HOOFDSTUK 46
De ochtend dat ik naar Maun vertrok, voelde ik dat mijn bloeddruk hoog was. De artsen in het ziekenhuis hadden gezegd dat ik moest rusten. ‘Doe het kalm aan, mevrouw Muyendi,’ had de buitenlandse dokter met het misvormde gezicht tegen me gezegd. Alsof je ook maar iets voor elkaar krijgt als je het rustig aan doet! Het leven is lijden, het is niet bedoeld om het rustig aan te doen. Die moderne artsen weten niets. Bovendien kon ik niet thuisblijven nu mijn familie in moeilijkheden was.
Ik droeg het dienstmeisje op om mijn tassen te halen. Die had ik de avond ervoor al ingepakt en hoewel ik had gehoopt dat Grace me daarbij zou helpen, was ze nergens te bekennen geweest. Ik wist niet wat er met Grace aan de hand was. Ze zat altijd maar in Gumare, alsof daar iets belangrijks was waar ze per se bij moest zijn. Bij mijn weten was dat niet het geval. Het dienstmeisje reageerde niet toen ik riep dat ik mijn tassen wilde hebben. Ik ging haar zoeken en toen ik haar vond, huilde dat domme kind, terwijl ze net deed alsof ze de keuken schoonmaakte. Ze beseft niet dat ze van geluk mag spreken dat ze voor de familie Muyendi werkt. Als ze in huis goed bevalt, mag ze later misschien in de winkel komen werken.
Toen ik uitgefoeterd was, trilde ik van top tot teen. Ik trilde van ergernis, maar ook omdat er zo veel mis was in onze familie en omdat we waren vervloekt. Vele jaren had ik gewacht op de komst van mijn dochter Kazi, want diep in mijn hart wist ik dat ze ooit zou terugkeren. In de jaren dat ze weg was geweest, had Isaac me goed beschermd. Hij had hard gewerkt om voor me te kunnen zorgen, had zelfs gedacht dat hij er goed aan deed Kazi’s brieven te verstoppen. Toch had ik liever wel geweten dat ze me schreef. Dat geld had hij natuurlijk niet mogen pakken, dat spreekt voor zich, maar hij heeft er geen dingen voor zichzelf voor gekocht. Hij heeft het gebruikt om zijn kamp op te bouwen, zodat we er allemaal van zouden profiteren. Dat moet Kazi inzien. We hebben het hier zwaar gehad. En ze had niet boos naar dat kamp moeten vertrekken. Nu moest ik naar Maun om ervoor te zorgen dat er goed op Maya werd gelet.
De bus deed er die dag lang over om het dorp uit te gaan. Je hebt tegenwoordig allerlei nieuwe bussen, maar toch zijn ze niet erg comfortabel. Je kunt er frisdrank kopen en er hangen videoschermen, maar de stoelen zijn te zacht en niet goed voor een oude vrouw zoals ik. Ik praatte niet met de andere passagiers, want ik had geen zin in gesprekken over hyena’s en zo, voor het geval ze wisten wie ik was. En als ze het niet wisten, wilde ik geen praatje maken waardoor ze er al snel achter zouden komen wie ik was.
Als Isaac niet zo haastig was vertrokken, had ik met hem kunnen meerijden naar Maun. Jaren had hij lopen zeuren dat ik zelf een auto moest kopen. ‘Wie moet daar dan in rijden?’ had ik aan hem gevraagd. ‘Jij, mama,’ had hij gezegd. Stel je eens voor, zo’n oude vrouw als ik achter het stuur! In mijn tijd had je geen auto’s, en toen ze eenmaal door Sehuba reden, zag je nooit een vrouw achter het stuur.
Uiteindelijk kwamen we aan in Maun. De bus stopte op een druk gedeelte, waar meer taxi’s, bussen en taxibusjes stonden dan ik ooit van mijn leven bij elkaar had gezien. Ik pakte mijn stok, zette mijn tas op mijn hoofd en vertrok meteen. Ik had geen idee waar ik heen moest, maar ik wilde bij al die mensen vandaan. Uiteraard wist ik dat het tegenwoordig gevaarlijk was in Maun. Als mensen zien dat je er niet bekend bent, proberen ze je misschien op de een of andere manier te bedriegen of je geld te stelen. De mensen helpen vreemden tegenwoordig niet meer. De tradities worden niet meer in ere gehouden. Motho ke motho ka motho ya mongwe. Een mens is een mens vanwege een ander mens. Dat had mijn tante me geleerd, zo was ik opgevoed. Nu denken de mensen alleen maar aan zichzelf en aan hoe ze anderen kunnen oplichten.
Gelukkig bleek ik in de goede richting te zijn gelopen, want toen ik bij de volgende kruising kwam, zag ik aan de overkant een grote supermarkt en daar vlakbij een Rode Kruisteken. Ik wist dat mijn Engelse kleindochtertje Maya in dit ziekenhuis lag, dat mijn zoon ervoor had gezorgd dat ze in een privékliniek lag en niet in het staatsziekenhuis, wat een vreselijke plek is waar je ziektes op kunt lopen.
Ik besloot cola te kopen. De artsen hadden gezegd dat ik geen cola meer mocht, maar ik had een groot deel van de dag in de bus gezeten, mijn bloed was zwak en ik moest echt iets drinken. Ik had een paar pula onder het bandje van mijn jurk gestopt en toen ik bij het kruispunt stond te wachten om over te steken, voelde ik of het geld er nog zat. En toen zag ik op de weg, pal voor me, iets verontrustends.
Een jonge man, niet veel ouder dan mijn zoon Isaac, stond midden op de weg. Hij praatte tegen een niet-bestaande persoon. Eerst knikte hij, toen schudde hij zijn hoofd, en vervolgens stak hij zijn hand uit alsof hij die persoon wilde aanraken. Daarna begon hij te schreeuwen en Batho! De taal die hij uitkraamde! Het liefst had ik mijn oren dichtgehouden om het maar niet te hoeven horen. Ik vroeg me af of de man dronken was, maar ergens dacht ik van niet. Hij was vies. Zijn broek was gescheurd en er zaten vlekken op. Toen hij zich omdraaide, zag ik dat zijn billen bijna door de stof heen kwamen. Waar was zijn familie? Hoe konden ze hem aan zijn lot overlaten?
Iedereen liep met een boog om de man heen. Niemand bemoeide zich met hem, waaruit ik opmaakte dat hij een bekende verschijning in Maun moest zijn. Misschien stond hij dagelijks met zijn denkbeeldige vriend op deze plek.
Toen ik overstak, erop lettend niet te dicht bij die man te komen, kwam er een meisje op me af. Ze was heel verlegen en liep met gebogen hoofd. Ik dacht dat ze hulp zocht, dat ze iets van me wilde, dat ze misschien verdwaald was.
‘Madi,’ zei ze, en ze stak brutaal haar hand naar me uit, en hield die vlak voor mijn neus. Ze wilde geld van me! Daarna kwamen er twee jongens bij haar staan die ook om geld vroegen. Toen ik mijn hoofd schudde om aan te geven dat ik geen geld voor hen had, spuwde een van de jongens en de andere lachte.
Zo ging dat dus. Was dit de ontwikkeling waarover mijn overleden man Rweendo had gesproken? Een plaats waar het wemelde van de voertuigen, zodat een mens niet eens kon oversteken, een plek waar mannen gek werden en midden op de weg gingen staan, waar kinderen bedelden in plaats van naar school te gaan.
Ik bereikte het trottoir voor de grote supermarkt en wilde net naar de brede glazen deuren toe lopen toen er een blanke man tegen me op botste. Ik moest de tas op mijn hoofd vastpakken, anders was die gevallen.
‘Kijk uit je doppen,’ zei de man, alsof ik een dom iemand was.
Ik bleef abrupt staan. ‘. Rra?’ vroeg ik.
De man had niet naar me gekeken omdat hij te veel haast had, maar deed dat nu wel. Hij droeg een donkere bril en zo te zien had hij zich al dagen niet geschoren. Ik zag dat hij kakikleurige kleding droeg en boven zijn borstzakje stond een bedrijfsnaam te lezen.
‘Uitkijken zei ik!’ De man lachte en probeerde me te passeren.
‘Jij moet uit je doppen kijken,’ zei ik. Maar de man verstond natuurlijk geen Setswana en wist niet wat ik zei. ‘Je moet zelf opletten waar je loopt, want jij botste tegen mij aan, hoor, en niet andersom. Hebben je ouders je geen manieren geleerd?’
De man haalde zijn schouders op en liep langs me heen.
‘Eef riep ik hem na, en ik zwaaide met mijn stok. ‘Dit was ons land lang voordat jullie kwamen.’ Ik keek toe hoe de man in het voorste gedeelte van een lange vrachtwagen sprong. De vrachtwagen was aan de zijkant open en ik zag een hele groep blanken zitten. De vrachtwagen was smerig; hij zag eruit alsof hij weken door de wildernis had gereden. Even vroeg ik me af waar die vrachtauto vandaan kwam en waar hij naartoe ging. Hij zou zelfs naar het Moremi-wildreservaat kunnen gaan. Het was zeer waarschijnlijk dat de wagen daarheen ging. Het zou zelfs kunnen dat deze mensen naar het kamp in Xuku gingen. Tegenwoordig was er een openbaar kampeerterrein vlak bij de plek waar vroeger ons huis had gestaan, voordat de hoofdjachtopziener kwam en het dorp platbrandde.
Zonder verdere problemen kocht ik cola en vertrok ik naar het ziekenhuis. Maar de trottoirs in Maun waren te vol voor een oude vrouw zoals ik. Het wemelde er van de mensen met platvoeten die met veel lawaai over het beton liepen.
Het ziekenhuis was een heel deftig gebouw en ik bleef even aan de zijkant staan om te kijken hoe de mensen dat deden met die deuren die opengingen zonder dat iemand eraan trok of ertegenaan duwde. Toen zette ik de tas op mijn hoofd en ging naar binnen. Niemand keek op of om toen ik binnenkwam. De twee jonge meisjes achter de balie keurden me geen blik waardig omdat ze, net zoals alle meisjes in de stad, geen respect meer hebben voor oudere mensen.
‘Dumela Bomma,’ zei ik, en ik liet mijn elleboog op de balie rusten.
‘Ee’, zei een van de meisjes zonder me aan te kijken. In plaats daarvan trok ze metalen laatjes open en deed ze daarna weer dicht.
‘Kekopa thuso? zei ik uiteindelijk.
‘Ee,’ zei het meisje, dat het nu erg druk had met haar vingers bestuderen. ‘Wat is er, Mma?’
‘Ik zoek mijn kleindochter. Ze heet Maya en is drie dagen geleden hier opgenomen.’
Toen keek het meisje me opeens belangstellend aan. ‘Dat kind van Muyendi, dat door een hyena…’
‘Ee,’ viel ik haar in de rede. Hoe haalde ze het in haar hoofd om in het openbaar over privézaken te praten? ‘Waar is ze?’
Het meisje nam me vorsend op, alsof ze haar strategie bepaalde. ‘Het is nu geen bezoekuur.’
‘Bezoekuur? Ik ben geen bezoeker! Ik ben haar oma!’ Ik haalde de tas van mijn hoofd en zette die op de balie. Dat vond het meisje duidelijk niet prettig. Het stond haar niet aan dat mijn tas stoffig en oud was. Maar in die tas zat alles wat ik nodig had. Ik had een medicijn bij me waar Maya weer sterk van zou worden. ‘Dan wacht ik hier wel.’
Het meisje zuchtte en richtte haar aandacht weer op de metalen lades.
Zo stond ik daar een tijdje te wachten. De meisjes achter de balie gingen weg en er kwamen twee andere voor in de plaats. Toen kreeg ik eindelijk te horen waar ik moest zijn.
‘Ko ko? riep ik bij de deur. Op het midden zat een metalen plaatje. Toen er geen reactie kwam, klopte ik en ging naar binnen. Daar, op het bed, lag mijn Engelse kleindochtertje, heel stil en met haar ogen dicht. Ik was blij dat mijn dochter haar oudste kind een Shiyeyi naam had gegeven. Daaruit bleek dat ze haar afkomst toch niet was vergeten.
Het was steenkoud in de kamer, alsof je in een vrieskist zat. Dit was geen geschikte kamer voor een zieke. Kazi las voor uit een prentenboek. Toen ik haar naast Maya op het bed zag zitten, moest ik denken aan hoe ze als kind haar huiswerk had gemaakt, iets wat haar erg gemakkelijk was afgegaan. Ik bedacht hoe mooi ze toen was geweest en dat ik haar aan schoonheidswedstrijden had laten meedoen, zodat ze trots op zichzelf zou kunnen zijn en anderen ook zouden zien hoe mooi ze was. Ze was nu veel te mager. Toen ze me aankeek, zag ik een bezorgde uitdrukking op haar gezicht en haar haar leek op een verlaten vogelnest.
‘Mama!’ zei Kazi, toen ze me in de deuropening zag staan. Ze leek niet verbaasd en haar stem klonk hoopvol. Ze maakte aanstalten om te gaan staan, maar ik klopte op haar been om aan te geven dat ze moest blijven zitten. Dit was een ernstige zaak. Ik had geen zin in onnodige drukte.
‘Hoe gaat het met mijn Engelse meisje?’ vroeg ik toen ik bij Maya ging staan. Kazi liep naar de andere kant van het bed. Ik keek naar Maya, naar haar zachte gezichtje, en ik zag dat ze een onnatuurlijk rode kleur op haar wangen had.
‘We wachten op de dokter,’ zei Kazi met een zucht.
Dokter! Ik haalde het medicijn uit mijn tas, pakte een handjevol kruiden en wreef die even tussen mijn vingers heen en weer totdat het preparaat warm was.
‘Wat is dat?’ vroeg Kazi, en ze boog zich over het bed heen om eraan te ruiken.
‘Medicijnen,’ antwoordde ik. Ik sloeg het laken terug en legde de kruiden op Maya’s been.
‘De geur komt me bekend voor,’ zei mijn dochter. Terwijl ze dat zei, verscheen er een dromerige blik in haar ogen, alsof ze aan lang geleden dacht.
‘Ee,’ zei ik. ‘Dat komt doordat ik dit bij jou ook heb gebruikt.’
We zwegen en ik ging aan de slag. Ik diende het medicijn zorgvuldig toe, zo voorzichtig dat Maya er niets van merkte en niet wakker werd. Toen ik begon, huiverde ik een beetje vanwege de kou in de ziekenhuiskamer. In de stilte hoorde ik een geluid dat van een generator in de verte leek te komen.
Opeens werd er hard op de deur geklopt. We schrokken allebei.
‘Wie is daar?’ vroeg Kazi.
Ik rondde mijn werk af en toen Maya bewoog en haar oogleden trilden, klopte ik op haar hoofd. Ik wilde niet dat ze wakker zou worden en net zoals haar moeder van streek zou raken. De deur ging open. Er kwam een man binnen. Het was dezelfde man die mijn dochter destijds zomaar mee naar Engeland had genomen.
Toen hij de kamer binnen kwam, wist hij blijkbaar niet waar hij zijn handen moest laten en op zijn gezicht lag een achterbakse glimlach die ik maar al te goed kende. Hij zag eruit als een doorsneeblanke die voor de masafari werkt, alleen waren zijn kleren ongewoon schoon, duidelijk nieuw en goed gestreken. Toen Kazi hem zag, liet ze het prentenboek dat ze aan het voorlezen was zomaar uit haar handen vallen.
‘Hallo, Kazi,’ zei de man.
‘Craig,’ zei ze met een knikje, en ik zag dat ze haar armen stevig over elkaar sloeg. Ik wist dat haar man naar deze contreien was teruggekeerd, want dat had Lenny Krause me jaren geleden verteld, maar ik had hem nooit in eigen persoon gezien. Het was blijkbaar nooit bij hem opgekomen om de familie waarvan hij jaren geleden de dochter had gestolen op te zoeken.
‘Dat is lang geleden!’ Craig glimlachte. ‘Fijn om te zien dat jullie goed zijn aangekomen. Dit is vast je dochter.’ Hij bleef halverwege het bed staan en keek toen naar Maya alsof ze een verloren gewaande schat was.
‘Wie is dat?’ Bij het horen van de harde stem van de man deed Maya haar ogen open. Ze keek alsof ze niet wist waar ze was.
‘Dit is Craig,’ zei Kazi. ‘Craig MacKinnon.’
‘Wie?’ vroeg Maya. Ik zag dat ze onder het laken haar voeten bewoog.
Craig lachte. ‘Heeft je moeder nooit over mij verteld?’
Ik wierp een blik op mijn dochter en zag haar stuurs kijken. Waarom was ze zo boos op deze sukkel? Ik had juist begrepen dat zij hém in de steek had gelaten. Toen dacht ik aan de kerel die ze mee naar huis had genomen. Phil was een lieve man, net zoals Rweendo in de begindagen. Hij was zachtaardig en ik zag dat hij heel veel van mijn dochter hield. Op haar beurt hield ze ook van hem, hoewel ze af en toe flink tegen hem uitviel.
‘Ik ken Craig van vroeger,’ zei Kazi met tegenzin.
‘Ken hem van vroeger! Kom op, Kazi, we zijn getrouwd geweest!’
Maya keek Craig aan en er verscheen een rimpel in haar voorhoofd. ‘Mama?’ vroeg ze.
‘We moeten je bedanken dat je ons hebt geholpen daar weg te komen,’ zei Kazi kil.
‘Graag gedaan!’ zei Craig. ‘Dat hoort er allemaal bij. Een beroemdheid help ik graag.’
Het woord ‘beroemdheid’ kende ik niet en ik moest sowieso erg mijn best doen om het gesprek te kunnen volgen. Wat echter veel verontrustender was dan de onbekende woorden, was de manier waarop ze met elkaar omgingen. Deze twee mensen moesten elkaar heel veel pijn hebben gedaan, want er hing een grote wolk van boosheid tussen hen in. Mijn dochters lichaam was stijf toen ze naast het bed stond en ook haar stem klonk stijf.
Kazi trok aan het laken op Maya’s bed, hoewel dat nergens voor nodig was. ‘Dus je runt hier een kamp?’ vroeg ze.
Craig glimlachte en ik zag een grappig plooitje in zijn wang, dat nog even bleef zitten toen zijn glimlach al was verdwenen.
‘Ik dacht dat je naar Zimbabwe zou gaan,’ zei mijn dochter.
‘Daar ben ik ook geweest. Daarna ben ik doorgereisd naar de plek waar we elkaar hebben ontmoet. Ik heb goede herinneringen aan Botswana, Kazi.’ Toen glimlachte hij naar mijn dochter.
‘Mama?’ zei Maya weer, alsof ze haar moeder eraan wilde herinneren dat zij er ook nog was.
‘Ssst,’ zei Kazi. Ze keek Craig aan met een blik waaruit duidelijk bleek dat ze hem niet in deze kamer wilde hebben.
‘Je verdween gewoon, Kazi,’ zei hij. Hij praatte nog steeds te hard, dempte zijn stem niet, zoals dat hoort als je een zieke bezoekt. ‘Wat moest ik doen? Je hebt me mooi voor schut gezet.’
Mijn dochter lachte even en ik wist wat ze dacht: dat hij nog steeds voor gek stond.
‘Je vertrok naar Londen om carrière te maken,’ zei Craig. De uitdrukking die nu op zijn gezicht lag, maakte hem lelijk.
Kazi reageerde niet, liep naar de tafel waar een kan water op stond en schonk wat in een glas.
‘Zo is het toch?’ vroeg Craig.
Kazi ging door met water schenken. Daarna gaf ze het glas aan Maya. ‘Jij beweerde dat het me nooit zou lukken,’ zei ze, toen ze zich eindelijk naar hem omdraaide. ‘Je had het mis.’
Toen keek Craig naar mij, alsof hij dacht dat ik hier ook een mening over had, maar ik was opeens erg druk bezig met medicijnen opbergen. Mijn dochter had het goed aangepakt. Ze had beseft dat ze een fout had gemaakt door met deze man mee te gaan en had hem verlaten. Toen bedacht ik hoe eenzaam ze zich moest hebben gevoeld, ver van huis en helemaal alleen.
Ik zette mijn bril af, omdat ik last had van mijn ogen. Ze prikten van de kou. Straks gaan die twee nog ruziemaken, dacht ik. En deze oude vrouw had al genoeg ruzie meegemaakt. Ik sloot mijn ogen en toen ik ze weer opendeed, was Craig weg.
‘We moeten je hier weg zien te krijgen,’ zei ik tegen Maya, terwijl ik opstond uit mijn stoel.
‘We wachten nog steeds op de dokter, mama,’ zei Kazi. Ze leek nu te-vredener, had haar armen niet meer over elkaar geslagen en had het boek opgeraapt van de vloer.
‘Ik breng jullie naar het huis van de familie Kaunda, zodat ik zelf voor Maya kan zorgen,’ zei ik. Daarna knoopte ik mijn sjaal om mijn hoofd en tastte naar mijn stok. Ik zou alles regelen en Isaac zou me daarbij helpen. Pas toen ik het ziekenhuis uit wilde lopen, toen ik al bij de deuren was die vanzelf opengingen, besefte ik dat ik me zo veel zorgen om mijn Engelse kleindochtertje had gemaakt, dat ik helemaal niet meer had gedacht aan dat andere kind dat me nog veel harder nodig had. Ik was Candy vergeten.
DEEL 11
Kazi