13
Sjoerd, Harm, Frits, Ivette en Petra zitten op de achterbank. Marcel voorin, naast Ice die wild het sleuteltje in het contactslot ronddraait. De motor van de Ford protesteert schor maar slaat uiteindelijk aan. Er wordt gejoeld op de achterbank en het vehikel scheurt de straat uit. Bas steekt zijn hand op en wacht tot de auto uit het zicht is verdwenen. Hij rent dan achter Gert aan en grijpt hem bij zijn arm. ‘Waarom ben je teruggekomen? Ben je wel lekker!’ ‘Wat bedoel je?’ wil Gert weten, je been… dat zogenaamde ongeluk!’ Gert haalt zijn schouders op. ‘Oh dat… dat was ook een ongeluk.
‘Ongeluk?’ Bas’ stem klinkt sarcastisch. ‘Ik geloof er niets van.
Volgens mij heeft Marcel een handje geholpen.’
‘Wat is nou jouw probleem’, schreeuwt Gert en rukt zich los.
‘Jij bent toch ook nog bij de groep. Als jij zoveel commentaar
hebt, waarom ben je dan hier. Waarom ga jij dan nog met ze
om en verkoop je hun cd’s?’
Gert kijkt Bas uitdagend aan.
‘Voor mij is het een noodgeval. Ik heb geen andere keus…’ ‘Maak dat de kat wijs. Niemand dwingt jou om die cd’s te verkopen. Het blijft nog altijd diefstal.’ ‘Ik heb dat geld hard nodig’, vergoelijkt Bas zich. Hij reali-”
seert zich ook wel dat het verkopen van illegale cd’s strafbaar is. Daar wil hij nu echter niet aan denken. Hij schudt zijn hoofd alsof hij zijn geweten kan schoonschudden. ‘Ik kan niet anders, tot mijn moeder terugkomt dan…’ ‘Kan niet anders’, herhaalt Gert schel. ‘Je kunt ook folders rondbrengen of…’
‘En jij… jij komt op eigen houtje terug. Dat noem ik pas dom.’ Gert bijt op zijn lip.
‘Ik heb niemand. Geen vrienden, niemand’, snauwt Gert terug. ‘De kinderen uit de straat en op school kunnen alleen maar pesten. Ze vinden mij te dik en te dom en te… Met deze vrienden laten ze mij met rust. Niemand durft mij te pesten, niemand.’
Wild veegt hij met zijn mouw langs zijn ogen.
Bas’ mond gaat open en blijft open hangen. Hij weet niets te
zeggen.
Gert strompelt door de straat. Halverwege draait hij zich om. ‘En ik wil mijn boek terug’, roept hij Bas na. Bas maakt een wegwerpgebaar en springt op zijn fiets. ‘Stomkop’, denkt hij.
Bij een supermarkt zet hij zijn fiets tegen het winkelraam en rent naar binnen. Het is bijna sluitingstijd. Rap vult hij het winkelwagentje. Zijn ogen en handen schieten langs de schappen met voedsel, hij heeft overal trek in. En hij heeft geld, dus waarom niet, denkt hij. ‘Vierentwintig euro en vijfentwintig cent.’ De jongen achter de kassa houdt zijn hand op. Bas schrikt en kijkt weifelend naar de zakken chips, cola, snoepgoed en het puddingbroodje.
‘Vierentwintig euro en vijfentwintig cent’, herhaalt de
jongen.
Op deze manier ben ik snel door mijn geld heen, denkt Bas. Ik heb veel te veel genomen. Er is geen tijd om het spul weer in de schappen te leggen. Hij betaalt het bedrag en stopt de boodschappen in een grote doos. Met een touw bindt hij de doos op de bagagedrager. Langzaam rijdt hij naar huis. Hij bonkt zijn fiets de stoep op maar knijpt clan hard in de remmen. Bij de voordeur staat vader ongeduldig op de bel te drukken. Bas springt van zijn fiets en duikt achter een bestelbus weg. De doos kiepert van de bagagedrager en de boodschappen rollen over de grond. Bas vloekt binnensmonds en graait de spullen bijeen. De auto van vader staal met draaiende motor en een open portier voor de deur. Door de brievenbus brult vader Bas’ naam. Bas zit op zijn hurken en gluurt vanachter de bestelbus naar vader. Moeder heeft gebeld, denkt Bas. Die heeft natuurlijk naar mij gevraagd. Daarom is hij aan het zoeken. Er komt een auto de straat inrijden en die stopt achter de Opel. Een claxon schalt door de straat en er volgt een scheldpartij. Vader stapt in zijn auto en rijdt de straal uil. Vlug lilt Bas de doos op het zadel en loopt in snelle pas naar de deur. Hij kijkt nog even jachtig om zich heen en verdwijnt dan het huis in.
De gebakken aardappeltjes waren ietwat aangebrand maar smaakten Bas prima. Hij had een kaart gekocht bij de supermarkt. Hij controleert of hij het adres van moeder juist heeft geschreven en trekt dan zijn jas aan. In het donker zoekt hij door het badkamerraam de straal af. Hel ziet er stil uit. Zachtjes gaat de voordeur open en Bas blikt nogmaals om zich heen. Nog steeds niemand. Hij glipt naar buiten en trekt de deur zorgvuldig achter zich dicht. Bij de brievenbus kijkt hij op zijn horloge. Halftien. Hij heeft nog geen zin om naar huis te gaan. Thuis kan hij geen tv kijken. Het lichtschijnsel van de tv zou hem verraden. Zijn vrienden mogen op dit tijdstip niet meer naar buiten en hij heeft nog geen slaap. Misschien kan ik Titus helpen met schoonmaken, denkt Bas. Ze waren niet altijd even vriendelijk tegen de oude man geweest. Bas voelt zich behoorlijk schuldig. Een groep meisjes hangt verveeld tegen de geparkeerde auto’s. Zodra Bas langsloopt, stoppen ze met praten. Een van de meisjes fluit, de anderen giechelen. Bas draait de sleutel in het slot om en duwt weifelend de deur open.
Dat hij de sleutel van Titus heeft, zit hem toch dwars. Titus had er niets van gezegd maar hij begrijpt de gevolgen niet. Hij heeft nu niets meer te zeggen over zijn eigen huis. Iedereen kan in en uit lopen wanneer het zo uitkomt. Aan de overkant stopt een man met zijn herdershond. Hij kijkt bedenkelijk naar het huis met de gesloten gordijnen. Hij kan zich niet herinneren dat hij ooit iemand bij de oude man naar binnen zag gaan. Misschien familie, denkt hij dan. Hij geeft de riem een ruk en loopt vervolgens zijn dagelijkse rondje. In de gang hoort Bas de stemmen van Petra en Frits. ‘Dat doe je thuis toch ook niet’, valt Petra uit. ‘En wie zegt dat ik dat niet doe?’ ‘Ik… ik vind het asociaal… ik.’
Bas komt de kamer binnen en struikelt bijna over het frame van een brommer.
‘Kijk uit je doppen’, brult Frits en springt op. ‘Wat is dat nou?’ vraagt Bas.
Onderdelen liggen van klein naar groot in een lange rij op de vloer. Moeren, bouten, bougies en het voorwiel. Bijna elk onderdeel heeft een olievlek op de vloerbedekking gemaakt en de kamer is vergeven van de benzinelucht. Een ijzeren
kist met gereedschap staat opengeklapt op de salontafel.
‘Ik maak mijn carburateur schoon. Je denk toch niet dat ik
dal in die kou buiten doe?’
Das toch niet gewoon?’ vraagt Petra aan Bas.
‘Moetje kijken wat een troep…’
Bas weet niets anders te doen clan stom te lachen.
‘Kan het wat zachter…’ snauwt Harm die geërgerd opkijkt.
Hij draait de volumeknop van de tv harder.
‘Maak toch niet zo’n herrie om niks’, bromt hij.
Bas stapt over de rotzooi heen en geeft geen commentaar.
‘Lafbek’, sist Petra.
Met een rood hoofd ploft Bas naast Harm op de bank. Ze heeft gelijk, gonst het door Bas heen. Ik kwam hier om Titus te helpen… en wat doe ik? Hij haalt diep adem en vraagt dan: ‘Waar is Titus?’
Hij tuurt strak naar de beeldbuis en durft Petra niet aan te kijken.
‘Ligt op bed te huilen’, antwoordt Petra wrevelig. ‘Die man is zich dood geschrokken van de rommel.’ ‘Dié man moet zich niet zo aanstellen’, vindt Frits. Hij duwt de carburateur in een teiltje met benzine en spoelt het met een kwastje schoon.
‘Oppassen!’ brult Frits zodra de voorkamerdeur weer openzwaait.
lce stapt de kamer binnen en snuift luidruchtig. ‘Jasses, wat een stank.’
Hij stapt over de onderdelen heen en laat zich in een stoel vallen. Als de koffie na enkele minuten nog niet op tafel staat, kijkt hij korzelig om zich heen. ‘Waar is Titus?’ Petra vertelt het verhaal.
‘Huilen?’ echoot Ice. ‘Hij lijkt met de dag steeds meer op een oud wijf.’
‘Titus is zuinig op zijn spulletjes’, snerpt Petra. ‘Daar kan toch rekening mee worden gehouden?’
Ice staal op en slentert nonchalant naar de kast. ‘Welke spullen?’ snuift hij.
Uit een schaaltje vist hij een bonbon. ‘Maak je niet druk’, smakt Ice. ‘Die paar boutjes… Dan maakt hij morgen de kamer maar weer schoon . Die ouwe heeft toch de hele dag niets anders te doen.’
Ingenomen schiet hij het papiertje van de bonbon door de kamer. Hij gluurt door het glazen deurtje van de kast en trekt hel vervolgens wild open.
‘Kijk dan toch.’ Een stapel doosjes valt spontaan uit de kast. ‘Driemaal daags’, leest hij hardop. ‘Hier liggen genoeg pillen voor een jaar. Moetje kijken. Rode pillen, gele pillen en poedertjes en…’
Hij gooit de medicijndoosjes op tafel.
‘Het zijn de medicijnen die een kneusje van de man maken.
Weg ermee…’
En met grote stappen loopt hij naar de wc. Hij gooit de doosjes in de wc-pot en ritst zijn gulp open. ‘Niet doen’, roept Petra hem na.
Maar ze is te laat. De urine spettert tegen de doosjes omhoog.
‘Ze zijn nog le redden’, grijnst Ice terwijl hij zijn rits omhoogtrekt.
‘Haal ze maar uit de pot.’ Petra trekt een vies gezicht.
‘Titus is clement’, zegt ze boos. ‘Hij heeft die medicijnen nodig om dingen niet te vergeten.’
Ice duwt op de spoelknop en trekt een grimas. De doosjes
worden in een draaikolk de diepte ingezogen. ‘Hij hoeft ook niets te onthouden, dat doen wij wel voor hem’, antwoordt Ice.
Hij gooit de deur van de slaapkamer open. Titus zit op het bed met de sprei om zijn schouders. Hij schommelt heen en weer en murmelt onverstaanbare woordjes. Het schommelen stopt en met dikke ogen kijkt hij naar de deur. ‘Koffiezetten, en snel’, commandeert Ice. ‘Je hebt gasten… hop hop.’
Hij maakt een beweging met zijn hoofd en gehoorzaam verdwijnt Titus naar de keuken. Bas kijkt naar Petra en ziet hoe zij vecht tegen haar tranen. Hun ogen ontmoeten elkaar en vlug slaat Bas zijn blik neer. Het liefst had hij tegen Ice willen schreeuwen, hem een dreun willen verkopen. Maar hij durft niet.