50
De volgende ochtend wachtte Puller Knox op in de lobby van het W Hotel. Hoewel hij zijn best deed het te verbergen, zag ze de verandering in hem. ‘Gaat het?’ vroeg ze.
Hij wreef in zijn ogen. ‘Ik heb vannacht niet veel geslapen.’
‘Ik ook niet. Volgens mij heb ik niet één keer een hele nacht geslapen sinds ik jou heb leren kennen.’
Ze verlieten het hotel en liepen naar zijn auto. Het was verrassend fris en koel buiten, en er stond een zwak briesje. Een vliegtuig maakte nadat hij van Reagan National was opgestegen een scherpe bocht naar links om te vermijden dat hij boven verboden gebied vloog.
‘Heb je terwijl je niet lag te slapen nog nagedacht over ons “nachtmutsje” met Donovan Carter?’ vroeg Knox.
‘Carter heeft ons een excuus gegeven om weer met Reynolds te gaan praten.’
‘Over het bezoek van je broer?’
‘Inderdaad.’
‘Ze zal nu wel op haar werk zijn.’
‘Ze werkt voor het ministerie van Defensie en ik ben een officieel benoemde militaire onderzoeker. Niets verbiedt ons om haar tijdens haar werk te ondervragen.’
‘Wat ga je haar vragen?’
‘Ik wil haar vragen stellen over het bezoek van Bobby. En als ze die beantwoordt, wil ik goed naar haar kijken.’
‘Naar haar lichaamstaal?’
‘Die zegt vaak meer dan wat iemand met woorden zegt.’
Puller had hun komst aangekondigd en Susan Reynolds ontving hen in haar kantoor, een eenvoudig vertrek dat er vreemd genoeg zowel rommelig als netjes uitzag. Haar identiteitsbewijs hing aan een koordje om haar hals, ze leek evenwichtig, begroette hen beleefd en wees naar een paar stoelen. Daarna ging ze zitten en wachtte.
Puller ging ook zitten en keek om zich heen. Hij zag niets wat niet met haar werk te maken had. De vrouw had niet eens planten.
Toen hij weer naar haar keek, zag hij dat zij naar hem keek. Hij wist dat ze precies wist wat hij had gedaan.
‘Ik hou ervan alles gestroomlijnd en gescheiden te houden,’ zei ze. ‘Het professionele en het persoonlijke.’
‘Dat begrijp ik.’ Hij wees naar een foto waarop een jongere Reynolds te zien was te midden van een rij mannen op wat een vliegveld leek. ‘Dat ziet er interessant uit.’
Ze keek ernaar. ‘In de jaren negentig maakte ik deel uit van een start-verificatieteam toen de VS en de Sovjets hun voorraad kernwapens terugbrachten. Zoals u op die foto kunt zien, was ik altijd de enige vrouw in die teams en veruit de jongste. Dat was een hele eer, maar reken maar dat ik er hard voor gewerkt heb.’
‘Interessant werk?’ vroeg Knox.
‘Ja. Hoewel de Russen om zeven uur ’s avonds al genoeg wodka ophadden om een vliegdekschip op te laten drijven. Dus weet ik niet zeker hoe accuraat hun verificatie was. Maar ik heb nooit een druppel gedronken en zette altijd alle puntjes op de i,’ voegde ze er fel aan toe.
‘Dat geloof ik graag,’ zei Puller. ‘Goed, we hebben gehoord dat Robert Puller...’
Reynolds viel hem in de rede. ‘Uw broer, bedoelt u. Dat wist ik al toen we elkaar voor het eerst ontmoetten.’
Puller begon opnieuw: ‘We hebben gehoord dat Robert Puller u is komen opzoeken?’
‘Hij wilde me waarschijnlijk vermoorden.’
‘Maar dat heeft hij niet gedaan.’
‘Ik kon wegkomen en een pistool te pakken krijgen en toen is die lafaard op de vlucht geslagen.’
‘Dus hij had u vastgebonden?’
‘Nee, hij zette een pistool tegen mijn hoofd en injecteerde me met iets wat volgens hem vergif was. Ik kon niet geloven dat die klootzak dat had gedaan. Misschien was hij gek geworden in de gevangenis.’
‘Dus u kon hem overweldigen en uw pistool te pakken krijgen?’
‘Ik zei niet dat ik hem had overweldigd. Hij is een man en, zoals u weet, veel groter dan ik. Maar ik ben niet bepaald een watje. Ik heb hem in zijn gezicht geslagen met een lamp. Voordat hij zich kon herstellen, was ik al bij de boekenkast. Daar bewaar ik een .45-pistool en dat pakte ik. Toen hij zich realiseerde dat ik gewapend was en op hem zou gaan schieten, ging hij ervandoor. Ik probeerde hem tegen te houden, maar hij was te snel. Ik heb de politie gebeld, maar zij hebben hem niet gevonden.’
‘U sloeg hem in zijn gezicht met een lamp?’
‘Inderdaad.’
‘Dat zal wel pijn hebben gedaan.’
‘Ik hoop dat het heel veel pijn deed,’ zei ze. ‘Dat verdiende hij.’
‘Gekneusd en bloederig, neem ik aan.’
‘Ja, dat was hij. En verbaasd natuurlijk.’
‘Wat wilde hij?’ vroeg Puller.
‘Hij bedreigde me. Hij wilde dat ik bekende dat ik iets verkeerds had gedaan.’
‘Waarom zou hij dat doen?’ vroeg Knox.
Reynolds keek haar aan alsof ze zich nu pas realiseerde dat zij er was. ‘Dat weet ik toch niet, hij is getikt. Hij is wanhopig. Hij is uit de gevangenis ontsnapt. Hij heeft een man gedood. Misschien wel twee.’
‘Waarom zegt u dat?’ vroeg Puller op scherpe toon.
‘Ik heb het gehoord, van Niles Robinson. Dat hebben we allemaal gehoord. Doodgeschoten op een treinstation.’
‘Waarom denkt u dat Robert Puller daar iets mee te maken had?’ vroeg Knox.
Reynolds keek haar met een arrogante blik aan. ‘O, dat weet ik niet, eens even denken... Hij dringt mijn huis binnen, houdt me onder schot en bedreigt me omdat ik een belastende verklaring heb afgelegd. Kort daarna wordt Niles Robinson, die ook tegen hem heeft getuigd, doodgeschoten op Union Station. Hoe groot is de kans dat dit door twee verschillende mensen is gedaan als Robert Puller in de buurt was? Doe niet net alsof ik dom ben!’
‘Wat zei u tegen Puller?’ vroeg Knox.
‘Heel veel. Dat hij weg moest gaan, me met rust moest laten en nooit meer terug moest komen. En toen hij die injectienaald in mijn nek leegdrukte met wat volgens hem gif was, heb ik natuurlijk alles gezegd wat hij wilde horen.’
‘Waarom hebt u dat gedaan?’ vroeg Puller.
Nu was hij degene die met een neerbuigende blik werd aangekeken. ‘Omdat ik medelijden met hem had en hoopte dat hij nooit terug hoefde naar de gevangenis. En omdat ik heel graag wilde bekennen dat ik hoogverraad had gepleegd en zijn plaats wel wilde innemen.’ Daarna snauwde ze: ‘Wat denk je, verdomme? Omdat hij tegen me zei dat dat de enige manier was om tegengif ingespoten te krijgen.’
‘Maar hij had u niet echt vergiftigd,’ zei Puller.
‘Ja, dat weet ik nú! Hij zei dat hij me met een organofosfaat had geïnjecteerd. Dat is heel slecht voor je, echt waar. Ik was doodsbang en zou alles hebben gezegd om dat tegengif te krijgen.’
‘Maar toen u hem met die lamp sloeg en uw pistool te pakken kreeg, wat dacht u toen dat er zou gebeuren?’
‘Dat ik hem zou kunnen dwingen me dat tegengif te geven.’
‘En toen hij ontsnapte?’
‘Toen belde ik de politie en een ambulance. Ik dacht echt dat ik nog maar een paar minuten te leven had. Dankzij die klootzak was ik doodsbang!’
‘En u was natuurlijk erg opgelucht toen bleek dat dit niet zo was?’ zei Knox.
Reynolds nam niet eens de moeite antwoord te geven.
Ze stelden Reynolds nog een paar vragen en vertrokken weer. Toen Puller zich naar de deur omdraaide, zag hij dat Reynolds hem recht aankeek. Ze glimlachte niet en keek ook niet triomfantelijk. Ze keek gewoon naar hem. Daarna wendde ze haar blik af en ging ze weer aan het werk.
Terwijl ze door de gang liepen, zei Knox: ‘Steeds als ik die vrouw zie, krijg ik de neiging haar te wurgen.’
‘Ik niet, ik zou haar het liefst doodschieten,’ zei Puller.
Ze keek naar hem op. ‘Heb je bepaalde ideeën gekregen door de lichaamstaal van die heks?’
‘Gek genoeg kwam dat eerder door wat ze zei dan door hoe ze het zei.’
‘Wat bedoel je?’
Puller wist dat ze zijn broer niet met een lamp had geslagen. Hij had geen blauwe plekken op zijn gezicht gezien, of korsten. Maar dat kon hij Knox niet vertellen zonder te laten merken dat hij hem had gesproken. Maar er was ook nog iets anders. ‘Ik heb de uitslag gezien van de toxicologische test op Reynolds nadat mijn broer haar zogenaamd gif had ingespoten. Weet je nog dat Carter zei dat ze dat hadden gedaan? Nou, vanochtend zat er een kopie van in mijn mail.’
‘Maar ze vonden geen vergif.’
‘Nee, maar wel sporen van een sterk kalmeringsmiddel. Zo sterk dat ze bewusteloos moet zijn geraakt.’
Knox bleef staan, en Puller ook.
‘Een kalmeringsmiddel?’ vroeg ze. ‘Waarom heeft niemand ons dat verteld?’
‘Omdat ik aanneem dat niemand nog naar het rapport heeft gekeken zodra duidelijk was dat er geen sprake was van gif. Ik lees echter altijd helemaal door tot het einde.’
‘Maar waarom zou er een kalmeringsmiddel in haar lichaam zitten?’
‘Misschien heeft mijn broer haar daarmee geïnjecteerd.’
‘Waarom zou hij dat doen als hij wilde dat ze een bekentenis aflegde?’
‘Zodat hij kon ontsnappen nádat ze dat had gedaan.’
‘Maar waarom zou ze liegen als ze wist dat dit waarschijnlijk uit een bloedonderzoek zou blijken?’
‘Omdat ze minder slim is dan ze denkt. Ik denk dat ze er niet goed over heeft nagedacht. En ik denk dat ze mijn broer heel erg haat en nu kans zag hem écht iets in de schoenen te schuiven. Ze zal zich wel lekker voelen nadat ze hem een lafaard heeft genoemd en heeft geprobeerd ons wijs te maken dat ze hem te slim af is geweest. Ze wist kennelijk ook dat je haar huis hebt doorzocht en het pistool in de boekenkast had gevonden. Daarom begon ze erover. Echt goede leugenaars verweven altijd iets wat waar is in hun leugen om hem geloofwaardiger te maken.’
‘Dat betekent dus dat ze loog over... nou ja, over alles.’
‘Daar heb ik geen seconde aan getwijfeld,’ zei Puller.