schoongemaakt. Hij vertraagde zijn pas toen hij het vervallen huisje naderde, hij bleef bij de deur staan en riep zachtjes: 'Ben je daar? Ik ben het maar.' Toen er geen antwoord kwam, ging hij verder: 'Ik ben de man die van je konijnenhol weet.'

Toen er nog steeds geen antwoord kwam, schoof hij langs de scheefhangende deur en liep door de eerste kamer naar de tweede. Daar zag hij haar op het matras liggen, waarvan hij wist dat het ooit een kolonie veldmuizen had gehuisvest, en ze probeerde overeind te komen.

Hij staarde haar vol verbazing en medelijden aan, want haar kin en haar hals waren met opgedroogd bloed bedekt, net als haar ene hand. Ze knipperde met haar ogen en zei: 'Ik... ik geloof dat ik in slaap ben gevallen.'

'Lieve help!' Hij kwam naast haar op het matras zitten. 'Wat is er in hemelsnaam gebeurd?' En toen hij haar bij de hand wilde pakken, trok ze die terug en zei: 'Er... er zitten nog stukjes glas in.'

'Wat?'

'Ze heeft de lamp naar mijn hoofd gegooid.'

'Wie?'

'De... die...' Ze moest even slikken voor ze verder kon gaan. 'De vrouw, of de persoon van wie ze zeggen dat ze mijn moeder is.'

Hij zette grote ogen op, en zijn mond viel een eindje open. Hij vroeg zacht: 'Maar hoe kon dat gebeuren?'

'Ik... ik wilde haar zien. Ik heb de roestige sleutels geolied en ik ben door de achterdeur naar binnen gegaan. Maar toen ik haar kamer in ging...' Ze kneep haar ogen stevig dicht en deed toen iets heel vreemds: ze stak haar tong uit en beet erop, alsof ze zichzelf ervan wilde weerhouden verder te praten.

Hij zei: 'Kom mee, je moet weer naar huis.'

Maar ze kromp in elkaar en zei: 'Nee, nee! Tante Jessie zal me dan voor altijd opgesloten houden.'

'Nee, helemaal niet. Echt niet. Dat beloof ik.'

'Hoe kunt u me dat nou beloven? U woont daar niet eens.'

'Nee, ik woon daar niet.' Zijn stem klonk streng. 'Maar ik zal wel zien... Ik zal ervoor zorgen dat niemand jou weer opsluit.'

'Echt waar?'

'Ja, echt waar. Dat beloof ik.'

'Ik ben erg moe. Ik heb Carl horen roepen.'

'Is hij hier niet binnen geweest?'

'Ik was hier toen nog niet, ik lag in het bosje, maar ik heb niets laten merken. Toen werd ik erg moe, en ik wist dat hier een bed was.' Ze draaide zich om, keek achter zich en zei: 'De muizen zijn allemaal weggerend. Ze waren nog heel klein. Ik ben niet bang voor muizen.'

Hij haalde een zakdoek tevoorschijn, maar toen hij haar gezicht wilde afvegen, trok ze haar hoofd terug en zei: 'Ik denk dat ik een snee in mijn hals heb.' En toen hij wat nauwkeuriger keek, zag hij een lange schram die met opgedroogd bloed was overdekt. Hij wist niet hoe diep deze was, maar hij wist wel dat hij haar naar huis moest zien te krijgen, en dat er een dokter bij moest komen omdat er nog stukjes glas in haar hand zaten. Grote goden! Het was onvoorstelbaar dat haar moeder, die ooit dat mooie, broze meisje was geweest, in staat was haar kind zoiets aan te doen. Maar aan de andere kant had de komst van dit kind haar leven verwoest. Wat een puinhoop! Wat een vreselijke, vreselijke puinhoop!

'Je bent een heel verstandig meisje,' zei hij, nu weer vriendelijk. 'En je moet weten dat je hier niet kunt blijven. Het wordt zo donker, en de dieren' - hij gebaarde met zijn hand alsof hij wist waar ze zaten - 'zullen hier komen en jou bang maken.'

'Ik ben niet bang voor dieren.'

Nee, ze was niet bang voor dieren, ze was bang voor mensen, en daar had ze alle reden toe. Hij zei: 'Luister eens, liefje. Er zal jou niets slechts overkomen als je weer thuiskomt. Ik zal ervoor zorgen dat jij op geen enkele wijze wordt gestraft, omdat...' Wat moest hij nu zeggen? Omdat je je moeder wilde zien? Het enige wat hij wist te bedenken was: 'Omdat je ervandoor bent gegaan.'

Ze schudde langzaam haar hoofd en stelde hem toen een vraag waar hij geen antwoord op kon geven. 'Waarom zijn de dingen op de boerderij zoals ze zijn?' Toen hij geen antwoord gaf, ging ze verder: 'Andere kinderen kunnen naar buiten en rondhollen. Ik heb ze gezien, een heleboel. Bent u als jongen weleens opgesloten?'

'Ja,' - hij kon glimlachen - 'en afgezien van een beetje water kreeg ik een hele dag niets te eten of te drinken.'

'Wat had u gedaan?'

'Nou... ik had een stalknecht een schop gegeven. En daarna had ik een emmer met' - hij zweeg heel even - 'niet al te schoon water over hem omgekeerd.'

'Waarom deed u dat?'

'Omdat' - hij moest even nadenken hoe hij het ging zeggen - 'hij sommige dieren behandelde op een manier die ik verkeerd vond.' Hij kon niet zeggen dat het om het verdrinken van een nest ongewenste puppy's was.

Ze bewoog haar hand en kromp ineen, waarop hij opstond en resoluut zei: 'Nou moet je met mij mee teruggaan. Ik heb je al gezegd - en dat beloof ik nog eens - dat je niet zult worden opgesloten.'

'Hoe kunt u er nou voor zorgen dat ik niet word opgesloten? U woont daar niet eens.'

'Er zijn vele wegen die naar Rome leiden, liefje, vele wegen.'

Ze wankelde even toen ze ging staan. En toen hij haar hand wilde pakken, zei ze: 'O, raak die hand alstublieft niet aan, hij doet erge pijn.'

'Ik wilde je zere hand niet pakken, maar geef me wel je andere hand.'

Ze gaf hem haar hand. Maar toen ze buiten het huisje stonden bleef hij staan, keek op haar neer en zei: 'Je weet dat je niet meer door dat konijnenhol terug kunt kruipen, want je mag geen vuil in die hand krijgen. Als je dat wel zou doen... nou, dan weet ik niet wat er zou gebeuren. Dus laten we maar over de weg gaan.'

Ze maakte hier geen bezwaar tegen, dus liep hij met haar over het terrein naar dezelfde sloot waar ze overheen was gesprongen op de dag dat ze naar de school was gelopen. En na haar eroverheen te hebben geholpen, schopte hij de kapotte omheining opzij, terwijl hij zich voornam binnenkort iets aan dit deel van het hek te laten doen. Maar ze hadden nog niet ver gelopen toen ze steeds langzamer ging, en ze zei: 'Mag ik even gaan zitten? Ik ben zo moe.'

Hij keek naar haar, toen keek hij om zich heen en zei aarzelend: 'Er is nergens plek om te gaan zitten, behalve in de berm.' Maar toen ze opeens met haar hoofd tegen zijn arm leunde, nam hij een besluit, bukte zich en zei: 'Ik ga je dragen. Ik zal heel voorzichtig doen met je hand. Houd hem maar een beetje op een afstand.'

Ze protesteerde niet. Maar toen ze in zijn armen lag en met haar hoofd tegen zijn schouder leunde, realiseerde hij zich dat ze tijdens het lopen helemaal niets had gezegd en dat het kind misschien niet alleen moe was, maar ook ziek, en niet alleen door haar verwondingen maar ook door de shock. Toen hij dichter bij de poort van de boerderij kwam, bedacht hij dat het toch wel heel wonderlijk was dat hij ooit de moeder van dit kind door deze poort had helpen dragen, en dat hij nu het kind zelf droeg.

Hij werd begroet door Hamish McNabb, die uitriep: 'Meneer Carl, kijk daar eens!' En hij holde weg, niet naar Gerald, maar naar de keukendeur, waar behalve Carl ook Jessie en Patsy naar buiten kwamen.

'Waar hebt u haar gevonden?' Jessie holde naar hen toe.

'Allemachtig! Kijk eens hoe ze eruitziet.' Deze opmerking kwam van Carl en werd vermengd met andere uitroepen.

Maar Gerald zei tegen Jessie: 'Waar staat haar bed? En... en ik denk dat u er zo snel mogelijk een dokter bij moet halen.'

Jessie was voor hem uit gelopen, met één hand voor zich uitgestrekt, alsof ze hem de weg naar het huisje wilde wijzen, maar nu draaide ze zich om en riep: 'Carl! Ga dokter Patten halen.' Ze duwde de deur open en zei tegen Gerald: 'Hierdoor, graag.'

Ze stonden in de slaapkamer, en hij legde het kind voorzichtig en opgelucht op het bed, waarop Jessie uitriep: 'O, wat een bloed. Ik zal een bak water halen.' Maar hij hield haar tegen: 'Ik zou niets doen voordat de dokter is geweest. Ik denk dat er nog glassplinters in haar hand zitten. Van die hals weet ik het niet.'

'Waar... waar hebt u haar gevonden?'

'In mijn bos.'

'Maar Carl had daar nog maar net gezocht, en...'

'Ja, dat weet ik. Maar Carl hoort bij dit huis en ik moet zeggen dat ze bang was om naar dit huis terug te keren.' Hij zag haar verstrakken. 'En ik moet u erbij zeggen, juffrouw Jessie, dat haar vrijheid niet zo moet worden ingeperkt dat ze wordt opgesloten.'

'Meneer Ramsmore, dat... dat is onze zaak. Ik ben voor haar verantwoordelijk.'

'Daar ben ik me van bewust, juffrouw Jessie. Maar ik herhaal dat ze de vrijheid moet krijgen waar een kind recht op heeft.'

'Meneer, u bemoeit zich met iets wat u niet aangaat.'

'Dat was in het verleden misschien het geval, maar ik kan u verzekeren dat mij dat in de toekomst wél aan zal gaan.'

'Mijn vader is het hoofd van het huishouden en hij kan doen wat hij wil.'

'Volgens mij negeert uw vader het kind en als ik de geruchten moet geloven vervloekt hij de dag dat ze is geboren. Dus zal het uw vader niets kunnen schelen als zij in de omgeving zou rondzwerven en door zigeuners werd meegenomen of door een paard werd vertrapt.'

'Meneer! U maakt misbruik van de situatie.' Ze stikte bijna van woede. 'U hebt geen enkel recht u ermee te bemoeien.'

'Volgens mij wel, juffrouw Jessie. Bedenk wel dat ik haar moeder indertijd heb gevonden en naar huis heb helpen dragen. En juist deze moeder heeft dit kind alle rechten op een moeder onthouden en heeft, naar alle waarschijnlijkheid, zelfs geprobeerd haar te vermoorden. Kijk maar.' Hij draaide zich om en wees naar de roerloze gestalte van het kind. 'Of u dat leuk vindt of niet, ik ben door de omstandigheden gedwongen belangstelling voor uw kind op te brengen. Het is vandaag niet de eerste keer dat we elkaar hebben ontmoet. En als ik haar in de nabije toekomst niet meer ontmoet, zal ik weten dat u haar nog steeds gevangen houdt. Dat lijkt misschien een zwaar woord, maar het kind heeft een heel levendig karakter en om dan opgesloten te moeten zitten in dit' - hij keek van de ene kant naar de andere, alsof hij de hele kamer wilde omvatten - 'konijnenhok, betekent niets anders dan gevangenschap.' Hij knikte naar haar, draaide zich om en beende naar buiten, terwijl zij naar lucht happend bleef staan met één hand tegen haar hals en de andere tegen haar lijfje gedrukt.

Een beweging op het bed leidde haar aandacht weer naar het kind, dat haar zware oogleden had opgeslagen en haar even aankeek voor ze langzaam zei: 'Het spijt me, tante Jessie.'

Jessie bekommerde zich nu nog uitsluitend om het lot van het kind en ze zei: 'Stil maar, liefje, stil maar. Ga maar rustig liggen, de dokter komt zo.'

Maar Janie vroeg: 'Waar is die aardige meneer?' En Jessie moest zich dwingen te zeggen: 'Hij is naar huis.'

'Komt hij terug?'

'Eh... Misschien. Ga nu maar slapen.'

'Tante Jessie?'

'Ja liefje?'

'Ik weet nu waarom je niet wilde dat ik haar zou zien. Ze is niet lief, hè?'

Jessie vroeg niet wie er niet lief was. Ze beet op haar lip en zei: 'Ga nu maar rustig liggen, liefje.' Maar er verscheen een blik van ontzetting in haar ogen toen ze het kind hoorde zeggen: 'Ze is gestoord, hè? Net als die stier.'

Toen ze vorig jaar een stier hadden moeten doodschieten omdat hij opeens gek was geworden, was Janie er getuige van geweest dat de mannen het dier met hooivorken in een hoek van de schuur hadden gedreven, en Jessie had toen uitgelegd dat het dier geestelijk gestoord was en heel gevaarlijk had kunnen worden als hij niet was gedood. En nu had ze haar moeder met die stier vergeleken. Ze had niet 'gek' gezegd, alleen maar 'gestoord', maar ze moest de mannen hebben horen zeggen dat het dier gek was. Ze wendde zich af van het bed en dacht: 'Kom alstublieft snel, dokter, zodat ik haar kan wassen en in bed kan stoppen.'

Een goed uur later arriveerde dokter Philip Patten. Hij keek naar het kind dat nog geheel aangekleed op het bed lag, net zoals Gerald haar had binnengebracht. Hij keek Jessie aan en merkte op: 'Nou, het lijkt me dat dit de deur dichtdoet, nietwaar? Wat je vader ook mag besluiten. Ik heb nu een kom warm water nodig.' Hij vroeg zacht: 'Hoe voel je je, Janie?'

'Heel moe, dokter. En mijn hand doet pijn.'

'Daar zullen we snel iets aan doen, kindje. Misschien doet dit een beetje pijn.' Hij tilde haar hand op en bewoog zijn vinger tussen de bloedvlekken en iedere keer dat ze ineenkromp, keek hij haar aan. Toen zei hij: 'Tja, je hebt hier vier glassplinters, Janie, en die zal ik eruit moeten halen, hè?'

'Ja dokter.'

'Goed, ik zal zo voorzichtig mogelijk zijn, maar we gaan het wel netjes schoonmaken. Kijk, daar is je tante met een bak lekker warm water. Ik wil dat je je hand erin doet en daar even houdt terwijl ik naar je hals kijk. Goed zo. Kun je die naar voren en naar achteren bewegen? Prima.'

Hij bekeek haar hals uitvoerig en zei: 'Dat is alleen maar een lange schram, geen glas.' Hij draaide zich om, wees naar zijn tas en zei kortaf: 'Watten.' Jessie gaf hem die en hij liet de watten aan Janie zien en zei: 'Ik ga nu heel voorzichtig je hand schoonmaken.'

Toen hij de eerste glassplinter eruit haalde, riep ze: 'Au! Au!'

Tegen de tijd dat hij de vierde splinter eruit had gehaald, bleef ze hijgend liggen met een gezicht dat nat was van het transpireren.

Toen hij haar hals had schoongemaakt, legde hij zijn hand op haar voorhoofd en voelde haar pols. Daarna aaide hij haar over de wang en zei: 'Hoe sneller jij je nachthemd aanhebt en in bed kruipt, hoe beter het is.'

Even later stond hij in de andere kamer tegenover Jessie. Hij zei scherp: 'Ze heeft koorts. Er is veel tijd overheen gegaan sinds vanmorgen, toen dit incident zich voordeed. Ik heb begrepen dat meneer Ramsmore haar in het bos heeft gevonden. Het gevolg van dat uitstel, en misschien ook van de shock, zal wel koorts zijn. Ik zal een licht kalmerend drankje achterlaten, zodat ze vannacht kan slapen, maar ik kom morgenochtend weer naar haar kijken.'

Hij zuchtte diep, alsof hij moe was van alle gebeurtenissen in dit huis die zijn aandacht zozeer opeisten. Toen hij wegging zonder haar gedag te zeggen, had ze hetzelfde gevoel als toen Gerald Ramsmore was vertrokken, en ze dacht: 'Mannen! Arrogante mannen!' En in hetzelfde rijtje als deze twee stond de figuur van haar vader... maar niet Carl. Nee, niet Carl. Carl was de enige man in haar leven die nooit anders dan vriendelijk tegen haar had gedaan.

 

Het was vier dagen later. Janie had longontsteking gekregen en Jessie en Patsy hadden hun handen vol aan haar verzorging. Carl besteedde elk moment dat hij overhad aan hulp. Er werd een stoomtent opgericht en dat vroeg om een voortdurende voorraad ketels vol dampende Friar's Balsam.

Ward verzorgde praktisch in zijn eentje zijn dochter, hetgeen nu heel eenvoudig was: het drankje dat de dokter haar gaf hield haar wonderlijk rustig. Ze sliep eigenlijk de hele tijd. Alleen als haar vader haar hoofd optilde en zei: 'Drink dit maar op, liefje,' dronk ze de melk of de thee die hij haar gaf. Aanvankelijk had ze geprotesteerd, maar hij had een sterke arm om haar heen geslagen, zodat hij haar handen kon vasthouden, en haar gedwongen de vloeistof op te drinken. Maar nu, op de vierde dag, deed ze geen pogingen te weigeren. Het enige moment dat ze zich uit zichzelf bewoog was wanneer ze moest overgeven. En het was op deze bewuste vierde dag dat Philip Patten onaangekondigd de kamer binnenkwam en getuige was van haar overgeven.

'Hoe lang heeft ze dit al? Ik bedoel, moet ze vaak overgeven?'

'Nee, niet vaak,' antwoordde Ward. 'Ik had iets te eten voor haar gemaakt. Het was koud eten, want je begrijpt dat we geen hulp van beneden hebben en ik denk dat ze dat heeft uitgebraakt.'

Ward pakte het bakje van het bed en Philip keek naar de kleur. Dit leek niet veel op koud schapenvlees. Hij zag wat groens en dat kon heel goed op gal wijzen.

Na haar pols te hebben gevoeld draaide hij zich even om en keek Ward aan, alsof hij iets wilde zeggen. In plaats daarvan legde hij de hand eerst terug op de sprei en zweeg even. Toen kondigde hij aan: 'Ik ga nu stoppen met dat drankje. Volgens mij heeft ze genoeg gehad, ze moet zo langzamerhand weer eens bijkomen. En mag ik vragen wat je besloten hebt?'

'Ja.' Ward waste zijn handen in de wasbak op de wastafel, met zijn rug naar de dokter, en hij herhaalde: 'Ja. Ik heb een besluit genomen. We zullen iemand in huis nemen.'

'Mooi, daar ben ik blij om. Goed,' - Philip Patten glimlachte half - 'voor vandaag kan ik mijn tas dichthouden. Trouwens, er is een goed bureau voor thuisverpleging in Newcastle. Vlak bij Northumberland Street. Ik ben de juiste naam van de straat vergeten.'

'O, die weet ik wel. Cranwell Place. Ik heb het juist gisteren gevonden. Ik had het opgezocht. Er stond een advertentie in de krant. Ik zal er vandaag naartoe gaan om het te regelen.'

De dokter keek naar het bed. 'Ik denk dat ze nog wel even rustig blijft. Hoe laat heb je haar gisteravond haar dosis gegeven?'

'Pas vrij laat, een uur of elf, denk ik, vlak voor ikzelf ging slapen.'

'Dat zal dan wel voldoende zijn.' Hij voegde er niet aan toe: 'Ik ga nu naar je kleindochter kijken.' Want hij wist dat deze man alleen maar gelukkig was bij de gedachte dat het kind kon sterven. Dus liep hij de kamer uit en zei alleen maar: 'Ik zie je morgen nog wel.'

Een halfuur later tilde Ward zijn dochter opnieuw uit de kussens, dwong het hoofd achterover, goot het grootste deel van een glas melk door haar keel en zette het glas toen op het nachtkastje. Daarna veegde hij haar mond af en schikte haar haar. Hij boog zich over haar heen, kuste haar twee keer en zei zacht, met zijn hoofd op haar borst: 'Vaarwel, lieveling.' Daarna liep hij de kamer uit. Hij kwam de keuken binnen, waar Patsy bedrijvig in de weer was. Ze deed grofgesneden groenten in een pan waarin al een stuk lamsvlees lag. Ze schoof de pan op de kookplaat en zei: 'Tegen etenstijd heb ik een warme maaltijd voor u.'

'Ik zal met het eten niet thuis zijn. Je zult wel blij zijn te horen dat ik naar de stad ga om hulp in dienst te nemen... verpleeghulp, voor dag en nacht.'

Ze keek hem secondenlang aan en knikte toen. 'Daar ben ik blij om, meneer.'

Terwijl hij naar de hal liep merkte hij op: 'Ik eet wel iets in de stad. En zij heeft niets nodig, ze verkeert nog steeds onder invloed van het drankje van de dokter.'

'Heel goed,' knikte Patsy naar zijn rug. Toen ze de keuken weer voor zich alleen had, bedacht ze somber dat dat er wel twee zouden worden, één voor de dag en één voor de nacht. Nou, ze moeten niet denken dat ik die ook nog eens ga bedienen. Eten ja, maar daar blijft het ook bij. Toen ze dit besluit had genomen liep ze naar buiten, naar het erf, waar ze haar meneer in het wagentje zag stappen. Carl stond ernaast en zei iets tegen hem. Ze zag hoe haar man wachtte tot het wagentje de poort uit was, voordat hij zich naar haar omdraaide, en ze zei tegen hem: 'Hij gaat hulp halen voor dag en nacht.'

'Ja.' Hij knikte. 'Hoe is het met de kleine meid?'

'O, dat zullen we pas vannacht weten, denk ik, maar ze houdt zich goed. Weet je, ik denk dat Jessie net zo geschift zal worden als haar zuster daar' - ze wees met haar duim naar het huis - 'als er iets met dat kind gebeurt. Ze doet zo ongeveer alsof ze het kind zelf ter wereld heeft gebracht.'

'Nou, dat scheelt ook niet veel. Ze heeft haar verzorgd vanaf het moment dat ze was geboren.'

Patsy keek hem oplettend aan en zei: 'Wat is er? Is er iets aan de hand?'

'Nee, niets.'

'Je kijkt zo bedenkelijk.'

Hij glimlachte. 'O ja? Nou, ik heb ook een hoop om over na te denken.'

'Ja,' zei ze, een beetje scherp, 'over dit verdomde huis. Nooit eens over onszelf.'

'O, dat is niet eerlijk, Patsy. Dat weet jij ook.'

Ze vouwde haar armen stevig over elkaar en zei: 'Ik begin er af en toe genoeg van te krijgen, Carl. We hebben geen leven van onszelf, en ik moet voortdurend klaarstaan voor haar van boven.'

'Nou, dat hoeft nu toch niet langer, als hij hulp haalt?'

'Nee, maar dan heb ik er weer ander werk bij. Ik zal meer moeten koken, of niet soms? En mevrouw McNabb doet alleen het ruwe werk.'

'Maar weet je, liefje, we hebben er ja op gezegd en we zullen voor de helft eigenaar zijn van de boerderij...'

Ze viel hem snel in de rede. 'Ja, en wanneer dan wel? Als meneer doodgaat? Misschien blijft-ie nog wel twintig jaar leven. Net als zij. Maar stel je eens voor dat hij er niet meer is en wij met haar blijven zitten. Ik weet wel wat ik met d'r zou doen, en ik heb de dokter heimelijk hetzelfde horen zeggen. Misschien niet met zoveel woorden, maar ik weet hoe hij erover denkt.'

'Ja, je hebt gelijk, Patsy. Maar dat is wel het laatste wat meneer zou doen. Hij zou haar nooit naar een inrichting brengen, dat weet je. Hij zou er echt alles voor overhebben, alles,' - hij knikte heftig -'om haar niet in een inrichting te laten opnemen.'

'Nou, als ze nog een keer zo'n aanval krijgt als laatst, dan zal ze daar toch terechtkomen, want ze had het kind wel kunnen vermoorden. Haar handje is wel twee keer zo dik geworden, en het was maar een schram in haar hals, zei dokter Patten, maar ze zal er wel een litteken aan overhouden. Het begon gisteren weer te bloeden. Volgens mij had het gehecht moeten worden.'

'Nou, ik denk dat de dokter wist wat hij deed.' En alsof hij dit punt van zich af wilde zetten, ging hij verder: 'Ik moet weer eens aan de gang.' Maar toen hij wilde weglopen, riep ze hem na: 'Carl, meneer zei dat hij niet thuis kwam eten - hij gaat iets in de stad eten - en dat zij wel zou slapen. Maar ik kan haar toch niet de hele dag alleen laten, hè? Aan de andere kant durf ik daar niet in mijn eentje naar binnen te gaan. Dat heb ik al een tijdje niet meer gedaan, alleen als meneer er was. Dus wil jij met me mee naar boven gaan?'

'Ja natuurlijk. Maar ze zal de hele boel wel bij elkaar schreeuwen als ze mij ziet.'

'Dat denk ik niet. Ze krijgt nu al een paar dagen dat slaapdrankje. Maar ik moet je waarschuwen, je zult een groot verschil in haar zien. Ze is een oude vrouw geworden sinds je haar voor het laatst hebt gezien.'

'Ik kan me haar echt niet als oude vrouw voorstellen.'

'Wacht maar eens af. Ze is echt een valse oude vrouw geworden.'

'Nou, geef maar een gil als je me nodig hebt.' Hierop liep hij het erf over en zij ging naar de cottage.

Het was bijna drie uur toen ze hem riep. Hij was in de graanschuur bezig het voer af te wegen. 'Ik ga nu naar boven,' zei ze.

'Goed.' Hij liet alles staan en liep naar haar toe, terwijl hij zijn handen afveegde en zijn kleren afklopte. Hij glimlachte toen hij over het erf liep en zei: 'Ik neem aan dat het haar niet op zal vallen dat ik me niet heb opgedoft.'

'Ik denk niet dat ze zelfs maar zal merken dat je er bent. Maar je weet het natuurlijk nooit. Ik heb haar in geen dagen gezien. Ik begrijp werkelijk niet hoe meneer het volhoudt om haar dag en nacht te verzorgen. Hij heeft zelfs op de bank in de kamer geslapen. Hij is nu eenmaal altijd gek op haar geweest, net als op haar moeder.'

Eenmaal in de keuken sloeg hij een arm om haar middel en zei: 'Ben jij niet nog steeds gek op mij?'

Ze keek hem teder en ernstig aan. 'Ja Carl. Ik ben nog steeds gek op je, en dat zal ik altijd blijven ook. Maar aan de andere kant zit ik vol schuldgevoelens omdat ik je geen gezin kan bieden.'

'Hoor nou eens even... Ik heb je gezegd dat mij dat geen steek kan schelen. Het gaat me om jou, en niet om een gezin. Dat heb ik toch al vaak gezegd, liefje.'

'Jawel, je zou me dat de rest van je leven blijven vertellen, en dan zou ik proberen jou te geloven, terwijl ik weet dat ik dat niet kan. Iedere man wil kinderen. Maar hoor eens, ik wil hier nu niet weer beginnen te snotteren, ik heb in m'n leven al genoeg gejankt. Laten we naar boven gaan.'

Hij kuste haar voor hij haar losliet en ze liepen samen de trap op.

Zij ging als eerste de kamer in, en hij volgde aarzelend. Ze liep naar het bed toe, bleef daar staan, en keek op de roerloze gestalte neer. Toen draaide ze zich naar hem om en fluisterde hees: 'Carl! Carl! Kom eens hier. Kijk eens naar haar.'

Hij kwam snel en zachtjes dichterbij en bleef naast haar staan, maar hij zei niets toen hij neerkeek op het gezicht dat nu weer jong leek. De ogen waren wijdopen, de lippen een eindje uit elkaar. Hij zag het jonge meisje weer, zoals ze was geweest voor de avond van de vertoning met de toverlantaarn.

'O grote God! Grote God!'

Hij ging bij het hoofdeind van het bed staan en legde zijn hand aarzelend op het witte nachthemd en liet hem daar een paar seconden liggen. Patsy vond het onzin wat hij deed, en ze siste hem toe: 'Ze is dood! Ze is dood! Kijk maar naar haar ogen, ze is dood.' Ze deinsde achteruit en jammerde: 'Ik had eerder naar boven moeten gaan. Dat had ik echt moeten doen.'

'Nee, dat had je helemaal niet moeten doen!' Zijn stem was resoluut maar kalm. 'Hoor eens, ga naar beneden en zoek een van de mannen. Neem Rob maar, want die kan paardrijden. Zeg dat hij zo snel mogelijk dokter Patten moet waarschuwen. Ik blijf hier. Ga maar.' Maar hij moest haar eerst een zetje in de richting van de deur geven.

Hij keek om zich heen, mompelde iets, en zei toen hardop: 'Dit is echt het beste. En hij wist wat hij deed.' Met deze gedachte liep hij naar het nachtkastje waarop een glas stond met nog een laagje witte vloeistof erin. Hij tilde het glas op, rook eraan, en bracht het toen op ooghoogte. Er lag wat bezinksel op de bodem van het glas. Zijn vermoedens waren juist. Toch had hij het niet kunnen geloven toen hij hem met het blik had gezien. Hij was door het schemerige licht van een afgeschermde lantaarn naar de voorraadschuur gelokt. Hij had niet kunnen slapen, en hij had liggen luisteren naar de honden die op het erf begonnen te grommen. Toen ze opeens weer stil werden, was hij opgestaan en naar het raam van hun slaapkamer gelopen, de kamer die vroeger de studeerkamer van meneer was geweest en die uitkeek op het erf. Daarvandaan had hij het licht in de voorraadschuur gezien. Dit had hem verbaasd. Als het licht ernaast was geweest, in het tuighuis, dan had hij het kunnen begrijpen, want dan was het iemand geweest die een zadel of een ander paardenartikel had willen stelen. Maar wie had er nu wat in de voorraadschuur te zoeken? Daar lagen alleen maar lege zakken, kisten, gereedschap enzovoort.

Hij had een jas aangetrokken en was zachtjes naar buiten gelopen, naar het raam, en daar had hij tot zijn verbazing meneer zien staan met een blik in de hand. Toen hij had gezien dat het blik weer werd teruggezet op de plank waar rattengif en dergelijke werden bewaard, was hij haastig weer naar binnen gegaan. Maar de volgende morgen had hij heel vroeg de blikken onderzocht. Er lag wat poeder rond drie van die blikken: het ene bevatte rattengif, het tweede arsenicum, het derde een siroopachtige vloeistof die ze verdunden om ermee te spuiten.

Hij sloeg zijn handen voor zijn mond. Maar toen hij voetstappen op de overloop hoorde, draaide hij zich om naar de deur en daar stond Patsy weer. Ze was buiten adem en zei: 'De dokter komt eraan. We hoefden hem niet te gaan halen, hij kwam net het erf op om naar Janie te kijken. Hij... hij is er al.' Haar gezicht was nat van de tranen en ze zei weer: 'Ik had eerder naar boven moeten gaan. Dat had ik echt moeten doen.'

'Stil nou maar!' Hij draaide zich om en keek naar het glas op het nachtkastje, maar er was geen tijd om het weg te halen, want daar stond de dokter.

Philip Patten keek naar de vrouw die door de dood weer in een meisje was veranderd, en hij deed langzaam hetzelfde als wat Carl eerder had gedaan: hij legde zijn hand op haar borst. Daarna voelde hij haar pols. Toen sloot hij, al even langzaam, haar ogen en trok het laken over haar heen voor hij zich omdraaide naar de twee mensen die hem stonden aan te staren. Hij vroeg: 'Wanneer is het gebeurd? Ik bedoel, wanneer hebben jullie haar gevonden?'

'Ik heb haar gevonden, dokter. Daarnet... een paar minuten geleden. Ik holde naar beneden om u te laten waarschuwen en... en toen was u d'r al. Maar toen hij wegging, ik bedoel meneer, zei hij dat ze wel rustig zou zijn na het drankje dat u haar had gegeven, en dat hij naar de stad zou gaan om hulp voor de verpleging in dienst te nemen.'

Hij knikte, en zei toen: 'Ze heeft vandaag niets te drinken gehad?'

'Nee. Ik had natuurlijk iets boven moeten brengen, maar ik durfde niet meer alleen te gaan, omdat ze zo onrustig is geweest. Nou, en hij zei dat ze nog wel een tijdje zou slapen. En toen ben ik naar boven gegaan en heb gevraagd of Carl met me meeging.'

'Stil maar Patsy, het is wel goed. Ga jij nu maar naar beneden om een pot thee te zetten.'

'Goed dokter.' Ze keek van de een naar de ander, draaide zich om en liep de kamer uit.

Philip Patten keek om zich heen. Hij zag het glas op het nachtkastje met een kleine hoeveelheid witte vloeistof erin. Hij moest zich bedwingen om er niet naartoe te lopen. Deze kamer was doordrongen van tragedie en verdriet, en hij vroeg zich af of hij dat nog erger moest maken. Hij besefte heel goed dat het kalmerende middel dat hij had achtergelaten op geen enkele wijze haar overlijden had kunnen veroorzaken. Maar als hij nog meer bewijs nodig had, dan hoefde hij maar op haar pupillen af te gaan en op het feit dat haar vader duidelijk had besloten wat er met haar moest gebeuren. Hij had gebruikgemaakt van het feit dat ze kalmerende middelen kreeg toegediend en hij had toen gedacht dat hij slim was door te doen alsof hij instemde met het minste van twee kwaden: óf ze moest naar een inrichting, óf hij haalde vakkundige verpleegsters in huis om haar te verzorgen. Ja, Ward had het allemaal grondig overdacht. Maar wat moest hij eraan doen? Hem in staat van beschuldiging stellen? Er zat dat verdachte witte bezinksel in het glas. Dat was wel een misser geweest. Hij hoefde dat zelf maar te testen om een spoortje vergif te vinden, en dan was dat voldoende bewijs. En dan? De man zou aan de galg komen of, als er verzachtende omstandigheden werden aangevoerd, voor de rest van zijn leven achter de tralies verdwijnen. En hoe oud was hij nu? Begin vijftig?

Hij liep langs Carl en bleef bij het raam naar de tuin staan kijken. Wat was zijn plicht? Ja, hij wist heel goed wat zijn plicht was. Maar kon hij die ook nakomen? En wie zou het te weten komen als hij het niet deed? Wie zou er vragen stellen over de dood van één gestoorde vrouw, wanneer het land in oorlog was? Zelfs het dorp verkeerde in opwinding. Het feit dat de dochter van Ward Gibson was gestorven zou niet meer dan een rimpeling veroorzaken.

Hij keerde zich af van het raam, keek naar het bed en zei: 'Ik vraag me af of ik iets heb gemist. Ik wil haar nog weer onderzoeken. Er zijn aanwijzingen dat ze misschien aan een hersenbloeding is overleden. Als ik het me goed herinner is haar moeder op dezelfde manier gestorven. Maar wil je even naar beneden gaan om een kop thee voor me te halen?'

'Goed dokter, dat zal ik doen.'

Zodra Carl de kamer uit was pakte Philip Patten het glas, draaide de inhoud in het rond, doopte zijn vinger erin en proefde. Toen hij het glas weer op het nachtkastje zette, klemde hij zijn kaken even stijf op elkaar. Daarna pakte hij het weer op en goot de inhoud in de porseleinen toiletemmer die onder de wasbak stond. Hij vulde het glas voor de helft met water uit de lampetkan, draaide het nog eens rond en goot de inhoud weer in de emmer. Daarna haalde hij een zakdoek uit zijn zak en veegde het glas schoon, waarbij hij speciale aandacht aan de bodem besteedde. Hij had het laken nog maar net van het roerloze gezicht omlaaggetrokken toen de deur openging en Carl binnenkwam met een klein dienblad met twee koppen thee erop en een suikerpot ernaast.

Carl zette het dienblad op het nachtkastje en zag het schone glas. Hij staarde er even naar, en toen hij opkeek had de dokter zich van het bed afgewend. Ze keken elkaar even aan met een blik die bewees dat ze beiden begrepen wat er aan de hand was...

Philip Patten kwam die dag pas om zes uur 's avonds weer naar het huis. Ward zat in de kamer die hij ook als eetkamer gebruikte. Hij stond op toen Philip binnenstapte, boog zijn hoofd een beetje en zei: 'Dat was een vreselijke schok bij mijn thuiskomst.'

Toen hier geen antwoord op kwam, keek hij op naar Philip en vervolgde: 'Ze lag zo vredig te slapen toen ik wegging.'

De dokter verkeerde in hevige tweestrijd. De houding van de man maakte dat het hem speet dat hij dat glas had omgespoeld. Dacht Ward soms dat hij gek was? Had zijn sluwe geest er niet aan gedacht dat er een lijkschouwing zou volgen? Hij vond het een vreselijke gedachte te worden beschouwd als een dokter die zijn vak niet verstond. Maar hij wist dat hij behoedzaam te werk moest gaan. Als die man dacht dat zijn dokter met vergiftiging instemde, zou hij dat ook tegen hem kunnen gebruiken. Niet dat hij dacht dat Ward zoiets zou doen. Aan de andere kant wist je nooit hoe een man opeens van idee kon veranderen, al naargelang de omstandigheden. Het volgende moment moest hij zich tot het uiterste beheersen om de waarheid niet uit te schreeuwen toen Ward, quasi-onnozel, zei: 'Heb je enig idee hoe dit heeft kunnen gebeuren, en... 'en zo snel?'

Philip moest zich omdraaien. Het duurde even voor hij kon uitbrengen: 'Ik denk dat haar hart het heeft begeven of dat ze een hersenbloeding heeft gehad.'

'O ja? Zo, zo.'

Philip draaide zich met een ruk om en zag Ward naar de schouw lopen, waar hij met één hand de schoorsteenmantel beet greep en in de haard staarde. 'Is dat niet vreemd: haar moeder is op dezelfde manier overleden. Tja, ze rust nu in vrede. God hebbe haar ziel. Ja.' Hij draaide zich om en keek Philip aan. 'Ze heeft nu vrede. Maar wat ik morgenochtend als eerste moet doen is bericht sturen naar het bureau in Newcastle. Dan kan ik voorkomen dat er een verpleegster arriveert. Zij zou in het weekend komen. Maar de andere, de dagzuster, zou morgen beginnen.'

Philip kon het niet langer verdragen. Hij liep naar de deur en zei: 'Ik moet naar je kleindochter gaan kijken. Ze is er erg slecht aan toe. Het zou kunnen dat ze de nacht niet haalt.' Hij was halverwege de kamer toen hij zich woest omdraaide en met luide stem zei: 'En ga nou niet zeggen dat je hoopt dat ze zich bij de anderen zal voegen! Zeg dat alsjeblieft niet!'

Nu zag hij de echte man weer en niet de acteur, toen Ward terugschreeuwde: 'Zij zal zich nooit bij de anderen voegen, want ze is niet van dit huis. Er zit niets van mijn dochter in haar.'

Ze bleven elkaar even woedend aankijken, tot Philip zich omdraaide en bij het verlaten van de kamer de eikenhouten deur zo woest achter zich dichtsmeet dat de dekbalk van het kozijn ervan schudde.

 

Janie herstelde van haar longontsteking. Maar de ziekte had haar zo van het kleine beetje krachten beroofd, dat ze pas eind september - zeven weken later - in staat was zonder hulp over het erf te lopen. Daar werd ze begroet door McNabb, die uitriep: 'Wat ben ik blij u te zien, juffrouw Janie. En kijk nou toch eens hoe lang u bent geworden. U bent echt de lucht in geschoten. Nog even, en u bent even groot als ik. Waar haalt u die lengte toch vandaan? De laatste keer dat ik u heb gezien was u nog zo'n klein ukkie.'

Ze glimlachte. 'Dat is dan heel veel jaren geleden, meneer McNabb.' Hierop wierp hij zijn hoofd achterover en lachte. 'Nou, het is in elk geval veel weken geleden, maar voor u moeten het wel jaren hebben geleken, zoals u daar lag. Allemensen! Wat is het fijn u weer te zien.'

'Dank u, meneer McNabb. Het is fijn om weer buiten te zijn. Ik kreeg zo genoeg van dat stilzitten.'

'O!' Hij boog zich naar haar toe en fluisterde luid: 'Ik wou dat ze mij es een beetje lieten stilzitten. Als dat zou kunnen... Ik ben van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat in de weer. Denkt u dat u eens aan meneer Carl zou kunnen vragen of ik mag zitten?'

Ze lachte vrolijk en zei: 'Wat bent u een grappige man, meneer McNabb.'

Ze draaide zich om en zag Carl over het erf naderen, en ze hoorde McNabb naar hem roepen: 'Ze zegt dat ik een grappige man ben, meneer Carl. Dat heeft ze echt gezegd, dat ik een grappige man ben.'

'Reken maar dat jij er heel grappig uit zult komen te zien,' vermaande Carl hem, 'als je niet onmiddellijk weer aan het werk gaat!'

'Ziet u nou wel, juffrouw? Ziet u nou wat ik met dat zitten bedoel?' De lange Schot liep lachend weg en Carl pakte Janie bij de hand en zei: 'Ga je een eindje wandelen?'

'Een klein eindje maar.'

'Je ziet er geweldig uit.'

'Meneer McNabb zegt dat ik de lucht in ben geschoten. Dat zei hij echt. Ben ik veel langer dan eerst?'

'Jazeker. Reken maar dat jij de lucht in bent geschoten. In de cottage was het me nog niet zo opgevallen. Maar hier...' Hij hield haar een eindje bij zich vandaan en bekeek haar van top tot teen. 'Volgens mij ben je wel vijftien centimeter gegroeid. Ja, volgens mij ben je vijftien centimeter langer geworden.'

'Is dat veel?'

'Op jouw leeftijd is dat veel,' zei hij, maar toen vroeg hij snel: 'Waar wilde jé naartoe? Ik zou maar niet naar de weilanden gaan, daar lag vannacht veel dauw.'

'Nee, ik wilde niet door de weilanden lopen. Ik wilde naar de weg, die is mooi vlak. Tante Jessie zegt dat ik de poort uit mag.'

'O ja?' Hij klonk verbaasd. Ze knikte naar hem en zei: 'Ja. Maar ze heeft ook gezegd' - ze keek naar hem op - 'dat ik niet in de weg mag lopen of lastig mag zijn. En dat betekent dat als ik mijn grootvader mocht ontmoeten, ik niets tegen hem mag zeggen. Weet jij ook waarom, Carl? Ik heb het aan tante Jessie gevraagd, maar zij zegt dat hij... dat hij nog steeds verdriet heeft over...' Ze zweeg even en slikte. Ze kon niet zeggen 'mijn moeder'. Maar ze ging tactisch verder: 'zijn dochter. Maar toen heb ik tegen haar gezegd dat hij ook niet tegen mij sprak toen ze nog leefde. Ik begrijp het allemaal niet, Carl.'

Carl vroeg zich af wat voor antwoord hij hierop moest geven. Hoe verzwakt ze ook na haar ziekte was, haar nadenken en uitpluizen waren er niet minder op geworden. Ze zou er op een dag helemaal achter weten te komen. Maar nu nog niet. Ze was te ouwelijk voor haar leeftijd. Maar wat kon je anders verwachten? Ze had geen normale jeugd gehad. Ze was haar hele leven omringd geweest door volwassenen, en ze had al hun geleuter aangehoord. Haar nadenken moest zijn versterkt door haar scherpe oren en door het opvangen van dingen die niet voor haar bedoeld waren, met het resultaat dat ze er niets van begreep.

'Mag ik je iets vragen, Carl?'

'Wat je maar wilt, Janie.'

'Is die vriendelijke man nog langs geweest toen ik ziek was?'

'Die vriendelijke man?' Hij keek verbaasd, dacht even na en zei toen: 'Je bedoelt meneer Gerald van Forest Hall?'

'Ja, van Forest Hall.'

'Ja, hij is een paar keer geweest en hij heeft mooie grote trossen druiven voor je meegebracht. Heeft juffrouw Jessie je niet verteld van wie die druiven waren?'

'Nee. Ze zei alleen maar dat een bezoeker die had meegebracht. Ze vindt het niet leuk als ik over hem praat. De eerste keer dat ik het over hem had, zei ze dat ze niets meer over hem wilde horen, omdat hij een heel grove man was. Maar ik vond hem heel aardig.'

'Dat geloof ik direct. En hij is ook een aardige man. Hij heeft je die dag helemaal naar huis gedragen, weet je.'

'O, ik wist wel dat hij me naar huis had gebracht, maar ik kan me niet herinneren dat hij me heeft gedragen.'

'Nou, dat heeft hij echt gedaan.' Hij boog zich naar haar toe en zei: 'Je was zo dronken dat je niet meer op je benen kon staan.'

Ze gaf hem lachend een duw met haar hand en riep uit: 'O, wat is het fijn om weer buiten te zijn, Carl, en om te kunnen lopen. Ik bedoel, zonder hulp.'

Hij keek naar haar en dacht: ja, en dat heb je aan die vriendelijke man te danken. Hij herinnerde zich het tweede bezoek van Gerald en het gesprek dat ze toen in de schuur hadden gehad. Ze waren heel open geweest, allebei. En hij geloofde dat de jongeman in staat was tot wat hij had gezegd dat hij zou doen als het kind weer werd opgesloten. Ja, dat was zijn stellige voornemen. Het enige obstakel dat hij voor deze nieuwe vrijheid zag, was groot: wat zou er gebeuren als ze meneer zou treffen en hem op haar directe manier zou vragen waarom hij niet met haar wilde praten en deed alsof ze niet bestond... Nor iedere dag had genoeg aan zijn eigen kwaad. Vandaag was het mooi weer en het kind was gelukkig. Je zou kunnen zeggen dat de hele atmosfeer hier was opgeklaard vanaf de dag dat ze juffrouw Angela hadden begraven. Maar hij wist dat dat niet voor meneer gold, die was somberder dan ooit.

Carl had gedacht dat nu Ward niet meer het grootste deel van zijn tijd aan zijn dochter hoefde te besteden, zijn oude belangstelling voor de boerderij wel zou terugkeren. Maar dat was niet het geval. Hij kwam zelfs nog minder buiten en bracht de meeste tijd door in de zitkamer of in zijn slaapkamer. Zou zijn geest soms ook zijn aangetast?

Het werk in huis was echter een stuk gemakkelijker geworden en Patsy was in een beter humeur. Ze had zich aanvankelijk zorgen gemaakt dat hij misschien zou worden opgeroepen. Zesendertig was nog binnen de leeftijdslimiet. Maar aan de andere kant beheerde hij een boerderij en was er gebrek aan voedsel, dus was hij vrijgesteld. Voor zichzelf hoefde hij niet te vrezen, maar misschien namen ze Rob. De eerste golf vaderlandsliefde leek een beetje te zijn ingezakt, maar deze leefde weer op bij geruchten over wreedheden van de Duitsers, vooral over het aan bajonetten rijgen van baby's. Het bericht sloeg nergens op, maar het had een nieuwe golf aanmeldingen teweeggebracht. Het had ook drie helden in het dorp gebracht, maar die waren allemaal dood. En Mike had gemeld dat er sterke antigevoelens tegen meneer Gerald in het dorp ontstonden, omdat hij openlijk had gezegd dat hij niet de wapens zou opnemen om te vechten. Hij wond daar geen doekjes om. Carl vond dat niet zo slim: hij had beter zijn mond kunnen houden. Hij had hier vroeger toch zeker lang genoeg gewoond om te kunnen weten hoe de dorpsbewoners op afwijkend gedrag reageerden. Hij was zich dat natuurlijk heel goed bewust, want had hij zijn huis niet moeten verlaten omdat hij het lef had gehad die dag in de kerk zijn mond open te doen? Toch vond hij het dwaas van hem om zo duidelijk voor zijn mening uit te komen, want voorzover hij had begrepen kregen gewetensbezwaarden het hoe dan ook zwaar te verduren.

Ze stonden buiten de poort en hij zei tegen Janie: 'Welke kant ga je uit?' Ze wees over de weg: 'Die kant.'

Hij boog zich naar haar toe en zei rustig: 'Die weg leidt, na een eind lopen, naar het dorp. Maar je gaat niet zo ver, hè?' Ze keek hem aan en zei: 'Nee, ik ga niet zo ver, Carl. Ik ga niet naar het dorp. De mensen daar zijn niet aardig. Nee, ik loop gewoon een eindje die kant uit, en dan kom ik weer terug. Dat heb ik tante Jessie ook beloofd.'

Hij keek haar na en dacht: daar gaat een oud hoofd op jonge schouders. En hij vroeg zich af of dat oude hoofd sterk genoeg zou zijn om de toekomst, met alles wat die, zeker voor haar, te bieden had, tegemoet te kunnen treden.