4
Er werd in het dorp gezegd dat de dag dat Ward Gibson werd begraven, eigenlijk ook met een Victory Tea moest worden gevierd, want God, die hem op het kerkhof had neergeslagen, had hem zijn uiteindelijke bestemming gewezen.
Er heerste ook opluchting onder de mensen die aan zijn kant hadden gestaan, hoewel misschien met uitzondering van Fred Newberry. Zijn commentaar was dat Ward zich nooit met dat grietje uit Newcastle had moeten inlaten.
Er werd gezegd dat er op de boerderij ook een gevoel van opluchting heerste. Het was alsof de zware, donkere schaduw die boven ieders leven had gehangen, nu was weggevaagd. Dit gevoel werd vooral duidelijk toen Carl en Jessie aan Patsy's bed de toekomst bespraken.
Het testament was voorgelezen. Het was niet veranderd sinds de tijd dat Ward die overeenkomst met Carl had gesloten. Dat Carl nu de wettige eigenaar van de helft van het huis en van het welvarende bedrijf was, kwam hem nu onwezenlijker voor dan in de tijd dat dit alleen maar een belofte was geweest die misschien wel nooit zou worden nagekomen. Het zou hem echt niets hebben verbaasd als Ward het testament had veranderd na zijn uitbarsting op die bewuste dag bij de schuur.
Er was een verhitte discussie gaande over Jessie en over waar zij in de toekomst ging wonen. Ze zei: 'We vinden het prima om te blijven wonen waar we nu zitten. Bovendien Patsy, denk je eens even in wat het zou betekenen als jullie naar de cottage teruggingen. Je weet wel dat je dan steeds iemand nodig zou hebben. Hier heb je mevrouw McNabb en mij bij de hand, en je zit hier op roep-afstand van Carl op het erf, terwijl...
Patsy draaide haar gezicht in het kussen opzij en stak een hand op om Jessies woordenstroom te onderbreken. Ze zei: 'Dit is jouw rechtmatige huis. Zelfs die twee cottages bij elkaar vormen nog niet meer dan een hok. En dan is Janie er nog, en zij...'
'Ja, Janie is er ook nog. En ik kan jullie wel zeggen dat ook als ik popelde om hier terug te komen, ik dit niet zou kunnen doen vanwege haar, want ze weigert absoluut zelfs maar te praten over de mogelijkheid in dit huis te gaan wonen. Weet je, ze is sinds wij naar de cottage zijn verhuisd maar één keer in dit huis geweest, en jullie weten wanneer dat was. Maar,' - ze haalde diep adem en schudde haar hoofd - 'geloof het of niet, ze heeft me een ultimatum gesteld. Als Carl en jij weer naar de cottage verhuisden, ging zij op Forest Hall logeren en dan liet ze zich door niets en niemand weerhouden. Ook niet door mij. Het lijkt vreemd om dit toe te geven, maar ik ben echt niet tegen haar opgewassen. Ik kan gewoon niet geloven dat ik met een meisje van vijftien te maken heb. Maar ze zit domweg op een excuus te wachten om daar te gaan wonen. Ze wordt geobsedeerd door die plek en door die twee daar. Goddank is die krankzinnige gek er nog niet.'
Carl sprak als eerste en hij zei scherp: 'O nee... dat is hij niet. Ik bedoel, hij is niet krankzinnig, maar hij lijdt aan een oorlogstrauma. De hemel sta hem bij.'
'Oorlogstrauma!' riep Jessie verontwaardigd uit. 'Hij heeft helemaal niet in de oorlog gevochten, hij was dienstweigeraar.'
Carl wierp voorzichtig tegen: 'Doe niet zo gek. Uit wat we van sommige mensen hebben gehoord, had hij het rottigste werk dat er bestond. Ze zaten midden tussen de gevechten en moesten gewonden op brancards weghalen en zo.'
Patsy glimlachte en zei: 'Goed zo, maak maar eens ruzie. Dat is een mooi begin.' Ze keek Jessie scherp aan en vervolgde: 'Weet je, je moet blij zijn dat ze iets heeft gevonden waar ze belangstelling voor heeft. Wat voor leven heeft ze nou als kind hier gehad? Het brak mijn hart zoals ze daar in dat huisje opgesloten zat, elke keer dat jij weg moest. En in dit huis was het hetzelfde, eigenlijk nog erger, want ze zag alleen maar de slaapkamer.'
Jessie keek naar haar vingers, die denkbeeldige pluisjes van haar rok plukten, en ze mompelde: 'Dat weet ik, dat weet ik. Maar wat moest ik anders? Haar hier naar binnen laten hollen en tegen vader op laten botsen? Het was al erg genoeg als ze elkaar buiten tegenkwamen.' Ze zei er niet bij: 'En jij ligt nu hier in bed als gevolg van zo'n aanvaring.'
Maar Patsy ging hier niet verder op door, behalve dat ze Carl aankeek en zei: 'Jij hebt toch zo'n chique manier van praten als je wilt zeggen dat de dingen maar beter zo kunnen blijven als ze zijn? Nou, dat moet je nu ook doen.'
Carl lachte, keek Jessie aan en zei: 'Status quo?' En toen Jessie, met opgetrokken wenkbrauwen, knikte en naar hem glimlachte, besefte hij dat ze deze term net zomin begreep als Patsy. Haar lezen reikte waarschijnlijk niet eens tot de kranten, terwijl hij tegenwoordig zelf ook niet veel verder kwam. En dus zei hij kortaf: 'Goed. Aan de slag! Ik laat jullie achter met jullie gekwebbel, maar ik moet weer aan het werk. Iémand moet toch het werk doen.' Hij trok een zuur gezicht, draaide zich om en liep naar buiten.
Het leek of Janie hem had staan opwachten, want ze was bij de deur en vroeg zonder omhaal: 'Wil je even meekomen naar het tuighuis, Carl?'
Eenmaal binnen, met de deur dicht, excuseerde ze zich: 'Ik wil niet dat tante Jessie mij met jou ziet praten. Ze zal als altijd willen weten wat er was.' Ze trok haar neus even op. Toen vroeg ze hem, tot zijn stomme verbazing: 'Hoeveel betaal jij de knechten?'
'Hoeveel ik de knechten betaal? Tja, dat is wisselend. Maar ze krijgen goed betaald, sinds de oorlog.' Bij wijze van uitleg zette hij een hoge borst op. 'Wij voeden het land, weet je. Eindelijk een beetje erkenning. Goed, jij wilt weten wat wij betalen. Mike en McNabb krijgen ieder vijfendertig shilling per week. Rob krijgt drieëndertig. Maar de losse arbeiders die 's zomers op het land komen helden, worden natuurlijk per uur betaald.'
'Krijgen vrouwen die 's zomers komen helpen hetzelfde?'
'O nee.' Hij schudde nadrukkelijk zijn hoofd. 'Vrouwen krijgen nooit zoveel betaald als mannen, omdat zij geen zwaar werk doen.'
Ze dacht even na en zei toen: 'In de zomer doen ze wel zwaar werk, met maaien en hooien, en zo. Ze harken net zo hard als de mannen.'
Hij tikte haar zacht op de wang en zei: 'We gaan het toch niet over politiek hebben, hè? Waarom wil je dit allemaal weten?'
'O.' Ze haalde haar schouders op, maar ze gaf geen antwoord op zijn vraag. Ze zei alleen maar: 'Ik had niet gedacht dat ze zo veel kregen. En hoe zit het als ze er kost en inwoning bij hebben?'
'Nou, dan een pond per week, of misschien iets meer of iets minder, al naargelang hun ervaring.'
'Krijgen ze ook weleens maar tien shilling?'
'Nee, je kunt iemand echt geen tien shilling per week bieden, ook al heeft hij er kost en inwoning bij. Maar waarom wil je dit allemaal weten?'
'Nou, dat zal ik je vertellen. Ik bedacht, nou ja, ik stelde lady Lydia voor dat ze iemand in dienst zou nemen, of misschien wel twee, om het terrein schoon te maken en in gereedheid te brengen voor een gewas en zo. Ik ga dit jaar al het fruit plukken... Misschien heb ik er een beetje hulp bij nodig. We gaan het inmaken en dan wordt het verkocht, net als vroeger, toen meneer Gerald nog thuis was. Maar in de oorlog, toen al die soldaten de boel vertrapten en daarna de kinderen uit het dorp alles kwamen gappen, toen bleef er niet veel van over. Maar dit jaar zal het anders zijn, want ze kunnen er niet meer in omdat het leger het hek en de muren heeft gerepareerd. Nou, dat mocht ook wel, want ze waren er dwars doorheen gegaan met die vrachtwagens. Dus dat zit wel goed. Maar de grond moet wel weer op orde worden gebracht.'
Hij legde zijn handen op haar schouders en keek haar recht aan. 'Je neemt wel wat op je, hè? Eigenlijk hoor je nog op school te zitten.'
'Carl, ik zit elke morgen op school. Geschiedenis, aardrijkskunde, rekenen, Engels. Ze laat me zulke kinderachtige dingen doen, Carl. Als ze wist wat voor boeken ik op Forest Hall bekijk, zou ze zich een beroerte schrikken.'
Hij lachte. 'Wat voor boeken zijn dat?'
'Van alles, over goden en godinnen. En er zijn verhalen, geweldige verhalen. Je zou daar de hele dag verhalen kunnen zitten lezen. Maar ik krijg er bijna nooit een uit, want ik kan niet lang genoeg blijven.' Ze wendde zich van hem af en liep naar een zadel dat aan de muur hing, en ze streelde het leer even terwijl ze zei: 'Ik ga nooit in dat huis aan de overkant wonen, Carl. Ook al is hij nu dood, toch voelt het alsof hij er nog is. Weet je wel wat ik er het liefst mee zou willen doen?' Ze draaide zich met een ruk naar hem om. 'Ik zou het het liefst in brand steken om er een soort brandstapel van te maken zoals ze dat in Egypte doen, en die op zijn graf zetten.'
'O Janie! Zo moet je niet denken. Lieve help.'
'Toch denk ik wel zo, Carl. Ik heb hem gehaat toen hij nog leefde, en nu hij dood is, kan ik niet zomaar ophouden met haten. En ik wil erbij zeggen dat wie mijn vader ook was, hij nooit zo slecht kan zijn geweest, zo wreed, zo koud. Hij haatte me vanwege wat die mannen mijn moeder hadden aangedaan en omdat ik daar het resultaat van was. Maar ze hebben dat alleen maar gedaan omdat hij een vrouw in een inrichting had laten stoppen - de zuster van een van hen.'
'Sst! Stil toch!' Hij pakte haar weer bij de schouders. Je moet er niet aan denken. Je moet er niet over praten. Bovendien werd ze naar een inrichting gestuurd omdat ze heel slechte dingen tegen je grootvader had gedaan. Ze had in zekere zin je grootmoeder vermoord. Deze zaak heeft echt twee kanten. Je moet proberen de achtergrond te begrijpen van de daden van je grootvader.'
'Ik heb die daden zelf ondervonden, Carl. Ik wist dat er iets met mij aan de hand was vanaf het ogenblik dat ik als klein kind in de cottage werd opgesloten. En ik wilde dat ze van me hielden en' -ze beet even op haar lip - 'en de liefde van tante Jessie was heel anders. Ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen. Ze zei altijd dat ze van me hield, en daarna deed ze weer iets vervelends.'
'Daar had zij ook haar redenen voor. Ze probeerde je te beschermen.'
'Nou,' - ze spreidde haar armen wijd - 'het maakt nu allemaal niets meer uit. Of in elk geval niet veel. Ik ben ik, en ik ken mezelf al heel lang. Ik ben anders dan de anderen. Dat weet ik. Maar,' -haar blik vertoonde nu iets van blijde verrassing - 'deze week heeft een van de meisjes uit het dorp me aangesproken. Weet je nog dat ik je vertelde over de meisjes tegen wie ik "Boe!" had geroepen? Nou, dit was het langste meisje. Ze liep in haar eentje op de weg, toen ze opeens bleef staan en me aansprak.'
'Wat zei ze?'
'Ze zei "Hallo". En ik was zo verbaasd dat ik even geen antwoord kon geven. En toen zei ze: "Wat is het koud, hè" En ik zei dat ik het ook koud vond. En toen zei zij: "Tot ziens" en ik zei: "Tot ziens".'
'Wanneer was dit?' Zijn stem was zacht.
'O, eergisteren.'
Nou, nou! Kon het zijn dat met het overlijden van de doorn in het vlees van de dorpsbewoners hun houding tegenover het kind was veranderd en zij eindelijk zou worden geaccepteerd? Ze hadden geen idee dat ze te maken hadden met iemand die net zo'n sterke wil had als haar grootvader. Alleen school er bij haar geen wraakzucht in haar kracht.
Ze zei: 'Als lady Lydia besluit iemand in dienst te nemen, zou jij... zou jij hem dan onopvallend voor haar willen bekijken? Ik bedoel, om ons te vertellen of hij in staat is hard te werken en of hij een goed karakter heeft?'
Hij bracht twee vingers naar zijn voorhoofd, veegde zijn haar naar achteren en zei: 'Tot uw dienst, mevrouw. Geheel tot uw dienst, zonder dat ik daar iets voor reken.'
Toen ze hem lachend een por gaf, sloeg hij zijn armen om haar heen en omhelsde haar even. En hij zei, eveneens lachend: 'Als je hulp nodig hebt, liefje, hoef je maar naar me toe te komen, en het kost je geen penny.' Ze stonden allebei te lachen en gaven elkaar nog een por. En Mike, die buiten over het erf liep, hoorde hun gelach en hij zei tegen de anderen dat hij nog nooit zo'n vrolijk geluid op dit erf had gehoord sinds hij hier was gekomen.