Hoofdstuk 32
Alarm! Alarm! brulden luidsprekers over heel Magrathea. Vijandig schip geland op de planeet. Gewapende indringers in Sectie 8A. Verdedigingsposten, verdedigingsposten!
Woedend snuffelden de twee muizen rond tussen de scherven van hun glazen vervoermiddelen, die aan diggelen op de grond lagen.
‘Potverdomme,’ zei Sem Muis, ‘al dat gedonder om twee pond hersens van een aardling.’ Hij scharrelde met flitsende roze ogen en een wit vel dat knetterde van de statische elektriciteit rond over de vloer.
‘Het enige wat we nu nog kunnen doen,’ zei Bennie, bedachtzaam langs zijn snorharen strijkend, ‘is proberen een vraag te bedenken, iets wat aannemelijk klinkt.’
‘Lastig,’ zei Sem. Hij dacht even. ‘Wat vind je van “Het is geel en gevaarlijk”?’
Bennie dacht er even over na.
‘Nee, da’s niks,’ zei hij. ‘Past niet bij het antwoord.’
Beiden zwegen enkele seconden.
‘Goed dan,’ zei Bennie. ‘“Wat krijg je als je zes vermenigvuldigt met zeven?”’
‘Dat is te letterlijk, te feitelijk,’ zei Sem. ‘Dan verraad je de clou eigenlijk al.’
Weer dachten ze na.
Toen zei Sem: ‘Wat vind je hiervan: “Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat ik van je hou?”’
‘Aha,’ zei Bennie, ‘ja, dat klinkt al beter.’ Hij herhaalde de vraag nog eens bij zichzelf. ‘Ja,’ zei hij, ‘dat is uitstekend! Het klinkt heel veelbetekenend zonder dat je er meteen een betekenis aan kunt geven. Schitterend, schitterend, dat is ’m! Sem, jongen, we hebben ’t!’
Opgewonden voerden ze een wilde rondedans uit.
Vlak bij hen op de vloer lagen een paar vrij lelijk uitziende mannen die op het hoofd geslagen waren met zware perspex onderscheidingen voor industriële vormgeving.
Een paar honderd meter verderop renden vier figuren door een gang, zoekend naar een uitweg. Ze kwamen uit in een grote, open computerruimte en keken wild om zich heen.
‘Welke kant uit volgens jou, Zefod?’ vroeg Amro.
‘Op goed geluk zou ik zeggen, daarheen!’ riep Zefod en hij rende naar rechts tussen een computerblok en een muur door. Terwijl de anderen achter hem aan kwamen, werd hij plotseling tot staan gebracht door een Stop-O-Matic-energiekogel die een paar centimeter voor zijn hoofden langs vloog en een flink stuk muur naast hem in brand zette.
Een stem uit een megafoon riep: ‘Oké, Bijsterbuil, geen stap verder. We hebben je onder schot.’
‘Smerissen,’ hijgde Zefod en hij draaide zich gebukt om. ‘Wil jij eens een gokje wagen, Amro?’
‘Deze kant op,’ zei Amro, en met z’n vieren renden ze een gang tussen twee computerwallen door.
Aan het eind van de gang verscheen een zwaarbewapende gestalte in een ruimtepak die zwaaide met een gemeen uitziend Stop-O-Matic-geweer.
‘We willen je niet neerschieten, Bijsterbuil!’ riep de gestalte.
‘Mijn idee!’ riep Zefod terug en hij dook onder twee dataverwerkingseenheden door.
De anderen kropen achter hem aan.
‘Ze zijn met z’n tweeën,’ zei Trema. ‘We zitten in de val.’
Ze hurkten neer in een hoek tussen een grote databank en de muur. Met ingehouden adem wachtten ze af.
Plotseling werd de stilte verscheurd door een regen van energiekogels toen de beide agenten tegelijk op hen vuurden.
‘Hé, ze schieten op ons,’ zei Hugo, zich zo klein mogelijk makend. ‘Ze zeiden toch dat ze dat niet wilden doen?’
‘Ja, dat dacht ik ook,’ zei Trema.
Zefod stak een hoofd omhoog.
‘Hé!’ riep hij. ‘Jullie zeiden toch dat je niet wilde schieten?’ en hij dook weer weg.
Ze wachtten af wat er zou gebeuren.
Na een poosje antwoordde een stem: ‘Een agent heeft het ook niet gemakkelijk, hoor!’
‘Wat zei hij nou?’ fluisterde Amro verbaasd.
‘Dat een agent het ook niet gemakkelijk heeft.’
‘Dat is toch zeker zíjn probleem?’
‘Volgens mij ook.’
‘Hé!’ riep Amro. ‘Wij hebben het al moeilijk genoeg met dat schieten van jullie, dus hou je problemen maar voor je, ja? Dat is voor iedereen een stuk prettiger!’
Weer viel er een stilte, en toen klonk de megafoon weer.
‘Nou moet je eens even luisteren, broer,’ zei de stem door de megafoon, ‘je moet niet denken dat je te maken hebt met een paar schietgrage debielen met een lage haarinplant en kleine varkensoogjes die nog niet tot tien kunnen tellen! Wij zijn twee intelligente, sociaal voelende jongens met wie jullie het bij een borreltje waarschijnlijk best zouden kunnen vinden. Ik ben er niet zo eentje die links en rechts mensen overhoop schiet en dan de bink gaat uithangen in smoezelige ruimtekroegen! Ik schiet links en rechts mensen overhoop en ga vervolgens urenlang uithuilen bij mijn vriendin.’
‘En ik schrijf boeken!’ viel de andere agent in. ‘Hoewel er tot op heden nog niet één is uitgegeven. Dus kijk maar uit, want ik ben verdomde pissig!’
Amro’s ogen rolden bijna uit hun kassen. ‘Wie zijn die gasten?’ vroeg hij.
‘Kweenie,’ zei Zefod. ‘Ik vond het geloof ik prettiger toen ze nog op ons schoten.’
‘Dus, komen jullie rustig voor de dag,’ riep de megafoon, ‘of moeten we jullie daarachter vandaan knallen?’
‘Waar geven jullie de voorkeur aan?’ riep Amro.
Een milliseconde later begon de lucht om hen heen te schroeien, terwijl de ene Stop-O-Matic-kogel na de andere in de databank voor hen ontplofte.
De kogelregen hield een paar seconden in ondraaglijke hevigheid aan.
Toen het ophield, duurde het nog een tijdje voor de echo’s waren weggestorven.
‘Leven jullie nog?’ riep een van de agenten.
‘Ja!’ riepen ze terug.
‘We vonden dat echt niet leuk, hoor!’ riep de ander.
‘Dat was te merken!’ riep Amro.
‘Hé, Bijsterbuil, nou moet je eens heel goed naar me luisteren!’
‘Waarom zou ik?’ riep Zefod terug.
‘Omdat,’ riep de agent, ‘er nu iets heel intelligents, boeiends en menslievends komt! Goed, of jullie geven je nu allemaal over en je krijgt een paar opdonders – niet te veel natuurlijk, want we zijn fel tegen zinloos geweld – of we blazen deze hele planeet op, en misschien nog wel een paar erbij waar we onderweg langs gekomen zijn!’
‘Maar dat is toch belachelijk!’ riep Trema plotseling woedend. ‘Dat kunnen jullie niet maken!’
‘Wij wel,’ riep de agent. ‘Tenminste, ik denk van wel. Ja toch?’ vroeg hij aan de ander.
‘O ja, zonder meer. We zouden niet anders kunnen!’ riep deze terug.
‘Maar waarom?’ vroeg Trema op hoge toon.
‘Omdat sommige dingen nu eenmaal moeten, ook al ben je een verlichte agent die alles weet over emoties en zo.’
‘Niet te geloven, die gasten,’ mompelde Amro hoofdschuddend.
‘Zullen we nog een beetje op ze schieten?’ riep de ene agent tegen de andere.
‘Ach ja, waarom niet?’
Weer werd het viertal onder elektronisch spervuur genomen.
De hitte en het lawaai waren enorm. Langzaam begon de databank op te lossen. De voorste wand was al bijna weggesmolten en het gloeiende metaal liep in dikke stromen in hun richting. Ze drongen nog verder bijeen en wachtten het einde af.