Het dagboek van Alma Maltisse

De volgende dag was alles in een deken van mist gehuld. Toen het ochtendlicht zich baan brak, was Irene nog steeds verdiept in de lectuur van het dagboek dat Ismaël haar had gegeven. Wat uren geleden als pure nieuwsgierigheid was begonnen, was in de loop van de nacht steeds sterker geworden en uiteindelijk veranderd in bezetenheid. Vanaf de eerste, door de tijd verbleekte regels, hadden de aantekeningen van die in het water van de baai verdwenen mysterieuze dame zich ontwikkeld tot een fascinerend geheim, een onopgelost raadsel dat elke gedachte aan slapen deed verdwijnen.

 

... Vandaag heb ik voor het eerst het gezicht van de schaduw gezien. Hij sloeg me in stilte gade vanuit het duister, onbeweeglijk op de loer liggend. Ik weet precies wat er in die ogen te lezen stond, wat hem in leven hield: haat. Ik kon zijn aanwezigheid voelen en wist dat onze dagen in dit oord vroeg of laat in een nachtmerrie zouden veranderen. Ik weet nu dat hij al mijn hulp nodig heeft en dat ik hem, wat er ook gebeurt, niet alleen kan laten ...

 

Bladzijde na bladzijde leek de stem van die vrouw haar fluisterend toe te spreken, haar geheimen toe te vertrouwen die jarenlang verzonken en vergeten waren geweest. Zes uur nadat ze in het dagboek was begonnen, was de onbekende vrouw veranderd in een soort onzichtbare vriendin, een stem uit de nevel die bij gebrek aan andere troost háár had uitgekozen om haar innerlijk aan te openbaren, haar herinneringen, en Irene het raadsel van die nacht toe te vertrouwen, toen ze in het koude water om het vuurtoreneiland de dood moest hebben gevonden. Toen, in die septembernacht.

 

... Het is weer gebeurd. Deze keer waren het mijn kleren. Toen ik vanochtend mijn kleedkamer betrad, stond de deur van de kledingkast wijd open en mijn kleren, de kleren die hij mij door de jaren heen cadeau had gedaan, waren aan reepjes gescheurd, alsof ze door honderden messen waren doorgesneden. Een week geleden was het mijn verlovingsring. Ik vond hem verbogen en vernield op de vloer terug. Andere sieraden zijn verdwenen. De spiegels in mijn kamer zijn bekrast. Elke dag wordt zijn aanwezigheid sterker en zijn woede grijpbaarder. Het is slechts een kwestie van tijd tot zijn aanvallen niet meer mijn bezit treffen maar zich tegen mij richten. Ik ben het, die hij haat. Ik ben het, die hij dood wil zien. Op deze plek is geen ruimte voor ons allebei ...

 

De dageraad had een koperkleurig tapijt over de zee gespannen, toen Irene bij de laatste bladzijde van het dagboek was aanbeland. De gedachte ging door haar hoofd dat ze nog nooit zoveel over een mens had geweten. Nog nooit had iemand, ook haar moeder niet, de geheimen van haar ziel met zo’n oprechtheid aan haar prijsgegeven als deze vrouw die ze helemaal niet kende, deed in dit dagboek. Een vrouw, die jaren voor Irenes geboorte was gestorven.

 

... Ik heb niemand met wie ik kan praten, niemand aan wie ik de angst kan uitleggen die zich telkens een beetje meer van mijn ziel meester maakt. Soms wil ik zo graag terugkeren, omkeren op mijn weg door de tijd. Dan wordt me duidelijk dat mijn angst en droefenis niet met de zijne vergelijkbaar zijn, dat hij me nodig heeft en dat zijn licht zonder mij voor altijd zal uitdoven. Ik bid slechts tot God dat hij ons de kracht geeft om te overleven, om de schaduw te ontvluchten die zich over ons uitspreidt. Bij elke regel die ik in dit dagboek schrijf, heb ik het gevoel dat het de laatste kan zijn ...

 

Om de een of andere reden voelde Irene dat ze moest huilen. Stilletjes vergoot ze haar tranen bij de gedachte aan die onzichtbare vrouw, wier dagboek een lichtje in haar eigen innerlijk had ontstoken. Waar het de identiteit van de schrijfster betrof, gaf het dagboek echter maar twee woorden prijs boven aan de eerste bladzijde: Alma Maltisse

 

Niet lang daarna zag Irene het zeil van de Kyaneos bij het Kaaphuis opduiken uit de nevel. Ze pakte het dagboek en liep op haar tenen haar kamer uit voor haar tweede ontmoeting met Ismaël.

 

Draakje-zafon_ZW-(2).tif

 

Na een paar minuten had de boot de stroming op de punt van de kaap achter zich gelaten en bereikte hij de Baie Noir. Het ochtendlicht wierp scherpe schaduwen op de steile klippen die een groot deel van de Normandische kust hun aanzien gaven. Rotsmuren die de ruige oceaan het hoofd boden. De weerspiegeling van de zon op het water zorgde voor verblindende lichtflitsen van schuim en gloeiend zilver. De noordenwind dreef de boot krachtig voorwaarts, de kiel sneed als een zwaard door het wateroppervlak. Voor Ismaël was het routine, voor Irene een sprookje.

Voor een onervaren zeilster als zij leek dit ongelooflijke schouwspel van licht en water duizend avonturen en geheimen te beloven, die onder het wateroppervlak erop wachtten ontdekt te worden. Ismaël, die aan het roer zat, zat voor zijn doen ongewoon veel voor zich uit te grijnzen en zette koers naar de lagune. Irene, bevangen door de tover van de zee, vertelde over wat ze te weten was gekomen bij de eerste lezing van Alma Maltisse’ dagboek.

‘Ze heeft het heel duidelijk voor zichzelf geschreven. Het is vreemd dat ze niemand bij naam noemt. Alsof ze over onzichtbare mensen schrijft.’

‘Het is totaal onbegrijpelijk,’ stelde Ismaël vast, die het een tijd geleden al had opgegeven het dagboek te doorgronden.

‘Helemaal niet,’ sprak Irene hem tegen. ‘Maar wat er aan de hand is, is dat je een vrouw moet zijn om het te kunnen snappen.’

Ismaël wilde een snedig commentaar formuleren op deze bewering, maar hield toch maar zijn mond.

Al spoedig had de wind hen naar de monding van de lagune gebracht. Een nauwe doorgang tussen de rotsen voerde naar een natuurlijke haven. Het water in de lagune, amper drie of vier meter diep, vormde een doorzichtige, smaragdgroene tuin en de zanderige grond wolkte onder hen als een zachte, witte sluier. Irene bekeek met open mond de magie die de kom van de lagune herbergde. Een school vissen schoot onder de romp van de Kyaneos door als zilverglinsterende pijlen.

‘Het is ongelooflijk,’ stamelde ze.

‘Dit is nou de lagune,’ zei Ismaël nuchter.

En terwijl Irene nog volledig onder de indruk was van deze betoverende plek, streek hij de zeilen en wierp hij het anker uit. Als een blad op rimpelloos water wiegde de Kyaneos langzaam heen en weer.

‘Dus, wil je die grot zien of niet?’

Irenes antwoord was slechts een uitdagende glimlach en zonder haar blik van hem af te wenden, trok ze langzaam haar jurk uit. Ismaël kreeg ogen zo groot als schoteltjes. Nog niet in zijn wildste fantasieën had hij op een dergelijk spektakel gerekend. Irene, die een nauwsluitend badpak droeg waar zo weinig stof aan zat dat het die naam in de ogen van haar moeder nooit zou hebben verdiend, grijnsde toen ze Ismaëls gezicht zag. Nadat ze hem een paar seconden met haar verschijning had gehypnotiseerd, precies lang genoeg om hem er niet aan te laten wennen, sprong ze in het water en verdween onder het glinsterende, golvende wateroppervlak. Of hij was een slome duikelaar of dat meisje was te snel voor hem. Zonder zich nog een keer te bedenken, sprong hij achter haar aan het water in. Hij had dringend verkoeling nodig.

Ismaël en Irene zwommen naar de ingang van de Vleermuisgrot. De tunnel verdween in de rotswand als een in steen gehouwen kathedraal. Een zwakke stroming kwam hen uit de tunnel tegemoet en streek onder water over hun huid. Het binnenste van de zeegrot verwijdde zich tot een koepel met honderden rotsnaalden, die daar hingen als versteende ijstranen. Glinsterend water spoelde in talloze nissen tussen de rotsen en de zanderige bodem gloeide fosforescerend, spookachtig, en vormde een tapijt van licht in de grot.

Irene dook en deed onder water haar ogen open. Een wereld van dansende lichtweerspiegelingen zweefde voor haar ogen, bevolkt door vreemde, fascinerende wezentjes. Kleine visjes die afhankelijk van de lichtinval van kleur veranderden; bontgekleurde planten op de rotsen; piepkleine krabbetjes die over de zeebodem renden. Ze bekeek het leven onder water net zo lang tot ze geen lucht meer had.

‘Als je zo doorgaat, krijg je nog een vissenstaart zoals de zeemeerminnen,’ zei Ismaël spottend.

Ze knipoogde naar hem en kuste hem in het gedempte licht van de grot.

‘Ik ben een zeemeermin,’ fluisterde ze, terwijl ze dieper de grot inzwom.

Ismaël wisselde een blik met een stoïcijnse krab die hem vanaf de rotswand gadesloeg en een antropologische interesse leek te hebben in de scène. De wijze blik van het schaaldier liet er geen twijfel over bestaan: er werd weer de draak met hem gestoken.

 

Draakje-zafon_ZW-(2).tif

 

Een hele dag afwezig, dacht Simone. Uren later was Hannah nog steeds niet opgedoken en was er geen bericht van haar. Simone vroeg zich af of het een puur disciplinair probleem was dat ze het hoofd moest bieden. Ze hoopte het maar. De hele zondag had ze zitten wachten op bericht van het meisje. Waarschijnlijk moest ze om een bepaalde reden naar huis, dacht ze. Een kleine ongesteldheid, een onvoorziene verplichting. Met elke verklaring zou ze tevreden zijn geweest. Na urenlang wachten besloot ze iets te ondernemen. Ze wilde net de hoorn van de haak pakken om Hannah thuis op te bellen, toen de telefoon ging. De stem aan de andere kant van de lijn kwam haar onbekend voor en de manier waarop de bezitter ervan zich voorstelde, droeg er niet toe bij haar te kalmeren.

‘Goedendag, madame Sauvelle. Mijn naam is Henri Faure. Ik ben de hoofdcommissaris van de gendarmerie van Baie Bleue,’ kondigde hij aan, en elk woord klonk betekenisvoller dan het voorgaande.

Over de lijn heerste een gespannen stilte.

‘Madame?’ vroeg de politieman uiteindelijk.

‘Ik luister.’

‘Het valt me niet makkelijk u dit mede te moeten delen ...’

 

Draakje-zafon_ZW-(2).tif

 

Dorian had zijn baantje als duvelstoejager voor deze dag erop zitten. De klusjes die Simone hem had toevertrouwd, waren allemaal geklaard en het vooruitzicht van een vrije namiddag stemde hem licht en goedgemutst. Toen hij bij het Kaaphuis aankwam, was Simone nog niet terug van Cravenmoore en zijn zus Irene was vast en zeker ergens met die vriend van haar die ze had binnengehengeld. Nadat hij een paar glazen koude melk naar binnen had geklokt, kwam het lege huis zonder de vrouwen hem een tikje onaangenaam voor. Je raakte zó aan ze gewend dat de stilte bij hun afwezigheid vaag verontrustend was.

Dorian besloot de uren dat het nog licht was te gebruiken om het bos van Cravenmoore te onderzoeken. Zoals Simone had voorspeld, waren de enge schaduwen bij daglicht niets anders dan bomen, struiken en kreupelhout. Met die gedachte liep de jongen het dichte, labyrintische woud in dat zich uitstrekte tussen het Kaaphuis en de villa van Lazarus Jann.

Hij had zo’n tien minuten zonder doel rondgedwaald, toen hij voor het eerst op sporen stuitte die van de klippen het bos in liepen en vervolgens bij de rand van een open plek op onverklaarbare wijze verdwenen. Dorian knielde neer en betastte de sporen, eigenlijk meer verwarrende afdrukken die diep in de bodem zaten. Wie of wat het ook was die deze afdrukken had achtergelaten, het had een aanzienlijk gewicht. Hij onderzocht nog een keer het laatste stuk van het spoor tot de plek waar het verdween. Als je de aanwijzingen moest geloven, was degene die ze had veroorzaakt, op deze plek blijven staan en in rook opgegaan. Hij keek naar boven naar de wirwar van licht en schaduw in de boomtoppen. Een van Lazarus’ vogels fladderde in de twijgen. De jongen voelde een huivering over zijn rug lopen. Was er dan niet één levend dier in dit bos? De enige concrete aanwezigheid was zo’n mechanisch geval, dat opdook uit de schaduw en weer verdween zonder dat je je kon voorstellen waar het vandaan kwam en waar het naartoe ging. Zijn blik dwaalde verder langs het bladerdak en bleef hangen bij een diepe inkeping in een boom vlakbij. Dorian liep naar de boomstam en tuurde naar de plek. Iets had een diepe wond geslagen in het hout. Soortgelijke diepe schrammen liepen langs de hele stam tot aan de kruin. De jongen slikte heftig en besloot zich uit de voeten te maken.

 

Draakje-zafon_ZW-(2).tif

 

Ismaël zwom samen met Irene naar een kleine, platte rots die in het midden van de grot een paar handbreedtes uit het water stak en ze gingen erop liggen om een beetje uit te rusten. Het licht dat door de ingang viel, werd binnenin gereflecteerd en wierp wonderlijke, dansende schaduwen op de koepel en de wanden van de grot. Het water leek hier warmer te zijn dan buiten en er steeg een dunne nevelsluier uit op.

‘Zijn er nog andere ingangen naar de grot?’ vroeg Irene.

‘Nog één, maar die is gevaarlijk. De enige veilige manier om naar binnen en naar buiten te gaan is toch via zee, vanaf de lagune.’

Ze sloeg het schouwspel van het steeds veranderende licht gade. Er ging een onweerstaanbare, hypnotiserende werking van uit, vond ze. Heel even waande Irene zich in de grote zaal van een rotspaleis, een fabelachtig oord dat alleen in dromen bestond.

‘Het is ... magisch,’ zuchtte ze.

Ismaël knikte instemmend.

‘Soms kom ik hier en dan zit ik urenlang op een van de rotsen te kijken hoe het licht onder water van kleur verandert. Het is mijn persoonlijke kerk ...’

‘Ver weg van de wereld, hè?’

‘Zo ver als je je maar kunt voorstellen.’

‘Je houdt niet heel erg van mensen, klopt dat?’

‘Hangt van de mensen af,’ zei hij met een grijnslachje.

‘Is dat een compliment?’

‘Misschien.’

Hij keek snel weg, naar de ingang.

‘We moesten maar eens gaan. De vloed komt op.’

‘Nou en?’

‘Als het vloed wordt, stuwt de stroming het water in de grot tot aan de koepel. Een dodelijke val. Dan zit je vast en verdrink je als een rat.’

Plotseling werd de magie van de grot bedreigend. Irene stelde zich voor hoe de grot zich met ijzig water vulde zonder een mogelijkheid eraan te ontkomen.

‘Geen reden tot haasten ...’ probeerde Ismaël haar gerust te stellen.

Zonder verder af te wachten zwom Irene naar de uitgang en rustte niet voor de zon haar weer toelachte. Hij keek naar haar en grinnikte. Het meisje had lef.

De terugkeer verliep zwijgend. Het dagboek kwam haar weer voor de geest en zat in haar hoofd als een echo die maar niet wilde verstommen. Een dicht wolkendek bedekte inmiddels de hemel en de zon verborg zich, waardoor de zee een loodgrijze, metalige kleur kreeg. De wind was kouder geworden en Irene trok haar jurk weer aan. Deze keer keek Ismaël nauwelijks toe terwijl ze zich aankleedde, een teken dat hij in zijn eigen gedachten verzonken was, wat die ook mochten zijn.

In de late namiddag voer de Kyaneos om de kaap heen en zette koers naar het huis van de Sauvelles, terwijl het vuurtoreneiland oploste in de nevel. Ismaël stuurde de boot naar de aanlegplaats en legde hem net als altijd goed vast, hoewel te merken was dat hij met zijn gedachten heel ergens anders was.

Toen het moment van afscheid was gekomen, pakte Irene zijn hand.

‘Dank je wel dat je me de grot hebt laten zien,’ zei ze, en ze sprong aan land.

‘Je bedankt me de hele tijd en ik weet niet waarom ... Ik wil jóú bedanken dat je bent meegegaan.’

Irene wilde hem dolgraag vragen wanneer ze elkaar weer zouden zien, maar haar instinct zei haar te zwijgen. Ismaël maakte de boot los en de Kyaneos werd door de stroming meegevoerd.

Irene bleef op de stenen trap staan, terwijl ze toekeek hoe de zeilboot verdween. Een zwerm meeuwen begeleidde hem naar de lichten van de pier in het dorp. De maan spande tussen de wolken een zilverglinsterende brug over de zee die de boot naar het dorp gidste.

Met een glimlach op haar lippen die niemand kon zien liep ze de stenen trap op. Wat vond ze Ismaël een waanzinnig leuke vent ...

 

Draakje-zafon_ZW-(2).tif

 

Toen ze het huis binnenliep, merkte ze meteen dat er iets niet klopte. Het was allemaal te opgeruimd, te stil, te rustig. De lamp in de woonkamer lichtte helder op in de blauwige schemering van deze bewolkte avond. Dorian zat in een stoel en tuurde zwijgend naar de vlammen in de open haard. Simone stond met de rug naar de deur bij het grote raam in de keuken en keek uit over de zee, een kop koffie in haar hand. Het enige geluid was het geruis van de wind die over het dak streek.

Dorian en zijn zus wisselden een blik. Toen liep Irene naar haar moeder en legde een hand op haar schouder. Simone Sauvelle draaide zich om. In haar ogen glinsterden tranen.

‘Wat is er gebeurd, mam?’

Haar moeder omarmde haar. Irene pakte stevig haar moeders handen vast. Ze waren koud en beefden.

‘Het gaat om Hannah,’ fluisterde Simone.

Lang zwijgen. De wind rukte aan de luiken.

‘Ze is dood,’ voegde ze eraan toe.

Langzaam, als een kaartenhuis, stortte de wereld om Irene heen in.