HOOFDSTUK 13
Ik had lang moeten zeuren voordat ik eindelijk naar school mocht, maar toen ik dan toch ging, bleek ik een goede leerling te zijn. School betekende dingen uit je hoofd leren, luisteren naar de leraar en dan de lesstof herhalen. Ik snapte niet waarom Isaac daar zo veel moeite mee had. Het was een kwestie van opletten en precies doen wat er werd gezegd.
Na de lagere school ging ik naar de middelbare school in Maun. Aanvankelijk was mijn moeder daar blij om. ‘Ku yendinda ngu wu yani’, hield ze me voor. Maar ze had geen idee wat ik zou ontdekken. Ik zou een wereld leren kennen waar mijn moeder geen zeggenschap over had. De nacht voordat ik uit Sehuba zou weggaan, sliep ik nog slechter dan anders. Ik luisterde naar de ademhaling van mijn broer en keek naar mijn nieuwe tas, die in een hoek van de kamer stond en die ik zou meenemen naar Maun.
Vergeleken met Sehuba was Maun een metropool. Er was nog geen straatverlichting en de uit Zuid-Afrika afkomstige winkelketens zouden pas later komen, maar het was een plek waar de mensen sneller liepen dan bij ons in het dorp. Vanaf het moment dat ik er aankwam, werd ik blij vanwege de bedrijvige sfeer die er in Maun heerste: mensen gingen naar hun werk, en hier had je niet alleen boeren, maar ook mensen die bij een bank of in een winkel werkten en een uniform droegen. Sommigen hadden zelfs een auto.
Vanaf het begin loog ik tegen mijn nieuwe klasgenoten en deed ik net alsof ik niet uit Sehuba kwam, omdat ik me daar diep voor schaamde.
In Maun werd er ‘s-avonds gepicknickt bij de struiken langs de Tha-malakane River en daar dronk ik voor het eerst cider en danste ik op nummers van Brenda Passie. Als de diskjockey ‘Weekend Special’ draaide, danste iedereen. De meisjes op een rij, de jongens alleen, met opgetrokken schouders en ingewikkelde danspasjes. Op zaterdag ging ik met mijn nieuwe vriendinnen naar de winkels die onlangs in de Old Mail waren geopend en dan probeerden we van alles en nog wat te stelen, het maakte niet uit wat. Het kon een koperen ketting zijn die glom alsof hij van goud was, een flesje met spul om je haar steil te krijgen, bleekmiddel om je gezicht lichter te maken, een lippenstift in een eigen houdertje. Onze drijfveer was de opwinding van iets stelen wat beloofde dat je mooi zou worden en de angst dat je betrapt werd.
Het enige wat ik vreselijk vond in Maun was het nieuwe slachthuis, waar al het vee werd gedood. In de buurt van het slachthuis was de lucht zwaar van de geur van brandend vlees. Dat rook je al van verre, als je er nog een halve kilometer vandaan was. Aanvankelijk vond ik het lekker ruiken, tot ik besefte waar die geur vandaan kwam.
Ik verbleef intern op de middelbare school in Maun en het was leuk om met andere meisjes op een zaal te slapen. Ik voelde me heel wat in mijn uniform, dat bestond uit witte sokken, een rechte blauwe rok, een stropdas en een witte blouse met mouwen die tot halverwege mijn arm kwamen. Ik was blij als ik de school in en uit liep, die nog redelijk nieuw was en leek op een zelfstandige stad aan de rivier die van alle gemakken was voorzien: lokalen, een gebouw voor inwonende leerlingen, een sportveld, een eetzaal, huizen voor de leraren en een personeelskamer. Ik mocht er dan niet in slagen een schoonheidswedstrijd te winnen, ik had in elk geval iets bereikt wat Isaac niet voor elkaar had gekregen: ik zat op de middelbare school.
‘s-Avonds op onze kamer werd er gefluisterd en gegiecheld. We gaven onszelf Engelse namen, zoals Star en City Girl. Sommigen van ons barstten toen al bijna uit onze jurk, want we waren jonge vrouwen in kinderkleren. Overdag kregen we les over de verschillende organen van het menselijk lichaam, het verloop van de wereldoorlogen en de gewassen die in de Verenigde Staten werden verbouwd. Tussendoor stuurden we elkaar geheime boodschappen over wat we in het weekend zouden gaan doen.
Dat ik honderden kilometers bij Sehuba vandaan woonde, betekende niet dat mijn moeder de schoonheidswedstrijden voor gezien hield. Als er ergens een werd gehouden, en zulke dingen wist ze altijd, kwam ze met de bus naar Maun om er zeker van te zijn dat ik meedeed. Het kon een schoonheidswedstrijd in een dorp zijn of een show in een van de lodges vlak bij Maun, plekken waar we weinig over wisten, maar waar we graag naartoe wilden. Het was alsof mijn moeder mijn onafhankelijkheid rook en daar zo gauw mogelijk een eind aan wilde maken. Pas in Maun deed ik het echt goed bij schoonheidswedstrijden.
Misschien kwam dat doordat er in Maun meer blanken waren dan in Sehuba. Veel van die blanken waren erg rijk. Net zoals in Sehuba had je missionarissen en leraren, maar in Maun waren meer jagers, meer zakenlui, meer eigenaren van safaribedrijven en vooral meer toeristen. Mijn huidskleur was nu geen nadeel meer, eerder een pluspunt. Hoe blanker je was, hoe mooier je werd gevonden. Blank zijn stond gelijk aan succesvol zijn.
Ik werd derde, een keer tweede en toen won ik eindelijk. Dat was de dag waarop mijn moeder en ik hadden gewacht, de dag dat de juryleden de koppen bij elkaar staken en besloten dat ik de mooiste was. Het was een belangrijke wedstrijd, een districtswedstrijd die werd gehouden in het gemeenschapshuis van Maun, een gebouw met blauwe muren waar het muf rook. De zaal zat bomvol en het publiek verdrong zich voor het podium. De schoonheidswedstrijd werd gesponsord door een safaribedrijf en de frisdrank was gratis. Er was ook muziek, traditionele muziek die hard en schokkerig uit de moderne geluidsinstallatie schalde.
Ik kreeg een paarse sjerp om waar in prachtige zilveren letters cursief de tekst MISS NGAMILAND op stond. Een man met een trillende hand schoof hem over mijn hoofd en hing hem netjes over mijn borst.
‘Je vader zou trots op je zijn,’ zei mijn moeder.
Kort na die districtswedstrijd maakte ik mijn school af en keerde ik gedwongen terug naar Sehuba. Nu ik van het leven in Maun had geproefd, wilde ik niet terug naar het noorden, naar de delta, naar een dorp waar iedereen elkaar kende en waar nooit iets gebeurde.
Sehuba was sinds mijn vertrek gegroeid. Er waren nu kroegen, waar soms zelfs livemuziek was, en er trokken veel mensen door het dorp die andere gewoonten hadden. Toch vond ik het nog steeds een achtergebleven gehucht. Tijdens mijn verblijf in Maun was ik brutaler geworden: ik was er ongehoorzaam in de klas, stal uit winkels en was op plekken geweest waar ik niet mocht komen. Nu was ik weer thuis.
Toen, op een avond, leerde ik een nieuw foefje. Een vriendin van me, wier vader de eigenaar van de grootste kroeg in Sehuba was, had gevraagd of ik die avond naar haar toe kwam. Dat zou mijn moeder nooit goedvinden. Ik stond dus vol zelfmedelijden op zolder naar buiten te kijken. Hoewel ik jaren vanuit het raam naar de moerbeiboom had gekeken, viel me nu pas op dat de bovenste takken tot vlak bij het raam kwamen. Als ik mijn voeten liet zakken, zou ik zo naar beneden kunnen. Ik wist niet of de boom me zou houden en of ik vlug genoeg bij de dikkere takken kon komen, maar ik probeerde het en het lukte.
Ik landde op het zand, dat koel was in de avondlucht, en daar stond ik dan, blij over wat ik had gedaan. In de tuin was het stil, op de kikkers na. De sterren waren die avond glashelder. Ik rende naar het huis van mijn vriendin en bleef de hele avond bij haar, waarna ik terug naar huis sloop en via de moerbeiboom omhoogklom voordat de zon opkwam.
Sindsdien was ik al tweemaal via de boom ontsnapt, maar de derde keer stond Isaac op de loer. Hij stond als een nachtwaker met een zaklamp onder de boom.
‘Waar ga je naartoe, Kazi?’ vroeg hij spottend, terwijl hij met de zaklamp in mijn gezicht scheen, zodat ik even mijn ogen moest afschermen. ‘Worden er tegenwoordig ook al ‘s-avonds schoonheidswedstrijden gehouden?’
Met een plof kwam ik op het zand neer. Ik deed net alsof ik mijn enkel had bezeerd en bukte om die te masseren, zodat ik hem geen antwoord hoefde te geven. Hij wist dat ik de districtswedstrijd had gewonnen en dat ik morgen naar Gaborone zou gaan om aan de nationale missverkiezing deel te nemen. Daar ergerde hij zich aan en hij vond het ook vervelend dat ik daardoor veel aandacht kreeg. Aanvankelijk had ik gedacht dat hij blij zou zijn. Mijn moeder had namelijk gezegd dat mijn vader trots op me geweest zou zijn, maar Isaac was dat niet. De afgelopen weken had hij steeds vaker geprobeerd me te betrappen op iets waarover hij bij onze moeder kon klagen. Als ik volgens hem een pan niet goed afwaste of als ik zijn broek niet precies naar wens streek, ging hij dat direct aan haar melden.
Isaac scheen met de zaklamp door de tuin en daarna scheen hij verderop, zodat we bij de rivier buiten onze tuin allebei even de rode gloed van krokodillenogen zagen oplichten.
‘Ik ga een eindje wandelen,’ zei ik, toen Isaac de zaklamp weer op mijn gezicht richtte. Even wilde ik in lachen uitbarsten, want het was belachelijk om nu te gaan wandelen en ik wilde dat mijn broer ook zou lachen. Niemand had hem aangesteld als bewaker van de familie. Die rol had hij zichzelf toebedeeld.
‘Veel plezier, Miss Ngamiland,’ zei hij met een zelfgenoegzame grijns, waarna hij de zaklamp eindelijk uitdeed. ‘Zal ik met je meegaan?’
Jarenlang had ik op dezelfde plek als Isaac willen zijn en had ik hetzelfde willen doen als hij. Nu wilde hij met mij mee. Ik twijfelde of ik mijn plan moest laten varen en via de boom naar mijn kamer terug moest gaan of dat ik moest doorzetten en de donkere avond in moest lopen om toch naar de picknick te gaan. Als ik doorliep, zou Isaac het tegen onze moeder gaan zeggen, maar als ik via de boom terugging naar de zolder zou Isaac ook hebben gewonnen, en ik wilde per se niet dat hij zou winnen.
‘Gosiame!’ zei ik zo opgewekt mogelijk, en ik zwaaide naar mijn broer en liet hem achter alsof het overdag was en ik naar de winkel ging om suiker te halen. Ik liep alsof er niets aan de hand was en verwachtte half dat mijn broer me zou volgen. Tot op zekere hoogte wilde ik dat ook. Misschien zou hij opeens gaan rennen en naast me komen lopen. Dan zouden we samen naar de picknick gaan en op de muziek van Brenda dansen. Toen ik achter me geen geluid hoorde, liep ik alleen verder. Ik verhoogde het tempo uit angst dat de honden in de tuin van de familie Krause zouden aanslaan. Het enige wat me gaande hield, was het feit dat ik de volgende ochtend weg zou zijn.