II - Stervende glorie

 

Op 9 juli van het jaar 1489 volgens de christelijke jaartelling - een dag die op de veel nauwkeuriger Mayakalender aangegeven werd als 11.13.8.15.6 - kwam de zevenendertigjarige weduwe van de hogepriester, bestuurster van de Tempel der Vruchtbaarheid op het eiland Cozumel voor de oostkust van het schiereiland Yucatan in het Caribisch gebied, voor een ernstige crisis te staan. Zij heette Ix Zubin (de eerste naam betekent vrouwelijk) en was uitermate geschikt voor haar taak. Zij was kerngezond, iets minder dan anderhalve meter lang, en leek wel opgebouwd uit drie stevige bollen: billen, borsten en een donkergekleurd hoofd. Haar pikzwarte haren hingen strak over haar voorhoofd neer tot haar wenkbrauwen, zodat het leek of zij die permanent fronste, ware het niet dat er plotseling een brede warme glimlach op haar gezicht kon verschijnen alsof zij zich door goed nieuws helemaal opgevrolijkt voelde. Maar haar scherpe, doordringende blik flitste dominant heen en weer om niets te missen van wat zich om haar heen afspeelde, want zij was een vrouw van ongewone begaafdheid. De crisis kwam voort uit de beklagenswaardige toestand waarin haar eiland en haar tempel zich bevonden. Cozumel was een bekoorlijk eiland, maar het was klein en lag aan de uiterste grens van het eertijds zo grootse Mayarijk dat zich uitstrekte over het zuidelijk deel van wat later Mexico zou heten. De hoofdstad Mayapan van het overgebleven restje van dat rijk lag ver naar het westen en werd zo door eigen moeilijkheden in beslag genomen dat die geen tijd of geld had om zich met Cozumel bezig te houden. Aan zichzelf overgelaten, werden de eilandbewoners steeds neerslachtiger: ‘Nu op het vasteland het rijk in verval raakt, komen de zwangere vrouwen niet langer in drommen naar ons toe. De instandhouding van de tempel is kostbaar. De wereld is veranderd en oude centra zoals deze dienen nergens meer voor.’ Het gerucht deed de ronde dat er geen nieuwe hogepriester meer zou komen en dat de tempel zou worden overgelaten aan de zilte zeewinden. Maar sommigen constateerden nog een probleem: ‘De veerlieden zijn lui geworden en hebben geen zin meer om reizigers van het vasteland over te varen.’ Een cynicus vatte de toestand kort en krachtig samen: ‘We zijn vergeten. Er komen te weinig pelgrims om ons in leven te houden. Verlatenheid wacht ons.’ Als het gerucht waar was, stond Ix Zubin een dubbel verlies te wachten, want ze was niet alleen gehecht aan het ritueel dat de geboorte van gezonde kinderen garandeerde, maar ze koesterde ook een plan om haar eigen zoon Bolón ooit tot de positie van hogepriester te doen opklimmen. Daarom werd zowel haar godsdienst als haar gezin bedreigd. Dit energieke brokje mens was geen alledaagse vrouw. Vanwege haar bijzondere positie op Cozumel tijdens het leven van haar grootvader en haar man, was zij er de laatste drie jaar innerlijk van overtuigd geraakt dat Bolón de ideale jongeman was om het priesterschap te beërven. Als Bolóns vader nog vier jaar geleefd had tot de jongen twintig was, dan had zij hem beslist het ambt van hogepriester kunnen bezorgen, maar de vroegtijdige dood van haar man had dat plan schipbreuk doen lijden. De unieke positie die Ix Zubin in de samenleving van Cozumel verworven had, was ontstaan toen haar grootvader Cimi Xoc - een wijs en verheven man die de sterren kende als zijn broeders en een van de grootste hogepriesters aller tijden, die zelfs door de heersers in Mayapan geroemd werd om zijn kennis van de kalender en de loop van de sterren -tot het inzicht gekomen was dat zijn enige zoon en Ix Zubins vader, de gave miste om zich de kennis eigen te maken van de fijne kneepjes van de Maya-astronomie waar het welzijn van de wereld van afhing. Verdrietig om de tekortkoming van zij n zoon vond hij troost in het feit dat zijn kleindochter, het verbazingwekkende meisje Ix Zubin, wel beschikte over de zeldzame gave, die in elke generatie aan slechts enkelen geschonken werd, om bij na intuïtief de geheimen van getallen en kalenders, de beweging van de maan en de banen van de planeten te doorgronden. Ze was pas vijf toen haar grootvader verrukt had uitgeroepen: ‘Dit kind is intelligent!’ en hij begon Ix Zubin toe te staan hem te helpen bij de berekening van de bewegingen van de stralende morgen- en avondster die door geleerden elders ter wereld sinds lang Venus genoemd werd. Haar gebrek aan opvallende lichamelijke schoonheid daargelaten, begreep zij de planeet zo goed dat zijzelf Venus had kunnen heten: ‘Grootvader! Als zij zich verbergt tussen morgen- en avondster, is zij als de vrouwen die zich verbergen wanneer ze kinderen ter wereld brengen.’ Vanaf dat ogenblik besefte zij de nauwe overeenkomst die er bestond tussen de planeet en Cozumels Tempel der Vruchtbaarheid, over welks welzijn de mannelijke leden van haar familie waakten. Dat inzicht leidde tot haar unieke opleiding, want in de Maya-cultuur mochten vrouwen normaal niet in aanraking komen met de heilige kennis die de vooruitgang van de samenleving mogelijk maakte. De geheimen van de sterrenkunde werden voor hen verborgen gehouden; nooit mochten zij deelnemen aan de heilige verzoeningsriten die de goden gunstig stemden; in iedere tempel waren talloze geheime plekjes waar vrouwen nooit werden toegelaten en even talloos waren de wetten en voorschriften om de vrouwen gehoorzaam te houden. Toen Cimi Xoc besloot dat zijn geniale kleindochter ingewijd moest worden in de wiskundige geheimen, was dat dan ook een besluit van vérstrekkende betekenis, want het botste met de aloude overtuiging dat vrouwen niet bij zulke heilige zaken betrokken mochten worden. Maar net als alle bewaarders van kostbare kennis, was hij vastbesloten de door hem tijdens zijn lange leven vergaarde wijsheid voor latere geslachten te doen behouden als brug tussen verleden, heden en toekomst. Ix Zubin had die hartstochtelijke eerbied voor de geschiedenis van haar volk geërfd en poogde voortdurend haar zoon ontzag voor zijn voorouders bij te brengen: ‘Er is geen wijzer volk dan het onze,’ hield zij hem voor. ‘Anderen zijn kennelijk beter in de kunst van oorlogvoering, want vreemdelingen uit het westen overrompelden ons en installeerden hun goden in de plaats van onze, maar in alle andere opzichten zijn wij onovertroffen.’ Haar verhalen over het verleden betroffen onveranderlijk hun verhuizing vanuit het westen, soms betrekkingen met het zuiden, en af en toe invloeden die vanuit het noorden doorgedrongen waren, maar nooit werd het oosten genoemd waar de machtige zee golfde. Toch moesten de Maya’s daar bekend geweest zijn. De groene jade sieraden die zo gekoesterd werden door de vrouwen van de Arawakken en de Cariben, en de rubberballen waar hun mannen zo dol op waren, moesten uit de Maya-landen afkomstig zijn geweest, want er waren geen rubberbomen en geen vindplaatsen van jade op de eilanden ver weg in de Caribische Zee. Dat gold ook voor de gewoonte om met zware planken het voorhoofd van kleine kinderen, vooral dat van meisjes, vanaf de neuswortel naar achteren te doen groeien. Maar hoe die voorwerpen en gebruiken die verre kusten bereikt hadden, kon noch Ix Zubin, noch haar geleerde grootvader, noch enig andere Maya-geschiedschrijver verklaren. In andere opzichten was de kennis van de Maya’s, zowel qua omvang als qua nauwkeurigheid, verbazingwekkend. Tweeduizend jaar voordat de oude man zijn berekeningen maakte hadden Maya-sterrenkundigen, altijd verlangend hun opmetingen te vervolmaken, vastgesteld dat het jaar geen 365 dagen duurde, maar 365,24. Europeanen, die deze nauwkeurige tijdrekening niet wisten te bereiken, sukkelden voort met hun eigen kalender en een ieder jaar grotere afwijking. Pas in 1582, bijna twee eeuwen na de dood van Cimi Xoc, pasten Europese astronomen zich aan hun Maya-collega’s aan, die ook al vastgesteld hadden dat de tocht van Venus langs het hemelgewelf precies 583,92 dagen duurde! Dergelijke fundamentele feiten waren al eeuwen vastgelegd in tabellen op papyrusachtige bladen die angstvallig bewaakt en met minuscule verbeteringen werden aangevuld door de priesters. Maar de intellectuele prestatie van Cimi Xoc en zijns gelijken, die latere beschavingen verstomd zou doen staan, was hun vermogen tot het voorspellen van zonsverduisteringen. Toen de oude man de tabellen voor het eerst aan zijn kleindochter toonde, wees hij willekeurig op een datum in de verre toekomst die aangaf dat er op zondag 29 maart 1987 een totale zonsverduistering zou plaatsvinden. Tot verbazing van Ix Zubin liepen de tabellen van haar grootvader nog tweehonderd jaar na die datum door. Lang voor de geboorte van Christus hadden de Maya’s een meertallig vermenigvuldigingsstelsel ontwikkeld, waarmee ze met de allergrootste nauwkeurigheid data konden berekenen die tienduizend jaar of nog langer terug lagen of even ver in de toekomst. In hun vijftallig stelsel stelde het eerste cijfer een zeer groot getal voor, het tweede een iets kleiner, het derde een gedeelte dat ongeveer gelijk was aan een jaar, het vierde een aantal van omstreeks een maand, en het vijfde het aantal dagen. Toen Europese geleerden in het begin van de twintigste eeuw de sleutel van het Maya-kalendersysteem ontdekten, bleek dat precies kon worden vastgesteld op welke dag een willekeurige datum van drieduizend jaar geleden berekend kon worden, evenals die van data in de verre toekomst. Elke groep van vijf Maya-getallen correspondeerde met één bepaalde dag, maand en bepaald jaar. Maar veel belangrijker was dat ze een tastbare band met het voorgeslacht vormden. Die gegevens werden op een bedrieglijke manier bewaard. Bij de ingang van tempels en openbare gebouwen werden groepen stéles opgericht, vierhoekige stenen pilaren met zijden van ruim een meter en een hoogte van soms bijna vijf meter, maar meestal korter. Op elk van die gladde zijden hadden uitzonderlijk begaafde beeldhouwers ingewikkelde hiërogliefen uitgehouwen - gezichten van goden, hoogwaardigheidsbekleders in vorstelijke gewaden, dieren en geheimzinnige symbolen om gelovigen eraan te herinneren dat hogere machten het dagelijks leven besturen. Maar voor Cimi Xoc en zijn kleindochter was het waardevolste segment van elke stéle de inscriptie van de data van de periode. Ix Zubin zou nooit die eerste dag vergeten waarop haar grootvader haar in strijd met de zede meegenomen had naar de stad Coba op het naburige vasteland waar hij haar, een klein meisje nog maar, de schitterende verzameling stéles getoond had die de glorierijke geschiedenis van de stad vertelden. ‘Deze hier verhaalt over gebeurtenissen van meer dan duizend jaar geleden,’ had hij eerbiedig gezegd. ‘Een priester uit ons geslacht hielp deze heerser,’ en daarbij wees hij op de koning die destijds regeerde, ‘zijn macht te consolideren. Je ziet de voor hem neerknielende slaven.’ Daarna wees hij haar de symbolen die aangaven dat deze gebeurtenis had plaatsgevonden op vrijdag 9 mei 755 - 9.16.4.1.177 Imix 14 Tzec- en met deze duidelijk vastgelegde datum begon haar inwijding in de Mayatijdrekening. Al spoedig was zij in staat andere stéles te ontcijferen. Een vermeldde gebeurtenissen uit november 939 en een meer recente die uit februari 1188. Na dat eenvoudige begin met het lezen van de stéles van Coba, wat haar vrijwel geen moeite kostte, leerde hij haar de ingewikkelde stelsels die eigenlijk zijn zoon zou moeten beheersen om ooit belast te kunnen worden met de berekeningen in de tempel, maar waarvoor zijn verstandelijke vermogens te beperkt waren gebleken. Geleidelijk begon Ix Zubin dus voor haar vader de berekeningen uit te voeren en in verrassend korte tijd werkte zij met sterrenkundige gegevens. Vervolgens maakte zij de berekeningen voor Venus en ten slotte stelde zij de formules op voor toekomstige zonsverduisteringen. ‘Maar heel weinig van ons priesterschap,’ zei haar grootvader, ‘is voor ons nuttiger en voor het volk, met inbegrip van onze heersers, ontzagwekkender dan ons vermogen om te kunnen waarschuwen: "Volgende maand zal de zon verdwijnen en als u ons niet helpt dat nieuwe vertrek in de tempel te bouwen, zal de zon niet opnieuw verschijnen en zullen wij allemaal sterven." Die waarschuwing is nuttig, want als de zon overeenkomstig onze voorspelling werkelijk verdwijnt, luistert iedereen, zelfs de heersers. En de kamer wordt voltooid.’

***

Vijftien jaar lang, van 1474 tot in de eerste maanden van 1489, bleef Ix Zubin op de achtergrond en voerde voor haar vader de heilige berekeningen uit die vereist waren voor het verrichten van zijn taken. Zijn mededelingen werden vanwege hun nauwkeurigheid zo hoog aangeslagen dat hij op het hele eiland een vermaardheid werd naar wie geluisterd diende te worden. Ze vormden een familiespan - de hogepriester die naar buiten trad tegenover het volk, en zijn schrandere dochtertje dat in de schaduw haar magische berekeningen uitvoerde. Het span vervulde een eervolle rol op Cozumel en toen zij in de tempel met een jonge priester trouwde, hielp zij hem bij de voorbereiding voor de dag waarop hij de rol van hogepriester zou gaan vervullen. In die jaren, toen Ix Zubin voor het eerst begon te beseffen dat grote veranderingen het Maya-rijk dreigden te overspoelen en omver te werpen, was zij - hoewel volkomen onbekend - een van de knapste sterrenkundigen in dat verafgelegen rijk en verreweg de meerdere van welke destijds levende astronoom in Europa of Azië ook. Haar subtiele kennis van het verloop der jaargetijden op aarde en de bewegingen van de sterren in hun baan was onovertroffen, terwijl haar beheersing van getallen en van tijdrekening nergens ter wereld geëvenaard werd. Het waren jaren van tevredenheid. Vaak dacht zij dat haar vader, haar man en zij het gelukkigste trio op Cozumel waren, en toen haar zoon Bolón geboren werd leek het levensdoel vervuld te zijn. Toen later na haar vaders dood haar man getooid werd met de uiterlijke versierselen van het hogepriesterschap, bleef zij voor dat ambt de sterrenkundige berekeningen leveren. Zij streefde echter ook naar vervolmaking van haar kennis en speurde in het geheim naar de uitkomsten van experimenten die elders in het Maya-rijk uitgevoerd werden, maar de tijd brak aan waarop zowel zij als haar man besefte dat zij de door haar verzamelde kennis aan haar zoon diende door te geven. Door die meer wetenschappelijke dan moederlijke impuls begon zij Bolón te onderwijzen in haar mysteriën. Hij was toen veertien jaar en ze had al heel spoedig door dat hij niet over de gaven beschikte waarop zij als vijfjarig meisje had kunnen bogen. Zelfs toen al was zij een genie geweest, een van die wonderkinderen die bij hun geboorte één zijn met het heelal en de mysterieuze bewegingen ervan. Van dat soort kennis kon geen moeder haar zoon automatisch deelgenoot maken; zulke genieën komen maar met onregelmatige tussenpozen ter wereld en hun komst is onvoorspelbaar. Maar al kon zij Bolón haar versluierde macht dan niet schenken, zij kon hem leren een goed wiskundige te zijn en de tabellen te gebruiken die haar voorouders in de loop van dertig eeuwen hadden opgesteld, en dat deed zij. Toen de jongen de manipulerende geheimen van het priesterschap begon te leren, raakte zijn vader ervan overtuigd dat Bolón de kwaliteiten bezat om hem op te volgen als hogepriester in de tempel van Cozumel en hij begon hem te onderwijzen in de praktische aspecten van die rol: ‘Je moeder heeft je geleerd de beginselen te lezen waarop onze tempel gegrondvest is. Hij is oud, machtig en het respect waardig dat de bedevaartgangsters hem bewijzen. Maar om hem te beschermen moet je een open oog hebben voor elke machtswisseling onder de heersers, want wij bestaan naargelang het hun behaagt.’ En voor het eerst vernam de jongen de twee indrukwekkende namen die zo overheersend waren in de geschiedenis van de Maya’s: Palenque en Chichén Itza. ‘Heel lang geleden, in een plaats die ik nooit gezien heb, Palenque, ver naar het westen,’ en hij wees vaag in de richting waar de zon onderging, ‘onthulden geleerde priesters en machtige heersers de geheimen die Palenque tot de verhevenste stad van ons volk maakten. Veel en veel later vielen vijandige vreemdelingen uit dalen nog verder naar het westen1 onze vreedzame landen binnen en drongen ons een wrede nieuwe godsdienst op die zij in Chichén Itza stichtten en later ook in het grote Mayapan.’ Nu viel Ix Zubin haar man in de rede met een bijzonder verontrustende opmerking: ‘Pas toen die afschuwelijke vreemdelingen met hun bloeddorstige goden kwamen, begon ons volk mensenoffers te brengen. De regengod Chac Mooi is onverzadigbaar. Hij eist vele slachtoffers en wat erger is, hij moet ook onze jongens en meisjes hebben. Vroeger hielpen onze goedgunstige Maya-goden ons de akkers te bewerken, krachtige zonen ter wereld te brengen en vreedzame gezinnen te stichten. Wij hebben nooit een mens geofferd aan een stenen beeld...’ ‘Zubin! Nee!’ riep haar man angstig. ‘Keur nooit de offers af. Ik heb je honderdmaal gewaarschuwd!’ En zich tot zijn zoon wendend, voegde hij eraan toe: ‘Vergeet wat je moeder zei. Als de priesters die de offeranden uitvoeren je zouden horen...’ Hij pauzeerde onheilspellend. ‘Reinig je geest en houd die rein, anders leef je niet lang genoeg om priester te worden.’ Maar toen Ix Zubin met haar zoon alleen was, fluisterde ze: ‘Mijn grootvader, de meest wijze van allemaal en de enige op dit eiland die zelf in Palenque is geweest, vertelde me heel nadrukkelijk: "Voor de indringers kwamen werden onze beste nakomelingen niet geofferd. Zonder die bloedige hulp kwam de zon iedere morgen weer op en begon elk jaar op de aangewezen tijd haar reis noordwaarts. Maar nieuwe heersers brengen nieuwe wetten en de verstandigen gehoorzamen hen." ‘ Op dat moment liet Bolón blijken dat hij misschien geen fervent aanhanger was van de in Chichén Itza gevestigde aangenomen godsdienst, want hij vroeg: ‘Stond onze tempel hier al voordat de nieuwe godsdienst aankwam?’ Zijn moeder antwoordde ‘Ja’, en dat was alles wat er tussen hen beiden over dat onderwerp gezegd werd. Maar zij herinnerde zich de dag nog heel goed waarop zij haar grootvader dezelfde vraag gesteld had en hetzelfde eenlettergrepige antwoord gekregen had: ‘Ja.’

***

In de twee maanden die volgden op de dood van zijn vader, de hogepriester, kwam de toen zestienjarige Bolón met Ix Zubin voor een reeks moeilijke problemen te staan. Het werd duidelijk dat de heersers op Cozumel, die uit Mayapan geen orders ontvangen hadden betreffende de Tempel der Vruchtbaarheid, vastbesloten waren die te sluiten, maar het niet onmiddellijk konden doen vanwege de aanhoudende toevloed van vrouwen van het vasteland die de verzekering van de goden kwamen afsmeken dat zij zwanger zouden worden. In afwachting van het tijdstip waarop stappen genomen konden worden om die toevloed een halt toe te roepen, bepaalden de heersers hun aandacht bij een grootse rituele ceremonie die bedacht was om de tempeldienst te beëindigen. De ceremonie zou een tweeledig doel hebben: het afdanken van de oude Maya-goden en een pompeuze installatie van de nieuwe goden van de nieuwere godsdienst. Om dat het doeltreffendst te verwezenlijken bepaalden de plaatselijke machthebbers dat er een offer gebracht zou worden aan de machtige regengod Chac Mooi, wiens welwillendheid voldoende hoeveelheden neerslag garandeerde tijdens de groeitijd. Ix Zubin walgde toen zij van dat besluit hoorde, want er was geen god in het pantheon die zij meer verachtte dan Chac Mooi. Terecht voelde zij dat zijn wrede riten de prachtige tempel zouden ontheiligen waarvan het hoge aanzien door de mannen uit haar familie beschermd en vergroot was. Zowel in uiterlijk als in functie was Chac Mooi een van de weerzinwekkendste goden die de overheersende vreemdelingen uit het westen de Maya’s hadden opgedrongen, een godheid uit vreemde landen die vreemde offers eiste. Overal in de Maya-landen dook hij op in honderden massieve stenen beelden, een woeste krijger die plat op zijn rug lag, zijn borst ondersteund door zijn ellebogen, de knieën opgetrokken en met zijn voeten stevig op de grond rustend. Deze onnatuurlijke houding betekende dat de ingeklemde maagstreek een vlakke ruimte vormde waarin een grote schaal was uitgehouwen die door de beide stenen handen van de god omvat werd. De uitnodigende schaal was klaarblijkelijk bedoeld om gevuld te worden met gaven van vrouwen die hulp kwamen zoeken bij de goden en op hoogtijdagen was hij boordevol bloemen, stukjes jade en zelfs stukjes goud, een vorm van verering waar Ix Zubin geen bezwaar tegen maakte. Maar de machthebbers, niet de priesters, verordineerden dat Chac Mooi, de ongemakkelijk op zijn rug liggende bruut, op bepaalde feestdagen veel belangrijker gaven moest ontvangen dan stukjes jade. Toen dit edict bekend werd gemaakt, werden alle mannelijke slaven en alle jongemannen op Cozumel angstig, want zij wisten dat wat de lege kom op de buik van de god nu verlangde een menselijk hart was, levend uit een lichaam gerukt, en dat niets anders de god tevreden zou stellen. Toen Ix Zubin van het aanstaande regenfeest hoorde, nam zij bedaard haar zoon mee naar de tempel, zorgde ervoor geen voor vrouwen verboden gedeelten te betreden, en bracht hem naar het beeld. ‘Kijk,’ fluisterde ze, ‘heb je ooit een angstwekkender gelaat gezien?’ Met haar gebruikelijke doorzicht had zij de werkelijke gruwel van Chac Mooi opgemerkt. In een toch al ongewone houding was zijn stenen hoofd een kwart slag naar links gedraaid zodat het, bedekt met een stenen helm en met uitsteeksels uit de oren, iedereen boosaardig aankeek met zijn woeste grijns om de neergetrokken mondhoeken. Het was een brute, vervormde weergave van het menselijk lichaam, maar onmiskenbaar machtig: de gestalte van een wraakzuchtige god die zijn offers eiste, en waar hij in het land ook maar opdook was hij onmiddellijk herkenbaar in zijn onveranderlijk eigenaardige houding, alleen het stenen gezicht een enkele maal naar rechts in plaats van naar links gewend. Chac Mooi was een god die welbewust schrik moest opwekken in het hart van iedereen die hem aanschouwde, en dat was ook de bedoeling geweest van degenen die hem aan het volk hadden opgedrongen. ‘Hij wacht op een menselijk hart,’ fluisterde Ix Zubin, ‘en daarvoor is deze tempel nooit bedoeld geweest. Hij is een bedrieger.’ ‘Wanneer is hij hier gekomen?’ ‘In mijn grootvaders dagen. Er werden twee Chac Moois op het eiland geplaatst en offers werden heel gewoon, meestal slaven, maar zo nodig ook onze eigen zonen, en Grootvader sprak zich uit tegen die praktijk.’ ‘En wat gebeurde er toen?’ vroeg Bolón met zijn blik strak op Chac Mooi gericht. ‘Iets wat Grootvader nooit verwacht had. In een ongewoon droog jaargetijde werd er beslist dat er een extra Chac Mooi in onze tempel geplaatst moest worden. Ondanks mijn grootvaders tegenwerpingen werd dit walgelijke beest hier binnengesleept en neergezet waar je het nu ziet staan.’ Nu staarde ook zij naar het onverzoenlijke stenen gelaat. ‘En op de dag dat meer dan vijftig mannen dit enorme brok steen op zijn plaats duwden, grepen de andere priesters Grootvader onverhoeds beet, sleurden hem naar dat stenen altaar daar, drukten hem er achterover op neer en sneden met een scherpe dolk van obsidiaan zijn borst zo open.’ Met een bevende wijsvinger tekende zij de snede van het mes op de borst van haar zoon en voegde er met een van herinnerd verdriet stokkende stem aan toe: ‘De priester met het mes liet het vallen, stak zijn hand in de gapende spleet, tastte naar het nog kloppende hart, rukte het uit Grootvaders lichaam en gooide het daarin.’ Bevend wees zij naar de stenen schotel die door het beeld, afstotend vanuit ieder gezichtspunt, werd vastgehouden en voerde haar zoon weg uit de tempel, gevolgd door Chac Moois boosaardige blik.

***

De maand voor het aanstaande offerfeest voegde Ix Zubin twee bladzijden toe aan de geschreven geschiedenis van Cozumel met een samenvatting van de verrichtingen van haar vermaarde grootvader en de geringere prestaties van zijn zoon. Terwijl de toeziende Bolón de precisie van haar symbolen bevestigde, voegde zij er de specifieke tijd aan toe gedurende welke elk van hen de macht had uitgeoefend. Toen zij daarmee klaar was, bekeken moeder en zoon trots de beschreven rollen. ‘Dat zal de getuigenis zijn,’ zei Ix Zubin. ‘Zij waren mannen om herdacht te worden.’ Daarna omvatte zij de hand van haar zoon. ‘En dat zal ook voor jou gelden. Als onze geleider door de aanbrekende stormachtige dagen.’ Ze had haar voorspelling nog maar nauwelijks uitgesproken toen donkere wolken zich boven hun hoofden begonnen samen te pakken, want drie forse boodschappers van de bewindslieden kwamen alle papyrusrollen in beslag nemen: ‘Ze dienen bewaard te worden door de leidinggevenden.’ Voor het eerst in eeuwen verlieten de documenten het tempelcomplex. Toen de boodschappers zich verwijderden, riep Ix Zubin hen na: ‘Waarom?’ en een van hen riep terug: ‘Ze geloven dat alles wat uw grootvader deed verkeerd was. Daarom willen ze deze tempel, die ze "zijn tempel" noemen, sluiten.’ Verbijsterd door de ontheiliging van de tempelrollen doolde Ix Zubin twee dagen rond over haar bekoorlijke eiland en knikte de zwangere vrouwen toe die na hun lange reizen uit de kano’s klommen. Vanaf een heuveltop keek ze naar het oosten uit over de eindeloze zee, maar steeds weer keerde ze terug naar het groepje van negen aantrekkelijke gebouwtjes op het tempelterrein met hun toegangspaadjes van witte kiezelstenen, hun hoge bomen en beschutte prieeltjes. Ze boden een aanblik die het hart verblijdde en ze was niet van plan ze over te geven aan gevoelloze mannen zonder visie of eerbied. Haar besluit stond vast. Ze keerde terug naar haar woning achter de tempel en zei tegen haar zoon: ‘We moeten onmiddellijk vertrekken en persoonlijk in Mayapan voor onze belangen pleiten.’ Bolón was ook geschrokken van de recente ontwikkelingen op het eiland en zo doordrongen van de betekenis ervan dat hij zijn moeder niet naar een reden hoefde te vragen. Maar hij was niet voorbereid op wat ze daarna zei: ‘We gaan een reis ondernemen van het allerhoogste belang - voor jou, voor mij en voor Cozumel. Om onze tempel te kunnen redden en erin te dienen, moet je de glorie van onze verrichtingen doorgronden. Je moet inzien wat wij waren en misschien weer zullen worden.’ En daarmee kreeg hun pelgrimstocht nieuw gewicht. Maar nu kwam Ix Zubin voor een bijna onoverkomelijk probleem te staan, want volgens Maya-tradities was het ondenkbaar dat een vrouw alleen met geen ander gezelschap dan een zestienjarige jongen een reis van enige afstand zou ondernemen, en het zou ongehoord zijn dat zij tegen de tanende macht van Mayapan ging protesteren. Daarvoor moest zij absoluut een oudere man dan zijzelf vinden die als leider van haar expeditie optrad; zij mocht misschien de bekwaamste vrouw in heel Yucatan zijn, de traditie eiste dat zij voor een tocht als deze een man bij zich had om haar te leiden. De daaropvolgende twee dagen besprak zij de situatie met Bolón, beoordeelde kandidaten en liet ze weer vallen. ‘Die is te bang. Hij zou al om hulp roepen als hij een vos zag opspringen.’ ‘Hij is te dom. Hem zou ik de situatie nooit kunnen uitleggen.’ ‘Te afhankelijk van de heersers, wie het ook mogen zijn.’ Ze zweeg, geprikkeld door haar onvermogen een betrouwbare man op te sporen. Peinzend onder een boom bij de tempel gezeten zag ze op het pad tussen de bloemen precies degene verschijnen die zij nodig had: haar oude oom Ah Nic (Ah was de aanduiding voor mannelijk) - een lagere priester op Cozumel met weinig andere interesses in het leven dan zijn liefde voor bloemen en zijn tedere zorg voor weeskinderen. Omdat hij met aanstellerige trippelpasjes liep en in tegenspoed glimlachte, werd hij door de meesten niet serieus genomen, maar getolereerd om zijn innemendheid. Ah Nies vertrek zou geen aanleiding geven tot praatjes en dus riep ze hem aan: ‘Oom! Luister eens, ik heb uw hulp nodig.’ Toen zij haar plan ontvouwde om de heersers in Mayapan te benaderen, zei hij kalm: ‘Als jij je tijd wilt verspillen aan een reis naar die machteloze stad, zal ik je vergezellen. Maar ik vind dat we voordien je zoon een echt monument moeten tonen - Chichén Itza.’ Bij het horen van de naam van die eertijds grootse stad krabbelde zij terug, want haar familie had altijd in de mening verkeerd dat toen de vreemde indringers uit het westen daar hun godsdienst stichtten, zij veel van de oude Maya-glorie vernietigd hadden. ‘Het is een hardvochtig oord,’ zei ze, maar haar oom hield voet bij stuk. ‘Zijn goden zijn wreed, maar zijn tempels subliem.’ Daarmee raakte de oude man een gevoelige snaar en zij wendde zich tot haar zoon: ‘Toen ik een meisje van jouw leeftijd was, Bolón, nam mijn grootvader mij op een keer mee om Chichén Itza te bezichtigen, en toen ik de diepe put zag waar jonge meisjes in geworpen werden om de goden te verzoenen, was ik doodsbang.’ ‘Waarom zou je dan teruggaan?’ vroeg haar zoon, en zij antwoordde: ‘Omdat ik ook schoonheid zag, en lang nadat de afzichtelijke goden mijn dromen niet meer verstoorden herinnerde ik mij de verheven tempels en de prachtige binnenpleinen. Je hebt er recht op ze te zien, Bolón, zodat je zult weten wat grootsheid is.’ En dus verzamelde het drietal in het holst van de nacht zonder een lamp te ontsteken om geen aandacht te trekken de kleren en goederen die ze voor de reis nodig zouden hebben: goede katoenen tunieken die Ix Zubin geweven en genaaid had, extra schoeisel met zolen van dikke stukken huid, regenschermen van gevlochten biezen en dunne lianen, en als allerbelangrijkste de drie soorten betaalmiddel die zij nodig zouden hebben om onderweg voedsel te kopen: jade, goud en cacaobonen. Uit allerlei verborgen hoekjes haalde Ix Zubin de stukjes jade te voorschijn die zij in de loop der jaren achtergehouden had; ze wist dat sommige ervan eigenlijk aan de tempel toebehoorden en niet aan haar, maar ze rechtvaardigde de feitelijke diefstal tegenover Bolón met de smoes: ‘Je vader en ik hebben hiervoor gewerkt. Het is niet meer dan billijk.’ Bolón had een totaal ander soort rijkdom verzameld, en in dit geval had hij er beslist recht op, want hij spreidde voor zijn moeder de kostbare cacaobonen uit die de Maya’s als geld gebruikten en die stuk voor stuk een maaltijd waard waren. Het was misschien wel het interessantste betaalmiddel ter wereld: als ze na een jaar of twee als geld dienst hadden gedaan kwamen ze ten slotte in handen van een of andere reeds welgestelde man, die de bonen vermaalde om er de heerlijke cacaodrank van te maken waar de Maya’s verzot op waren. Bolón koesterde de zak waarin hij de bonen opgespaard had door kleine karweitjes voor belangrijke families te verrichten en verzekerde zijn moeder: ‘Dit is genoeg voor de reis heen en terug.’ Zowel Ix Zubin als Bolón was verrast toen Ah Nic een kleine schat aan stukjes goud bijdroeg die hij in de loop der jaren uit offers aan de tempel bewaard had, en midden in de nacht gingen ze op weg. De eigenaars van de grote kano waarin ze het belangrijke eerste traject van hun reis zouden afleggen, voelden er niet veel voor om in het donker de zeestraat over te steken, maar omdat ze het al tweemaal eerder gedaan hadden wisten ze dat het niet op een ramp hoefde uit te lopen. Toen Bolón dan ook vier cacaobonen uit zijn zak haalde, pakten de kanovaarders die meteen aan en begonnen te peddelen. Terwijl de roeiers zich inspanden in de stille nacht en het water van de Caribische Zee tegen de kano klotste, lichtte Ix Zubin haar plan toe: ‘In Tulüm is iets belangrijks dat je moet zien,’ zei ze, en verklaarde dat zij eerst naar de kustplaats Tulüm in zuidelijke richting zouden gaan, vervolgens naar Chichén Itza en dan naar Mayapan. Bolón luisterde nauwelijks. Haar redenering was te persoonlijk en raadselachtig voor hem en zijn aandacht werd volledig in beslag genomen door de welluidendheid van de geheimzinnige zee, die vreemde watervlakte die hij nog nooit bevaren had en die hem boeide. ‘Waarom bouwen wij geen grote kano’s om dit grote water te verkennen?’ en Ah Nic gaf hem het al duizend jaar oude antwoord: ‘Wij zijn landbewoners en weten niets van zulk water.’ Hij vertelde Bolón hoe avontuurlijk het vele geslachten tevoren voor de Maya’s geweest was om het land te verlaten dat zij bewoonden en de koene sprong over het water te maken naar Cozumel uit de kust die voortdurend zichtbaar bleef. ‘Het was een stoutmoedige daad en velen van de eerste eilandbewoners waren er bij hun dood nog steeds van overtuigd dat hun een ramp zou treffen omdat zij gebroken hadden met de traditie nooit het water over te steken naar een eiland.’ ‘Zou het u net zo bang maken om u op dat grote water ginds te wagen?’ De manier waarop Bolón die vraag stelde bewees dat naar zijn mening het water dat zij nu overstaken veilig was omdat onder de sterrenhemel het land zichtbaar was, terwijl het ‘andere grote water’ ongelooflijk f beangstigend zou zijn zodra het geruststellende land onzichtbaar werd. Zijn moeder bevestigde die angst: ‘Toen Grootvader mij voor het eerst naar Tulüm meenam in net zo’n kano als deze met vier sterke roeiers, geloofde ik vast dat we het eind van de wereld tegemoet gingen. En ik kan je wel zeggen dat ik blij was toen we weer vaste grond onder onze voeten hadden.’ Grinnikend om haar angsten van toen vervolgde ze: ‘Maar ik zou doodsbang zijn om me op het grote water te wagen.’ ‘Ik ook,’ viel Ah Nic haar bij. Het was maar ongeveer veertig mijl van het vertrekpunt op Cozumel naar Tulüm en omdat ze door de soms hoge golven maar langzaam vooruitkwamen, bereikten ze het tempelcomplex pas tegen de ochtend van de tweede dag. De twee roeiers trokken de kano op het strand en toen de passagiers omhoogkeken zagen ze een meter of tien boven hun hoofd de grimmige muren van een vestingtoren die met niets op Cozumel vergelijkbaar was. Uitkijkend over zee scheen hij de mensen aan zijn voet waarschuwend toe te roepen: ‘Probeer niet de stad aan te vallen die ik bewaak, want mijn muren zijn ondoordringbaar!’ Toen zij afscheid hadden genomen van de roeiers en steil omhoogklommen naar de stad, nam de indruk van een vesting nog toe. Opnieuw stonden ze voor iets dat Bolón nog nooit gezien had: het hele centrale gedeelte van het complex forten en tempels was omgeven door een massieve, ononderbroken stenen muur, tweemaal zo hoog als een mens en ongelooflijk dik. De muur had verschillende poorten en toen de pelgrims de poort aan de kustzijde binnengingen, zagen ze in strakke regelmaat een hele rij tempels langs een hoofdweg die van oost naar west liep. Buiten de muur stonden de huizen van de gewone bevolking. Het drietal had nog maar één tempel bezichtigd toen Ix Zubin al haar afkeuring uitsprak over de slordige en smakeloze manier waarop de gebouwen opgetrokken waren: ‘Ze zijn even grof en bruut als de Chac Mooi in onze tempel.’ Tulüm was gebouwd in de tijd toen de glorie van de Maya’s al begon te tanen en de bouwmeesters volstaan hadden met het gebruik van ruwe blokken steen zonder enige vorm van versiering. De voorzijden van de gebouwen waren allemaal even lelijk en de opstelling was zodanig dat er geen mooie vergezichten ontstonden. Een paar openingen gaven uitzicht op de Caribische Zee, maar ze waren heel klein, alsof de priesters in de gebouwen bang geweest waren voor de angstwekkende zee en liever uitkeken over het oprukkende struikgewas van het bosgebied aan de westzijde waarmee ze vertrouwd waren. De voornaamste tempel had voor één nuttig doel gediend: het was een geschikt bedevaartcentrum voor degenen die de langere reis naar Cozumel of Chichén Itza niet konden bekostigen, maar de tempeldienaars waren even onbehouwen als hun tempel. Het pronkstuk van de tempel was een uitzonderlijk weerzinwekkende Chac Mooi, wiens liggende lichaam zo verkrampt en verwrongen was dat het met zijn wrede gelaatsuitdrukking onmenselijk en angstaanjagend was. Er was weinig of niets anders dat geestelijk begrip zou kunnen wekken en Ix Zubins oordeel was hard toen haar zoon zich een mening trachtte te vormen over wat hij zag: ‘Het is een ratjetoe zonder schoonheid of verheffing van de geest. De architecten en beeldhouwers van dit werk werden niet bezield door een innerlijk gevoel voor waardigheid. De tempels hebben feitelijk geen bestaansrecht, behalve misschien voor een bevolking voor wie de tocht naar een echt tempelcomplex te bezwaarlijk was.’ Haar zoon, die alleen de tempels op Cozumel maar kende, was het daar niet mee eens: ‘Het complex van Tulüm is tweemaal zo groot als dat bij ons. Ik bewonder de manier waarop het uitziet over de zee. Het is hoog ook en hier op deze rots veel hoger dan wat wij hebben.’ Zijn beperkte inzicht maakte Ix Zubin ongeduldig: ‘De grootte is geen maatstaf, Bolón. Kijk maar eens naar die Chac Mooi. Hoe lelijk de onze ook is, het is een kunstwerk vergeleken bij deze. De onze is goed gebeeldhouwd en behoorlijk afgewerkt, ook het schoeisel en de hoofdtooi. Het is een echt standbeeld en als je Chac Mooi kunt verdragen, wat ik niet kan, moet de onze als doelmatig beschouwd worden. Maar deze...!’ en ze schimpte op zijn vele tekortkomingen. ‘En het ergerlijkste is, Bolón, dat het niet doet wat het behoort te doen.’ ‘En wat is dat?’ ‘Eerbied en ontzag inboezemen... een gevoel van mystieke kracht opwekken.’ ‘Als ik die stenen schotel op zijn buik zie en mij voorstel wat daarin moet, voel ik ontzag,’ zei Bolón, maar dat wilde er bij zijn moeder niet in. ‘Bolón, kijk eens goed naar dat lelijke ding. Het wekt alleen maar ergernis op,’ en ze begon uit te wijden over het beginsel dat zowel haar grootvader als haarzelf tot richtsnoer gediend had bij hun tempeldiensten op hun eiland. ‘Als je een taak verricht, houd je dan in wezen aan de ritus, maar voeg er iets aan toe om die taak gewichtiger en belangrijker te maken dan je werk anders zou zijn. Ik haat onze Chac Mooi, dat weet je, maar ik heb bewondering voor de beeldhouwer die het schoeisel zo volmaakt en de helm zo goed maakte. Laat dat jouw richtsnoer zijn als je hogepriester van onze tempel wordt.’ Toen ze zich gereedmaakten om uit Tulüm te vertrekken naar Chichén Itza, was Ix Zubin in de gelegenheid haar zoon eens goed te bestuderen, en hoe meer ze hem zo zag op de drempel van de volwassenheid, hoe tevredener ze was. ‘Kijk hem daar toch eens lopen,’ fluisterde ze binnensmonds, terwijl hij voorop ging. ‘Wat een mooi gebouwd lichaam en wat een onafhankelijk scherp verstand!’ Met moederlijke voldoening zag zij ook dat de talloze malen waarop zij ‘s avonds planken tegen zijn voorhoofd gebonden had, geen vruchteloze moeite geweest was, want zijn gezicht welfde zich in een volmaakte en ongebroken lijn vanaf zijn neuswortel tot zijn kruin achterover zoals het voor een Maya paste. Geen voorhoofdsbeen onderbrak die voorbeeldige boog en met dat profiel zou haar zoon ongetwijfeld in iedere gemeenschap als een van de knapste jongemannen worden beschouwd. Ze kon niet begrijpen waarom sommige moeders (en ze kende er enkele onder de vooraanstaande families op Cozumel) de voorhoofden van hun zonen niet beter behandeld hadden: er was alleen maar geduld voor nodig en elke nacht gedurende de eerste zes levensjaren voldoende druk op het voorhoofd. Er liep een onregelmatig en slecht onderhouden pad van de tempel in Tulüm naar de verzameling machtige gebouwen van Chichén Itza, een weg kon het niet worden genoemd. Af en toe kwamen ze een voornaam personage tegen in een met geweven matten bedekte draagstoel, die door vier slaven op de schouders gedragen werd. Toen Bolón zo’n stoet voorbij zag hollen, door bedienden op een sukkeldrafje gevolgd, zei hij tegen zijn moeder: ‘Zo zou ik willen reizen.’ Maar zij wees hem terecht. ‘Wat een hoogdravende wens! Op de ruggen van anderen te willen rijden!’ en hij bloosde om zijn arrogantie. Het smalle pad werd door het lage geboomte afdoende beschaduwd om de reizigers te beschermen tegen de felle zon, maar de vochtigheid was zo groot dat ze hevig transpireerden. Ix Zubins dunne gewaad was meestal nat van het zweet en hoewel Bolóns bovenlichaam bloot was, was ook zijn schamele lendendoek drijfnat. Als ze op een open plek een of ander dorp bereikten, hielden ze dolblij halt voor wat er aan verversingen te krijgen was. Aarzelend en niet dan na uiterst zorgvuldige berekening en telling van Bolóns cacaobonen besloot Ix Zubin dat zij een klein stukje jade of korreltje van Ah Nies goud konden missen om het benodigde voedsel te kopen, maar ze was dankbaar als haar zoon iets eetbaars wist te bemachtigen zonder dat zij haar schat hoefde aan te spreken: een met een scherpe speer gedode en gebraden aap, een in een net gevangen kalkoen, sappige knoppen van bekende bomen, een door Ah Nic in een trage stroom gevangen vis, voedzame wortels en knollen, en zelfs jonge, zorgvuldig gekozen bladeren van struiken, ‘s Nachts sliepen ze onder bomen op een bed van bladeren en reservekleren. Toen zij het gebied van de lage struiken achter zich hadden, zagen zij voor zich de uitgestrekte vlakten van Yucatan, alleen hier en daar onderbroken door eenzame groepjes schrale bomen. Nu brandde de zon zo meedogenloos in hun gezicht dat zij vreesden te zullen bezwijmen. Maar het geluk bleef hun welgezind, want toen zij op een dag uitgeput neerzegen onder een boom die een klein beetje schaduw bood, kregen ze gezelschap van een groepje pelgrims dat uit een ander deel van het kustgebied kwam. Die mannen en vrouwen hadden lichte geweven matten bij zich die ze tussen gevorkte takken spanden als een prettige bescherming tegen de zonnestralen, en omdat ze een aantal van die matten verhandelen wilden op een markt bij Chichén Itza, leenden ze Ix Zubin en haar metgezellen een paar matten als parasols. De vreemdelingen, die geen belangstelling hadden voor Chichén Itza, sloegen ver voor de oude stad een andere weg in, waarop Ah Nic, die zijn hoofdbedekking niet kwijt wilde, huilend als een kind uitriep: ‘Ik wil de mijne houden!’ Ix Zubin bood het gezelschap daarom een stukje jade voor de drie matten, en de koop werd gesloten. Na het vertrek van de vreemdelingen zei Ix Zubin: ‘Ik ben blij dat we nu alleen zijn, want dit zijn plechtige ogenblikken.’ Toen Bolón vroeg waarom, verklaarde zij: ‘Op reis moet je niet alleen kijken, maar ook nadenken,’ en beschaduwd door hun pas gekochte hoofdbedekking praatte ze met haar zoon over de oude glorie van hun volk. Ze was opgetogen toen ze merkte dat hij aandachtig naar haar luisterde en terwijl ze zich die nacht op de grond had uitgestrekt om te gaan slapen, dacht ze: Hij wordt priester. Als hem de tijd gegeven wordt zal hij het redden. De volgende dag ging ze voort haar zoon te onderrichten: ‘Wie er ook hogepriester in onze tempel wordt, en naar mijn vaste overtuiging zul jij dat zijn, moet een krachtig verdediger zijn van oude wijsheden. Hij moet de grote tradities van ons volk kennen, anders zal hij zijn taken niet kunnen vervullen.’ Ze vertelde van haar inwijding in de grootsheid van het Maya-leven: ‘Toen mijn grootvader besefte dat ik op mijn vijfde jaar beter kon tellen en beter inzicht had in de geheimen van getallen dan de meeste mannen van twintig die priester wilden worden, zei hij: "Cozumel is niet groot genoeg voor jouw dromen," en hij onderbrak al zijn bezigheden om met mij het water over te steken naar het grote land en mij over oerwoudpaden naar Tulüm te brengen waar hij me liet zien hoe minderwaardig die tempel was. Over de donkere paden die wij nu ook gevolgd zijn kwamen we ongeveer bij deze zelfde plek en daar zei hij: "Nu zul je de grootsheid van ons volk aanschouwen." Toen ik vroeg waarom we zo’n eind gelopen hadden, zei hij: "Als je niet gezien hebt wat grootsheid is, zul je het in je eigen leven nooit kunnen bereiken. Als je het geschrift in onze tempel bestudeert, moet je het niet lezen als een op zichzelf staande tekst, maar als een van de duizenden die zich in honderd tempels over het hele land bevinden en die elk een bevestiging zijn van alle andere. Daarom reizen wij naar Chichén Itza," en daarom maken jij en ik zoveel jaren later deze reis.’ Toen zij de uitgestrekte verzameling gebouwen bereikten die nu verlaten waren omdat de zetel van de Maya’s naar Mayapan verplaatst was, zag Ix Zubin dat tempels die zij zich zo levendig en met zulke beangstigende voorstellingen herinnerd had, nu nog indrukwekkender waren, want ze waren in bezit genomen door kruipende slingerplanten die zich er als met grijpende vingers aan vastgeklemd hadden. Oog in oog met dit mysterie van het land dat de tempels opeiste, werd zij een andere vrouw,, een door haarzelf gewijde priesteres, geïnspireerd door haar herinneringen aan dromen en nachtmerries. Weer was zij dat verbijsterend briljante kind, de avontuurlijke jonge vrouw die de oude overleveringen van haar Maya-volk gekoesterd had. Haar eerste bezoek aan Chichén Itza had haar zo bewust gemaakt van de verschrikking én de roem van het Maya-leven, dat ze haar zoon nu een zelfde ontzag wilde bij brengen. Met dat voornemen liep ze de Chac Mooi voorbij en confronteerde haar zoon met de grootsheid van de ruïnes van Chichén Itza. Bolón was sprakeloos bij het zien van de uitgestrektheid van de gebouwen, hun architectonische volmaaktheid, hun verscheidenheid en de wijze waarop ze zich aaneen rijgden, zodat er grote open ruimten overbleven voor bijeenkomsten van scharen mensen, en voor sportvelden voor spelen met rubberballen. Er waren cenoten, diepe geheimzinnige putten waarin na de komst van de vreemdelingen met hun nieuwe godsdienst maagden met afgesneden keel geworpen werden om de goden tevreden te stellen. Hoewel de invallers uit het westen een volle vijfhonderd jaar tevoren op deze plek aangekomen waren, moest Ix Zubin nog steeds aan hen denken vanwege de gruwelijke godsdienstige gebruiken waartoe zij de bevolking verplicht hadden. Maar ze wilde haar zoon op de hoogte brengen van nog een ander soort beproeving en terwijl ze zich over een van de cenoten boog, vertelde ze Bolón: ‘Als de stad bedreigd werd door een crisis die onmiddellijke instructies van de goden vereiste, brachten de priesters bij dageraad twaalf naakte maagden hierheen en wierpen hen een voor een naar beneden in het water. Op het middaguur kwamen ze met lange stokken terug en hesen de meisjes die nog leefden eruit. Die gelukkigen werden verondersteld de specifieke aanwijzingen van de goden over te brengen.’ ‘En als niet een het overleefd had?’ ‘Dat betekende dat de stad in gevaar verkeerde.’ ‘Volgens mij waren het de twaalf meisjes die in gevaar verkeerden,’ merkte Ah Nic op, maar zijn nicht verweet hem zijn luchthartige oordeel over een godsdienstige traditie, ook al was die afschuwelijk. Twee verschillende aspecten zouden Bolón het langst bijblijven: de verbrokkelende machtige piramiden die op hun top nog steeds bekroond werden door verheven tempels, en de kunstzinnige perfectie van de Chac Moois met de gapende schotels op hun buik, die veel beter gehouwen leken te zijn dan de beelden die hij op Cozumel gekend had of die hij in Tulüm kort even had gezien. Maar nu vestigde zijn moeder zijn aandacht op iets anders: ‘Kijk eens naar de manier waarop die tempels gebouwd werden, naar de afwerking van hun stenen en naar de magische manier waarop ze in elkaar overgaan.’ Terwijl hij die details in zich opnam, vervolgde ze in bijna mystieke monotonie: ‘Deze tempels werden gebouwd door mannen die met de goden spraken en die een visioen gehad hadden van een volmaaktere wereld.’ Toen ze op een bepaald punt alledrie stonden te kijken naar een complex van vier tempels waarvan de voorgevels zich in elkaar schenen te vervlechten, greep Ix Zubin de handen van haar zoon en riep uit: ‘Ondanks alle gruwelen die ik hier gezien heb, zou ik blind gestorven zijn als ik de wonderen van Chichén Itza nooit aanschouwd had,’ en in een ononderbroken litanie vervolgde ze de beschrijving van alle wonderen. Drie dagen verbleven ze tussen de vervallen tempels, maar nog schenen ze nauwelijks iets van de ware glorie van de stad gezien te hebben, want toen Bolón dacht dat hij alles bekeken had wat voor hem interessant was, kwam hij bij een sportveld dat veel kleiner was dan het indrukwekkende veld dat hij eerder gezien had. Dit kleinere veld was zo knap tussen grotere gebouwen aangelegd dat zij het veldje en de twee stéles aan de uiteinden van de baan schenen te beschermen. Het was een juweeltje, ongetwijfeld een oefenterrein. Impulsief holde hij naar het midden van het speelveld en sprong en kronkelde alsof hij meedeed aan een onstuimig spel, want hij begon onzichtbare ploegmakkers toe te schreeuwen. Zijn moeder keek toe bij een van de fraai versierde doelpalen en zei bij zichzelf: Hij heeft de geest te pakken. Hij is klaar om priester te worden. En terwijl ze die avond niet ver van het sportveldje kampeerden, zei ze tegen hem: ‘Je bent er klaar voor om priester te worden, misschien wel een even grote hogepriester als Grootvader was, maar op je eigen manier. De vraag is alleen of je er klaar voor bent om man te worden. Laten we doorreizen naar Mayapan om te zien hoe je tegen de machten daar strijd levert.’ Hongerig maar toch voldaan legden ze zich ter ruste, want de rijkdommen van de tempels hadden hen verzadigd. Vroeg in de morgen stond Bolón op, verlangend de reis naar Mayapan voort te zetten en zijn wilskracht te meten met de bepalingen van die stad. Voor ze zich echter op weg konden begeven werden ze verrast door de aankomst van een groep van elf terneergeslagen mannen en vrouwen in kennelijk ontmoedigde toestand en zonder aanvoerder. Toen Bolón op hen toeliep met de vraag waar zij vandaan kwamen, zei er een mat: ‘Wij komen uit Mayapan.’ Opgetogen riep Bolón: ‘Daar gaan wij heen!’ waarop ze allemaal in koor riepen: ‘Niet doen!’ en ‘Een zinloze reis!’ en ‘Wij komen er juist vandaan en alles is in verwarring.’ Ix Zubin snelde toe met de vraag: ‘Wat is daar gebeurd?’ en een man met een zwart puntbaardje zei bijna huilend: ‘Toen onze leiders hun macht zagen afbrokkelen en het grote Mayapan in het stof zagen wegzinken, werden ze dolzinnig en deden niets dan verkeerde dingen. Ze vaardigden dwaze wetten uit, en onthoofdden degenen die hun wetten niet naleefden. Overal braken onlusten uit. Branden verwoestten huizen en ook tempels. Het was het eind van de wereld.’ Toen het drietal uit Cozumel zich onder de nieuw aangekomenen mengde, bevestigden die de mededelingen: ‘Mayapan was al jaren in beroering. Toen overal chaos heerste, drongen nieuwe overvallers vanuit, het zuiden binnen met nieuwe goden en nieuwe wetten. Ze deden allerlei grote beloften...’ De spreker, een werkman, haalde zijn schouders op. Zijn vrouw trok haar dochter naar zich toe en nam het woord over: ‘Beloften... en nu... wie zal het zeggen?’ ‘Zelfs een poging om erheen te gaan,’ waarschuwde de man met de baard, ‘is levensgevaarlijk.’ ‘Waar gaat u zelf nu heen?’ mengde Ah Nic zich in het gesprek, en een stokoude man met wit haar gaf een lang en ontwijkend antwoord dat doorspekt was met klachten: ‘Wee mij, als de hemelen onder de donder ineenstorten, zoeken de verstandigen beschutting bij de aarde zodat de bliksem hen niet treft.’ ‘Een verstandige raad,’ zei Ix Zubin ongeduldig, ‘maar waar vindt u die beschuttende aarde?’ want zij maakte zich zorgen over de veiligheid van haar zoon. Na nog een reeks smartelijke uitingen van de oude man gaf iemand anders een even zinloos antwoord: ‘In deze dagen zoeken wij troost... en moed... en de wijsheid van hen die voorgingen.’ Een vrouw die zich ergerde aan dat gebazel, viel hem in de rede met een duidelijke uitspraak: ‘Wij gaan naar Palenque, waar de goden ons voor het eerst onder hun hoede namen.’ Bij het horen van die bijna heilige naam schrokken Ix Zubin en haar oom op, want de naam van die oude priesterstad stond diep in hun geheugen gegrift en deze plotselinge gelegenheid om de stad te zien was aanlokkelijk. Zonder haar beide metgezellen te raadplegen liet Ix Zubin iedere gedachte aan een bezoek aan het zieltogende Mayapan varen en riep: ‘Mogen wij ons bij u aansluiten?’ Voor iemand nog kon antwoorden vroeg Bolón bijna smekend: ‘Mogen we? Mogen we, alstublieft?’ De breedsprakige oude man glimlachte en zei neerbuigend: ‘Het is vele dagen reizen, westwaarts en zuidwaarts. Als vrouw kunt u onmogelijk...’ Vrijmoedig onderbrak Ix Zubin hem: ‘Ik ben de kleindochter van Cimi Xoc.’ Toen de man met de puntbaard die verheven naam hoorde, stak hij Ix Zubin beide handen verwelkomend toe, maar stelde daarna enkele schrandere vragen die haar verwantschap met de vereerde sterrenkundige zouden bevestigen of ontmaskeren. Zij gaf de juiste antwoorden, veel uitgebreider dan verwacht werd, en openbaarde zich als iemand met enige kennis van de geheimen van de planeten. Zelfs gaf ze uitgebreide inlichtingen over de wijze waarop het volk van de Maya’s in oeroude tijden het bestuur geregeld had. Haar ondervrager was een voorzichtig man die zijn groep niet met zwakkelingen wilde opzadelen, en voor hij antwoord gaf, wees hij naar de hemel waar de afnemende maan nog zichtbaar was en zei: ‘Palenque is ver weg. Voor we daar aankomen zal die maan weer op dezelfde plaats staan als vandaag en voor we terug kunnen keren zal ze daar tweemaal gestaan hebben.’ Ix Zubin wendde zich tot haar metgezellen en vroeg of zij zich sterk genoeg voelden voor de verdere tocht naar Palenque. Toen de als eerste ondervraagde Ah Nic blijk gaf van de door haar verwachte terughoudendheid, hoorde zij de mensen uit Mayapan protesteren tegen hun toelating tot de groep. Dat verdriette haar, want zij voorzag een toenemende geprikkelde stemming die hun onderneming kon doen stranden en met veel nadruk richtte zij zich tot haar oom: ‘U bent een priester in de Tempel der Vruchtbaarheid op Cozumel. Deze vrouwen uit Mayapan zouden er een lange reis voor over hebben om uw zegen te ontvangen. U bent het geweten van ons volk, de bewaarder van het goede. Verman u en aanvaard het leiderschap waar u krachtens uw functie recht op hebt.’ Haar woorden hadden een dubbele uitwerking. De vrouwen onder de nieuw aangekomenen beseften hoeveel zij te danken hadden aan de riten op Cozumel en aan iedere priester die ze opdroeg, en zij begonnen te fluisteren, terwijl Ah Nic zelf de waarheid erkende van wat zijn nicht gezegd had. Hij verzamelde al zijn moed, nam een passende houding aan en zei rustig: ‘Ik bén uw priester en het is mijn taak ervoor te zorgen dat u allen in goede gezondheid de heilige stad Palenque bereikt. Natuurlijk zullen Bolón en ik de beproevingen kunnen doorstaan. En wat Ix Zubin betreft, zij is sterker dan een van ons. Laten we op weg gaan.’ Zo begon de lange tocht naar Palenque. Hoewel de mannen uit Mayapan onder de indruk waren van de bereidheid van de oude man om de leiding te nemen, verlangden ze meer zekerheden. ‘Dit zou weleens de laatste reis kunnen worden die elk van ons zal maken,’ zeiden ze, ‘en dus moeten we weten waaraan we beginnen. Om van hieruit Palenque te bereiken moet u door oerwouden, moerassen en plotseling overstromende rivieren trekken... Dagen zonder de zon te zien... Miljoenen insekten en slangen... Weinig dorpen...’ De aspirant reizigers strak aankijkend vroeg de woordvoerder: ‘Kunt u daaraan het hoofd bieden?’ En Ah Nic zei trots: ‘Ja.’ Maar toen kwam de doorslaggevende vraag. ‘We zullen onderweg heel vaak iets moeten kopen... wanneer we daar de kans toe hebben. Hebt u iets van waarde bij u?’ Bolón begon te zeggen dat zij inderdaad... maar Ah Nic legde zijn hand vriendelijk op de arm van de jongen en verzekerde de mensen uit Mayapan met een vriendelijke glimlach: ‘Dat hebben wij.’ Met begrip voor zijn terughoudendheid om de precieze omvang van hun bezit te openbaren, knikten zij en zeiden: ‘Als dat zo is gaan we,’ en het gezelschap van veertien personen begon aan de voettocht van drieëndertig dagen naar Palenque.

***

Het was een betoverende reis en eerder dan Ix Zubin verwacht had, dook het smalle pad, dat alleen maar af en toe door de stoutmoedigste reizigers betreden werd, weg in het dichte oerwoud waar de bovenste takken van^ de hoog oprijzende bomen zich vervlochten tot een bladerdak dat zon en hemel verduisterde. De reizigers trokken voort in een voortdurende schemering waarin armdikke lianen, als kronkelende slangen neerhangend van de boomtakken, hen probeerden te verstrikken. Vogels vlogen krijsend op als de mannen moeizaam de lianen opzij duwden alvorens een volgende stap te doen, en de lucht was zo bedompt dat hun lichamen glommen van het zweet. Nu toonde oom Ah Nic zich het leiderschap waardig. Als een man die verknocht was aan de natuur wist hij feilloos welke bladeren en wortels eetbaar waren, welke richting de jagers uit Mayapan in moesten slaan als ze een dier wilden vangen dat hun tot voedsel kon dienen, en welke bomen mogelijk honingraten bevatten die Bolón kon wegnemen. Zodra de jongen ‘Bijen!’ riep, was Ah Nic er als de kippen bij om de vuren te ontsteken en de bijen uit te roken, zodat de honing uit de bomen gehaald kon worden. Hij was het ook die het voedsel onder de vrouwen verdeelde met aanwijzingen hoe ze het klaar moesten maken. Hij was een innemende bemoeial en het brein van de expeditie. Het verbaasde Bolón dat van een hoofdweg naar een eertijds zo belangrijke plaats als Palenque nu alleen nog maar dit onaanzienlijke pad door de jungle over was. Maar Ix Zubin wist dat deze kennismaking met de macht van het oerwoud om het land te verstikken, de beste voorbereiding was voor wat hij waarschijnlijk in Palenque te zien zou krijgen als het nog was zoals haar grootvader het haar beschreven had, en zij betwijfelde of de oude stad iets te bieden zou hebben dat te vergelijken was met wat Bolón al in Chichén Itza gezien had. Op open plekken in het woud was hier en daar een klein dorp waar de pelgrims voedsel en water konden krijgen, maar ze waren zo onbetekenend dat Bolón de witharige man vroeg: ‘Hoe kon Chichén zo machtig zijn, gezien deze ellendige gehuchten?’ en de oude man antwoordde verdrietig: ‘Mensen en steden zijn een poosje groot en machtig, maar raken dan in verval.’ ‘Waarom maakt u deze lange reis?’ ‘Om voor ik sterf nog éénmaal de grootsheid te zien die ons volk in vroeger tijden gekend heeft en om over het verdwijnen ervan te treuren.’ De man had zoveel geduld met Bolón dat de jongen dicht in zijn buurt bleef. Hij besprak ideeën met betrekking tot tempels en vertelde trots wat voor een belangrijke rol zijn familie gespeeld had in de Tempel der Vruchtbaarheid op Cozumel. De oude man luisterde aandachtig en werd vooral geïntrigeerd door de stellige bewering van de jongen dat zijn moeder de geheimen van de sterren kende en met getallen kon omgaan, want hij had nog nooit een vrouw ontmoet die van zulke zaken op de hoogte was. Toen hij Ix Zubin had horen zeggen dat zij een beetje verstand had van sterrenkunde, had hij verondersteld dat zij wist waar de sterrenbeelden aan de hemel stonden. Maar echte sterrenkunde? Nog nooit. Maar nu hij ontdekte dat zij werkelijk een geleerde was, zocht hij haar op. Samen voerden ze lange gesprekken, zowel onder het lopen als tijdens de rustpauzen, en de oude man verbaasde zich over het talent van deze vrouw. Toen zij op een keer bij een vervallen tempel kwamen, bracht hij haar bij een gebroken stéle waarvan alleen het onderste stuk nog overeind stond en vroeg haar de tekens en inscripties te ontcijferen. Zij deed dat zonder enige moeite en riep voor hem de gebeurtenissen op uit een ver verleden die eertijds de verzorgers van deze tempel zó gepakt hadden, dat zij ter herinnering daaraan deze stéle gehouwen hadden. ‘Wat zou er op het ontbrekende deel gestaan hebben?’ peinsde de oude man, maar zelfs Ix Zubin was niet knap genoeg om dat te reconstrueren. Gedurende de lange dagen met geen andere afwisseling dan moeizaam geploeter door het oerwoud, hielden Ix Zubin en haar zoon zich met verschillende dingen bezig. De jongen trok er dan met de andere jagers op uit om voedsel te zoeken of te vangen, terwijl Ix Zubin praatte met de twee vrouwen die met hun mannen meegegaan waren uit Mayapan. Vooral een ervan boeide haar. Deze vastberaden vrouw had een dochter van veertien, Ix Bacal, die naar Maya-maatstaven een bijzondere schoonheid was omdat haar moeder haar opvallend scheel had leren kijken: ‘Toen zij vier dagen oud was, liet ik een veer aan een grashalm voor haar ogen bungelen en omdat zij daar dag in dag uit naar keek, begonnen haar ogen heel aardig te loensen. Toen zij ouder werd vroeg ik haar vader een glanzende schelp te zoeken en die werd haar zo omgehangen dat het zonlicht in haar ogen weerkaatste. Ook daardoor werden ze naar binnen gericht op een manier zoals een moeder het graag wil. Toen zij kon lopen, ging ik vaak voor haar staan en bracht mijn vinger langzaam naar het puntje van haar neus tot haar ogen ten slotte echt zo scheel stonden als nu.’ Vervolgens excuseerde de moeder zich voor haar eigen onaantrekkelijke ogen: ‘Mijn ouders getroostten zich niet zoveel moeite en zoals u ziet kijk ik nauwelijks scheel. Ronddwalende ogen brengen een vrouw in moeilijkheden, maar naar binnen gekeerde ogen verlichten haar ziel. Ix Bacal heeft zulke ogen.’ Wanneer de beide Maya-vrouwen rust hielden in de jungle, wensten ze zichzelf geluk met de bewijzen van hun moederlijke zorg - Bolóns achteroverhellende voorhoofd en Ix Bacals bekoorlijke schele ogen. Tot Ix Zubins verdriet scheen haar zoon zich niet bewust te zijn van het knappe meisje, en omdat hij spoedig zeventien jaar zou worden, begon zij zich af te vragen of hij ooit oog zou krijgen voor het andere geslacht, want een ongehuwde priester als voorganger in een vruchtbaarheidstempel zou onaanvaardbaar, om niet te zeggen ongerijmd zijn.

***

Toen ze ongeveer tweederde van de weg naar Palenque afgelegd hadden/ en iedere nacht hun voortgang bevestigd zagen door de maan, troffen ze op een open plek een troep afstotende, smerige mannen aan die een bosje wilde rubberbomen aftapten om het kostbare sap te winnen dat op zoveel manieren gebruikt kon worden. Bolón zag dat het zwart op hun handen en gezicht geen gewoon vuil was, maar afkomstig van het roet dat vrijkwam als zij het sap boven trage vuren verhitten om het te zuiveren en te verwerken tot de rubber die hij van de balspelen gekend had. Het viel hem op dat de reizigers uit Mayapan veel ontzag hadden voor deze arbeiders, maar zelfs die erkenning van hun macht belette de lelijke kerels niet te proberen Ix Zubin te grijpen, want ze hadden al vele dagen geen vrouw gezien. Toen dat gebeurde, uitte Ah Nic een schreeuw van verzet en Bolón sprong naar voren om zijn moeder te verdedigen. De uitval van de kerels was echter een afleidingsmanoeuvre geweest. In werkelijkheid was het hen te doen om het veertienjarige meisje Ix Bacal, maar toen zij probeerden haar mee te sleuren hoorde Bolón haar gegil. Hij en twee mannen uit Mayapan sprongen op haar aanvallers af en verjoegen hen, terwijl Ah Nic probeerde hen af te ranselen met een taaie tak. Haastig verzamelden Ix Zubin en de man met de puntbaard het groepje reizigers en zij ontvluchtten de boosaardige rubbertappers die hen uitjouwden toen zij zich uit de voeten maakten. Veilig en wel terug onder de beschutting van het overwelfde bospad werd Bolón in beslag genomen door een spannende mentale vraag en wel wat de afstotende kerels met Ix Bacal gedaan zouden hebben als ze haar hadden kunnen ontvoeren, en hij begon het meisje met andere ogen te bekijken. Het was afgelopen met de lange gesprekken met de oude man en met de beraadslagingen met zijn moeder. Door spontaan eerst zijn moeder en daarna het meisje te hulp te komen, was hij onbewust van knaap in jongeman veranderd en daar was zijn moeder blij om. Zij wist dat het uiteindelijk succes van haar zoon als priester in hun tempel gedeeltelijk zou afhangen van de jonge vrouw die hem ter zijde zou staan. Haar beroemde grootvader was in vele gevallen onopvallend ondersteund door zijn goede echtgenote, en zijzelf was van onschatbare waarde geweest voor haar man, zodat er reden was om te hopen dat Bolón een waardige partner zou vinden. Ze kreeg dan ook evenveel belangstelling voor dit jonge meisje als haar zoon. Uiterlijk was Ix Bacal al een uitzonderlijk meisje en ze beloofde een steeds aantrekkelijker jonge vrouw te worden, maar toen Ix Zubin probeerde met haar in gesprek te komen, ontdekte zij al spoedig dat het meisje dom was en geen enkele belangstelling had voor enig aspect van het Maya-leven, zelfs niet voor haar potentiële rol als moeder. Ze was een knap leeghoofdig wicht, en voor een zo veelbelovende jongeman als Bolón was dat niet genoeg. Maar Ix Zubin was een wijze vrouw - een sterrenkundige die niet alleen de hemelen, maar ook het menselijk hart doorgrondde - en zij besefte dat zij de jonge Ix Bacal op geen enkele manier openlijk moest afwijzen, want Bolón had de leeftijd bereikt waarop hij zelf moest gaan beslissen en toen zij zag hoe haar zoon het meisje meenam naar stille plekjes in het woud was zij verstandig genoeg om hen met rust te laten. Maar ze vroeg zich wel af hoe ze, als zij en Bolón op Cozumel teruggekeerd waren, hem kon bijstaan bij het vinden van een passende echtgenote.

***

Na vele dagen reizen bereikten de pelgrims de rand van het eertijds grote religieuze en politieke centrum Palenque, en wetende wat voor teleurstelling de andere leden van de groep te wachten stond, maakten Ah Nic en Ix Zubin aanstalten om de klap te verzachten. Ix Zubin ging naast haar zoon lopen, maar dat hielp niet veel, want toen hij uitkeek naar Palenque zag hij niets dan bomen in een zo dicht oerwoud, dat hij in geen enkele richting meer dan tien passen ver kon kijken. ‘Waar ligt Palenque?’ vroeg hij kribbig, want de reis was te lang geweest om met iets zo onbeduidends te eindigen, en zijn moeder zei: ‘Klim in een boom en kijk om je heen.’ Toen hij dat gedaan had, riep hij omlaag: ‘Ik zie nog steeds niets,’ en zij riep terug: ‘Kijk naar de opeengeklonterde aardhopen, Bolón!’ Nu werd hij gewaar dat de hele omgeving bezaaid was met plekken waar de bomen omhoogschoten alsof ze iets onder hun wortels verborgen, en hij riep omlaag: ‘Het lijkt op de golven van de zee bij Tulüm,’ en zo was het ook. Beneden hem stonden machtige tempels en tientallen stéles met onthullende inscripties, en ook prachtige paleizen, maar niet s daarvan was zichtbaar. De menselijke bewoners hadden de plek meer dan vijf eeuwen tevoren verlaten en daarna had het oerwoud bezit genomen van het gebied en alles overwoekerd. Palenque, zoals Bolón het op die oktoberdag in 1489 vanuit zijn boomkruin zag, was niets dan één aaneenschakeling van heuveltjes onder een zee van bomen, verwrongen wortels en kruipende lianen. Er was niet het minste spoor te ontdekken van de luister die deze plek eertijds gekenmerkt had, en toen hij omlaagklom en zich weer bij de wachtende pelgrims voegde tussen de overwoekerde aardhopen die zich in vrijwel niets van elkaar onderscheidden, werd iedereen bevangen van verdriet om al deze vergane glorie. Op fluisterende toon begon de man met de puntbaard uit te leggen wat er gebeurd was: ‘Duizenden manen geleden was dit een plek van verheven grootsheid, maar Palenque had zijn tijd gehad. De bewoners verloren hun bezieling. De trotse boodschap werd naar elders overgebracht en de stad ging ten onder. U zult zich afvragen waarom we dan nog hierheen gekomen zijn. Wij kwamen om de herinnering aan onze afkomst levend te houden en ons verleden te ontdekken en bloot te leggen.’ En hij vervolgde met te vertellen dat hij jaren geleden met een groepje metgezellen hier geweest was en dat zij van een willekeurige heuvel de bomen gerooid en de dooreengevlochten klimplanten weggetrokken hadden zodat de daaronder verborgen schat te voorschijn gekomen was, en dat deze groep de volgende morgen hetzelfde zou doen. Hij wees twee mannen en Bolón aan en zei: ‘Kies een heuveltje uit en we zullen zien wat eronder verborgen ligt.’ Enkele uren lang dwaalde het drietal rond tussen de aardhopen die de monumenten bedekten, maar toen ze hun keuze wilden bepalen op een imposante heuvel die vrijwel zeker iets waardevols bedekte, waarschuwde de man met de puntbaard: ‘Geen al te grote heuvel. Daar moet te veel weggegraven worden voor we een gebouw bereiken,’ en dus kozen ze een kleinere aardhoop waar geen grote bomen op groeiden. De volgende morgen begonnen ze enthousiast aan hun spannende taak, maar ze waren nog maar een uur aan het graven toen ze inzagen dat het onmogelijk zou zijn de hele aardhoop af te graven. Dat zou een maan van hard zwoegen betekenen, maar net als anderen in het verleden konden ze een gang graven van voldoende omvang om bestudering mogelijk te maken van een deel van wat eronder verborgen lag, en daar bepaalden de gravers zich nu toe. Op de tweede dag was Bolón diep in de schacht bezig wortels weg te trekken die zich halsstarrig aan een verborgen voorwerp vastklemden, toen hij met een forse ruk de laatste belemmerende wortels wegtrok en uitriep: ‘Hier is het!’ Nu snelden de anderen toe om de doorgang achter hem te verwijden, zodat ook hun metgezellen een blik konden werpen op althans een deel van Palenques grootheid. Nadat er een flink deel van de begraven tempel blootgelegd was, kon iedereen het uitzonderlijke vakmanschap bewonderen dat het hoogtepunt van de Maya-bouwkunst gekenmerkt had. ‘Kijk!’ riep de gebaarde man met ogen vol bewondering. ‘Let eens op hoe iedere steen aan alle kanten precies tegen de omringende stenen past en hoe gladgepolijst ze allemaal zijn. Als we een gebeeldhouwde stéle zouden kunnen vinden, zouden we pas echte wonderen zien.’ De opmerking prikkelde Bolón en de beide andere gravers dusdanig, dat ze tussen het puin aan het wroeten sloegen tot ze weliswaar geen traditionele stéle gevonden hadden, maar wel een versierd stuk muur. Toen dat blootgelegd was, zagen de pelgrims wat de baardige man beloofd had: een zo knap stuk beeldhouwwerk dat de gestalte van een oud opperhoofd die iets belangrijks gepresteerd had, van de muur scheen af te springen om het bevel weer op zich te nemen. ‘Waarom dragen ze altijd zulke geweldige hoofdsieraden?’ vroeg Bolón met een eerbiedige blik op de fantastische kroon van slangen, bladeren, bloemen en de kop van een briesende jaguar met ontblote tanden. ‘Onze voorouders wisten dat de mens een schepsel is met beperkingen,’ verklaarde de baardige man alsof hijzelf nog in die tijd leefde, ‘en dus droegen ze een hoofdtooi die hen groter deed schijnen en die alle mystieke krachten bijeenbracht om hen te steunen.’ Glimlachend voegde hij eraan toe: ‘Bovendien maakte het indruk op het gewone volk en beangstigde het zelfs.’ Hij wendde zich tot de anderen met de vraag: ‘Kunnen jullie je jezelf staande voor die rechter voorstellen, aangestaard door die slangen en die jaguarmuil, en te moeten bekennen dat je iets verkeerds gedaan hebt?’ De hoofdtooi van de levensgrote gestalte was bijna een meter hoog. De gravers hadden slechts een klein deel van het tempeltje blootgelegd, maar nu besloten Bolón en een van de andere mannen nog iets dieper te graven en daarbij stuitten ze op de geblokkeerde ingang van een inwendige ruimte. De toegang werd geopend en toen er toortsen aangestoken waren, ging Ah Nic hen voor naar het ware wonder van Palenque. In het schemerdonker, door dikke buitenmuren beschermd tegen de opdringende boomwortels, verrees een twee meter hoge en drieëneenhalve meter lange muur die helemaal bedekt was met schrifttekens en afbeeldingen van volmaakte schoonheid, gedeeltelijk uitgehouwen, gedeeltelijk geschilderd, die een verslag uitbeeldden van wat heel lang geleden een heldhaftige actie geweest moest zijn. Het was een majestueus kunstwerk, een mededeling uit het centrum van het Maya-rijk die opgesteld was vóór de komst van de nieuwe godsdienst uit het westen en vooral Ix Zubin was diep onder de indruk van de omvang en de pracht ervan, maar toen haar zoon vroeg wat er stond, moest zij bekennen dat zij evenmin als Ah Nic of enig ander levend wezen het oude schrift kon lezen. Dat was tergend, want de muur bevatte kennelijk een specifieke boodschap over belangrijke gebeurtenissen die de opstellers voor het nageslacht hadden willen boekstaven. ‘Het is om woest te worden,’ gromde Ix Zubin, ‘dat niemand van ons in staat is die boodschap* te lezen,’ maar hoewel ze boos was, schonk het haar enige voldoening dat zij in staat was de datum te ontcijferen. Die kwam overeen met donderdag 14 juni 512. Onderwijl werd Bolón gefascineerd door de reliëfs, want ze waren zo groots in hun grijs-witte zuiverheid met hier en daar spaarzaam aangebrachte kleuren dat hij zich niet kon voorstellen hoe ze gemaakt waren. ‘Wat is dit?’ vroeg hij de anderen, en sloeg met zijn knokkels op wat hij voor een steen hield, maar verschillend van enige steensoort die hij kende. Ah Nic wist het antwoord. ‘In de naburige heuvels vonden ze een merkwaardig soort steen, gemakkelijk te verpulveren en te vermengen met zand, gebroken kiezelstenen, kalksteen en een beetje water. Dat vormde een soort gips, niet massief en niet vloeibaar en gemakkelijk te bewerken. Bij het opdrogen kon het ingegrift worden, maar als het verhardde...’ Hij raapte een keisteen op van de vloer en smeet die met kracht tegen het gebeitelde gezicht van een woest uitziende god, en de keisteen brak maar de wang van de god bleef onbeschadigd. ‘Wij noemen het stuc,’ zei Ah Nic, ‘en het is de grondslag voor de schoonheid van Palenque.’ Toen Bolón de kleine schatkamer inspecteerde, zag hij dat de wanden, het plafond, de versieringen en de beelden allemaal van stuc waren, en toen hij met tegenzin vertrok en bleef omkijken tot de laatste toorts uitgebrand was, besefte hij dat de gestalte die hij op het eerste stuk muur bewonderd had, net zo vervaardigd was: een pilaar was bepleisterd met natte stuc die bij het verharden gegraveerd kon worden met fantastische voorstellingen. Toen de tijd voor de terugreis aanbrak, leidde Ah Nic de groep door het oerwoud naar de voet van een kolossale aardheuvel die zich hoog in de lucht verhief en door een woud van bomen bedekt werd. ‘Als dat kleine hoekje van een onbelangrijk tempeltje al zulke wonderen bevatte, kunnen jullie je dan voorstellen wat voor indrukwekkends er te zien zal zijn als grote heuvels zoals deze blootgelegd worden?’ vroeg hij, en liet toen zijn stem dalen tot een zacht gefluister: ‘Zoals we gezien hebben zijn er tientallen van zulke aardhopen en evenveel verborgen tempels om ons heen.’ In de daarop volgende stilte begreep Bolón waarom zijn moeder er op gestaan had deze tocht te maken, want hij wist nu dat kennis van het verleden mensen moed gaf om de toekomst tegemoet te treden. Toen Ix Zubin haar zoon, die nu bewezen had een man te zijn, terugvoerde naar de plek op het vasteland waar zij een boot terug zouden nemen naar Cozumel, troffen ze alles in verwarring aan. De mannen die gewoonlijk de grote kano’s bestuurden waren nergens te zien en hun vaartuigen evenmin. In plaats daarvan dobberde een stelletje onbetrouwbare kleine bootjes rond met schippers die er nauwelijks mee overweg konden. Toen de drie reizigers er een uitkozen dat er nog enigszins betrouwbaar uitzag, vertelde de jonge schipper een treurig verhaal: ‘Veel ellende dit jaar. Niemand in Mayapan om bevelen te geven. Niemand op Cozumel om regels op te stellen.’ ‘Wat is er dan gebeurd?’ vroeg Ah Nic, die aanvoelde dat het een verkeerde indruk zou maken als een vrouw politieke vragen stelde. Terwijl hij hen onhandig terugroeide vertelde de droefgeestige jongeman: ‘Veel brandstichting op Cozumel. Veel oude gebouwen verwoest bij de gevechten.’ Geen van drieën wilde naar de Tempel der Vruchtbaarheid vragen, maar ongevraagd vervolgde de man: ‘Er komen geen pelgrims meer naar onze tempels. Te veel moeilijkheden in Mayapan. Geen grote kano’s meer hier om hen over te zetten.’ Hij zweeg even, keek Ah Nic aan die hij niet wilde beledigen, en voegde er toen aarzelend aan toe: ‘Misschien geloven alle mensen... niet meer in priesters.’ Toen ze aan wal stapten, negeerden zij de mensen die misschien hadden willen vragen waarom zij meer dan een half jaar afwezig geweest waren, en liepen versuft naar hun tempel. Waar zij ook keken zagen zij beschadigingen en vernielingen. De vooruitgelopen Bolón bleef verbijsterd staan, want de Tempel der Vruchtbaarheid die zijn heiligdom had zullen worden was moedwillig verwoest. De muren waren neergehaald en de omringende gebouwen verbrand. Zelfs de afzichtelijke Chac Mooi was weggesleept naar een opvallender plaats waar met nog meer spektakel mensenoffers gebracht konden worden. Wat Ix Zubin echter ontroostbaar maakte was dat de kostbare papieren, waarop haar grootvader zijn berekeningen van de planeet Venus gemaakt had, samen met zijn voorspellingen van zons- en maansverduisteringen in de komende eeuwen verbrand waren. Ze was buiten zichzelf van woede toen ze van deze wandaad hoorde, maar ze openbaarde haar gevoelens niet aan Bolón omdat hij misschien even spontaan en ondoordacht zou reageren als hij gedaan had toen de rubbertappers haar aanvielen. Ze liet wel een waarschuwing horen: ‘Misschien hebben wijzelf de verwoesting van onze tempel veroorzaakt... door zonder officiële toestemming op pelgrimstocht te gaan... Pas op, mijn zoon. Misschien wachten ons andere straffen. Neem je in acht.’ Vervolgens lette ze op alles wat hij deed en probeerde hem weg te houden van de regeerders in de hoop hem te beschermen. Maar al heel spoedig werd de aandacht van hen afgeleid door de aankomst van een grote kano van ongekende lengte en breedte, waarvan de roeiers in gebarentaal te kennen gaven dat zij uit een groot land ver naar het oosten kwamen met hoge bergen en grote rivieren.’ Volgens de legenden op Cozumel lag er ver naar het oosten een groot eiland dat bewoond werd door wilden van een heel ander ras. Met die geheimzinnige eilandbewoners hadden hun Maya-voorouders soms rubberballen er» stukjes jade geruild voor andere artikelen, en Bolón veronderstelde dat deze roeiers tot het volk behoorden waarover zijn ouders soms gesproken hadden. Het stond voor hem vast dat zij over dezelfde zee gekomen waren als die waarop hij vanaf de torens van Tulüm uitgekeken had. Hij werd dan ook een van de weetgierige jongemannen die contact zochten met de vreemdelingen. Zij verstonden de taal van Cozumel niet, maar zoals alle kooplieden wisten zij te verduidelijken wat zij verlangden en wat zij in ruil daarvoor aan te bieden hadden. Tegen zijn meerderen zei Bolón: ‘Zij zijn zoals de mensen van weleer waarover jullie spraken. Zij willen maar twee dingen van ons: stukjes jade en rubberballen voor hun spelen.’ ‘Wat hebben zij aan te bieden?’ ‘Prachtige matten, de beste die ik ooit gezien heb,’ zei Bolón enthousiast en verried daarmee dat de onverklaarbaarheid van hun plotselinge verschijning zijn verbeelding geprikkeld had. ‘Mooi bewerkte schelpen. Roeiriemen van een sterke, onbekende houtsoort.’ Toen de ruwe mannen die nu over Cozumel heersten, gromden: ‘Wij hebben geen roeiriemen nodig,’ was Bolón zo onverstandig te protesteren en erop te wijzen dat er weleens een tijd kon komen waarop de mannen van Cozumel de zee zouden willen bevaren die deze vreemdelingen klaarblijkelijk overgestoken waren. ‘Nee!’ snauwden de nieuwe heersers. ‘De zee is niets voor ons. Wij zijn mensen van het land.’ Maar Bolón bleef hen tegenspreken, want hij was bekoord geraakt door de zee die zo majestueus tegen de oostkust van zijn eiland spoelde en hij begon te fantaseren over het belang ervan: Als deze mannen in hun grote kano naar ons toe gekomen zijn, zullen er misschien anderen in nog grotere boten komen. Bezeten van die gedachte begon hij urenlang langs het strand te wandelen met de blik oostwaarts gericht alsof hij een glimp wilde opvangen van de landen waarvan hij vermoedde dat ze onzichtbaar in de verte lagen. Op bezielende momenten van zijn gissingen begon hij geheimen van de zee te begrijpen en het was alsof bliksemstralen zijn verbeelding ontvonkten: Zou het niet mogelijk zijn dat de toekomst van Cozumel niet verbonden zal zijn met het vasteland in het westen waar alles schijnt te vergaan, maar met deze onbekende zee in het oosten waar alles fris en nieuw schijnt te zijn? Na zo een toekomstvisioen liep hij de golven in en riep: ‘Wateren van de wereld, ik omarm u,’ en vanaf dat ogenblik stond zijn besluit vast. Voortdurend zocht hij de roeiers van de kano op en bracht hun stukjes jade van zijn moeders voorraad en rubberballen van zijn vrienden, en ruilde die voor matten en bewerkte schelpen. Het was veelbetekenend dat hij die artikelen niet voor zichzelf hield, want hij had het idee opgevat met de mannen mee te gaan als zij van Cozumel vertrokken. En als hij met hen meeging naar hun vaderland zou het dwaasheid zijn om datgene mee te nemen dat zij gebracht hadden. Maar hij zou zwaar boeten voor zijn goedgeefsheid, want een van zijn vrienden toonde zich een verklikker en meldde de gezaghebbers: ‘Ondanks uw bevelen drijft Bolón handel met de vreemdelingen en misschien overweegt hij zelfs met hen te vertrekken.’ Beide beschuldigingen waren gegrond. Bolón was zo onder de indruk geraakt van zijn bezoek aan Palenque dat hij naar Cozumel terugkeerde met het vurige verlangen iets te doen dat de in die begraven stad verloren gegane glorie zou doen herleven. Maar nu zijn tempel verwoest en iedere kans om priester te worden weggenomen was, begon hij rond te kijken naar andere streken waar hij zijn energie zou kunnen ontplooien. De gedachte om de Maya-levenswijze naar andere landen uit te dragen werd erg aanlokkelijk. En zonder zorgvuldig te overwegen wat voor gevolgen zo’n emigratie zou hebben, repte hij zich op een ochtend naar de roeiers die hun kano aan het laden waren en beduidde dat hij met hen mee wilde. Zij antwoordden dat hij welkom was. Onbewust van het feit dat de gezaghebbers hem scherp in de gaten hielden, zei hij die avond na zonsondergang tegen zijn moeder: ‘Nu alles hier verloren is gegaan, heb ik bedacht dat het misschien beter zou zijn als ik met de vreemdelingen meega als zij vertrekken.’ Ix Zubin gaf niet onmiddellijk antwoord, want sinds hun vertrek uit Palenque had zij zich zorgen gemaakt over de toekomst van haar zoon. Enkele van de voortekenen die zij ontdekt had waren onheilspellend, zoals zijn voortdurende omgang met de vreemdelingen; andere waren geruststellend, zoals zijn toegenomen volwassenheid en zijn bereidheid om belangrijke zaken met haar te bespreken .Maar wat haar echt verontrustte waren zijn veelvuldige zwerftochten langs de kust. Zij vermoedde dat hij in de ban geraakt was van de zee. Zij herinnerde zich ook hoe die hem had aangegrepen tijdens hun overtocht naar Tulüm en waarschuwde: ‘Bolón, word niet verliefd op een vreemdeling. Houd je hoofd koel.’ Verwoed pogend vast te stellen of haar zoon nog steeds een jongen was of dat hij een echte man geworden was, maakte zij hem op een avond deelgenoot van haar conclusie: ‘In Tulüm zei je dat je dat mooier vond omdat het groter was dan Cozumel. Herinner je je die dwaze uitspraak? En toen de hoge heer in de draagstoel ons onderweg passeerde, zei je dat je op diezelfde manier wilde reizen als je volwassen was. Vreselijk dwaas. En op het sportveld in Chichén gedroeg je je als een knaap en speelde met dromen.’ Maar daarna prees zij hem: ‘Bij het zoeken naar honingbijen was je beter dan de mannen. In het gevecht tegen de rubbertappers was jij de sterkste van allemaal. En tegenover de knappe, schele Ix Bacal gedroeg je je zoals het een trotse jongeman betaamde. Maar bij de verkenningen in Palenque was jij de baanbreker... jij legde de schatten bloot en begreep wat je gevonden had.’ Even wiegde ze haar bovenlichaam heen en weer, leunde toen opzij en omhelsde haar zoon: ‘Als een jongen vertrok je met me van Cozumel. Als een man bracht ik je terug.’ Ze pakte zij n handen en fluisterde: ‘Je zei dat je misschien met de vreemdelingen meegaat in hun kano. Dat is het soort besluit dat alleen een volwassen man kan nemen. Je bent nu een man. Denk goed na, mijn zoon,’ en ze bracht zijn handen naar haar lippen en kuste ze als een moederlijke zegen. Het besef dat hij Ix Zubin misschien voorgoed zou verlaten overweldigde hem en hij viel stil omdat hij niets wist te zeggen. Ervoor terugschrikkend de liefde te openbaren die hij voor haar voelde, maakte hij een totaal andere opmerking: ‘Het is verwarrend als de wereld verandert... als het oude sterft en je het nieuwe nog niet kunt zien.’ In de daaropvolgende uren zaten deze twee goede mensen, die zo duidelijk inzagen dat hun wereld verviel zonder dat er iets beters voor in de plaats kwam, in het donker dat alleen verlicht werd door de sterren die zij zo nauwgezet bestudeerd hadden, en ze werden rouwdragenden om de dood van Palenque en Chichén Itza en zelfs van het geweldige Mayapan dat in zijn goede dagen voor iets nuttigs gediend had. Grote steden waren het geweest, bezield door waardige doelstellingen, maar zij waren al helemaal of zo goed als ten onder gegaan. Ook Cozumel was ten dode opgeschreven, even dodelijk gewond als Tulüm, en weldra zou er geen behoefte meer bestaan aan astronomen of aan wiskundigen of aan mannen die wisten hoe ze stuc moesten mengen en gebruiken. ‘Overal zal het oerwoud bezit nemen van het land,’ zei Ix Zubin, maar ze wilde niet in jammerklachten uitbarsten. Ze rechtte haar smalle schouders als om nieuwe vastberadenheid op te doen en zei: ‘Nieuwe werelden, nieuwe taken,’ maar zij kon zich geen taak voorstellen die zij en Bolón met hun opleiding in de nieuwe wereldorde zouden kunnen vervullen. Heel die lange nacht zaten moeder en zoon zwijgend bij elkaar, hij wankelmoedig omdat hij zijn toekomst niet kon peilen, zij diepbevreesd omdat ze voorzag dat met de verbranding van haar geschriften ook haar verleden verloren zou kunnen gaan.’ Allebei waren ze ervan overtuigd dat het heden troosteloos zou blijven. Een paar dagen later moest Bolón zijn definitieve besluit nemen, want de bezoekers hadden hem laten weten dat zij de volgende morgen terug zouden roeien naar hun eiland. Hij stond vroeg op, at zenuwachtig, kuste zijn moeder en dwaalde bijna doelloos naar het strand waar de kano geladen werd zonder besloten te hebben of hij erin zou springen voor het grote avontuur, of de mannen alleen maar een hartelijk vaarwel zou toewuiven. Toen hij de waterkant bereikte, riepen ze: ‘Hola! Hola!’ en nodigden hem uit in te stappen, maar op het laatste ogenblik trok hij zich terug en liet hen vertrekken. Op een afstand keek Ix Zubin toe en voelde een golf van blijdschap opwellen omdat hij bij haar zou blijven, maar haar euforie ebde weg toen zij zich de vraag stelde die haar haar verdere leven zou blijven achtervolgen: Had ik hem moeten aanmoedigen en zelfs moeten aansporen om deze verdoemde plaats te verlaten en een beter leven te zoeken? Haar angst dat zij misschien onjuist gehandeld had werd tijdelijk gesust toen haar zoon met resolute schreden terugkeerde van de zee, haar zag staan kijken, naar haar toekwam en op een toon waaruit alle besluiteloosheid verdwenen was zei: ‘Mijn taak ligt hier. Om u te helpen onze tempel te herbouwen en dit eiland te behoeden voor een afschuwelijke vergissing,’ en hij ging haar voor om daar een begin mee te maken. Achter hem aan lopend zong het in haar hart: Hij is de man geworden die wij nodig hadden. Toen zij hun hut naderden werd Bolón echter door zeven bewakers besprongen. Om te beletten dat hij naar de vertrekkende kano zou vluchten boeiden ze zijn armen, rukten zijn kleren van zijn lichaam terwijl ze hem toeschreeuwden: ‘Jij wordt aan Chac Mooi geofferd, op het feest over drie dagen.’ Zij sleurden hem vervolgens mee naar de rieten kooi waarin de menselijke slachtoffers opgesloten werden in afwachting van het offerfeest. Radeloos van angst probeerde Ix Zubin haar zoon te behoeden voor dit vreselijk einde, maar zij was machteloos; de bestuurders hadden zulke zware beschuldigingen tegen haar ingebracht dat haar smeekbeden genegeerd werden. Zij was zonder toestemming op pelgrimstocht gegaan. Ze had haar zoon aangemoedigd tot omgang met de vreemdelingen. Maar het ergste van alles was dat zij geschriften in haar bezit had gehouden met mystieke berekeningen die alleen maar door mannen beheerd mochten worden. Als de zede had toegestaan dat vrouwen aan de regengod geofferd mochten worden dan zou zij beslist vrijwillig aangeboden hebben de plaats van haar zoon in de wachtende kooi in te nemen. Nu moest zij haar smart en woede zelf verwerken en doorstaan. In de eenzaamheid van haar hut liet zij de gruwelijke situatie en haar rol daarin de revue passeren: Ik heb me zoveel moeite getroost om een waardige zoon groot te brengen... ik gebruikte de planken om zijn voorhoofd een edel aanzien te geven... ik onderwees hem in de riten van onze tempel... maakte hem vertrouwd met de sterren... bracht hem verantwoordelijkheid bij... moedigde hem aan toen hij dat beminnelijke meisje ontmoette. Wat had ik nog meer kunnen doen? Ze wist het antwoord: Ik had kunnen verlangen dat hij met die mannen in de kano dit vreselijke eiland zou ontvluchten. Hij wist dat zijn toekomst in de zee in het oosten lag, maar ik verhinderde hem. En dan kwam het afschuwelijkste zelfverwijt van allemaal: Ik veroorzaakte dat hij neergeslagen werd op het moment dat hij een volwassen man werd, en voor haar geestesoog verscheen dat laatste beeld van hem zoals hij wegschreed van het strand: zijn lichaam gebruind door de zon, zijn geest en moed gestaald in het vuur van zijn generatie. Jammerend in zichzelf riep ze: ‘Hij was de voortreffelijkste man op dit eiland en ik hielp mee hem te vernietigen,’ en ze vervloekte de goden. Bolón, geboeid in zijn kooi, kende geen woede of angst. Zijn recente ervaringen in het majestueuze Chichén Itza en het heilige Palenque hadden hem nieuw inzicht geschonken. Hij besefte dat beschavingen opkwamen en ten onder gingen en dat hij het ongeluk had gehad geboren te worden in een tijdperk waarin oude waarden onherroepelijk afstierven om nooit meer te herleven. Hij was blij dat zijn moeder haar oorspronkelijke plan om naar Mayapan te gaan had laten varen. Intuïtief voelde hij dat zo’n bezoek aan een zieltogend centrum niet alleen improduktief, maar ook deprimerend geweest zou zijn. Anderzijds was Palenque als een lichtbaken in een donkere nacht geweest, een baken dat prachtige schaduwen wierp in hoeken die anders volkomen duister geweest zouden zijn. Hij was er trots op de erfgenaam te zijn van de mannen en vrouwen die Palenque gebouwd hadden. Hij herinnerde zich ook zijn onverwachte moed in het gevecht tegen de rubbertappers. Nu hij zeventien jaar was had het hem ervan bewust gemaakt dat er een vrouwenwereld wachtte met eigen mysteriën; het leven bleek dubbel zo ingewikkeld en boeiend te zijn als hij voordien gedacht had. Die herinnering bezorgde hem steken van pijn; hij wilde niet sterven voor die onbekende paden verkend waren; hij wilde niet heengaan voor hij wist uit welke landen in het oosten de vreemdelingen afkomstig geweest waren. Bovenal was hij een Maya, grondig onderricht in de leer van zijn volk, en hij geloofde werkelijk dat als hij zich bij zijn terechtstelling onwaardig gedroeg, hij zijn moeder te schande zou maken en een droogte zijn eiland zou kastijden, en dat was zijn eer te na. Dus hurkte hij ineen in zijn kooi, zette alle angst van zich af en wachtte het ogenblik af waarop hij naar het stenen altaar gevoerd zou worden. Met daarnaast de wachtende Chac Mooi, de stenen schotel op zijn buik. Op het vastgestelde tijdstip kwamen de bewakers naar de kooi, openden die en trokken hem er zonder enige moeite uit, want Bolón verkeerde in een toestand van hypnose. Terwijl hij voortgesleept werd zag hij de ruïnes van zijn tempel, maar ze zeiden hem niets. Hij zag de wachtende Chac Mooi, maar diens haatdragende gelaatstrekken boezemden hem geen angst in. Hij zag zijn huilende moeder, maar hij was zo apathisch dat hij zelfs geen afscheidsgebaar kon maken. Ruw smeten de bewakers hem ruggelings op het stenen altaar. Vier jonge acolieten schoten toe om zijn armen en benen te grijpen en hem strak achterover te trekken zodat zijn borst omhooggedrukt werd. Letterlijk met persoonlijke bezorgdheid keek Bolón toe toen de hogepriester, gekleed in een met geheimzinnige goudkleurige en bloedrode symbolen overdekte mantel en met een twee voet hoge hoofdtooi van slangenfiguren en jaguarmuilen op zijn hoofd, het mes van obsidiaan ophief, in de linkerkant van zijn borstkas stootte, een diepe snede overdwars maakte, zijn hand in de geopende borstkas van de nog levende Bolón stak, het kloppende hart pakte en het wegrukte uit zijn schuilplaats. Bolón leefde nog juist lang genoeg om te zien hoe zijn eigen hart eerbiedig in Chac Moois wachtende schotel geplaatst werd.

***

Op dezelfde dag dat Bolón stierf op het eiland Cozumel, vergaderde een raadscollege van enige betekenis in de Spaanse stad Sevilla, waar koning Ferdinand en koningin Isabella aandachtig luisterden naar een drietal geleerde mannen, die zes redenen aanvoerden waarom de Italiaanse zeevaarder Cristoforo Colombo, nu omgedoopt tot de Spaanse rekestrant Cristóbal Colón, het volkomen mis had met zijn absurde theorie dat Azië bereikt kon worden door westwaarts te zeilen vanuit een Spaanse haven:

***

‘Ten eerste weten wij al dat de westelijke oceaan oneindig is. Ten tweede zou de door hem voorgestelde reis minstens drie jaar duren, zodat het onmogelijk voor hem zou zijn om na de heenreis terug te komen. Ten derde, als hij de tegenvoeters aan het andere eind van de aarde zou bereiken, hoe zal hij dan tegen de helling op terug kunnen zeilen? Ten vierde heeft Sint Augustinus duidelijk verklaard: "Er kunnen geen tegenvoeters zijn, want hier beneden is geen land." Ten vijfde kunnen, volgens de oude wijzen, van de vijf zones waarin de aarde verdeeld is er slechts drie bewoond worden. Ten zesde, en als allerbelangrijkste: als er sinds de schepping zoveel eeuwen verstreken zijn, is het dan logisch dat er nog onontdekte landen liggen te wachten?’

***

Toen alle aanwezigen hun bijval betuigd hadden aan de onweerlegbare argumenten van de wijze mannen, stapte Colón naar voren en gromde, als een vasthoudende buldog die weigert het bot tussen zijn tanden los te laten: ‘Ik weet dat Azië ligt waar ik zeg dat het ligt. Ik weet dat ik het kan bereiken door westwaarts te zeilen. En met Gods hulp zal ik dat doen voor ik sterf.’ De hovelingen lachten. Het koninklijke paar keek hem verbijsterd aan en schudde het hoofd. De wijze mannen wensten zichzelf geluk dat zij Spanje weerhouden hadden van een dwaasheid. Maar Colón verliet het hof met het vaste voornemen het grote avontuur waarin hij onwankelbaar geloofde, door te zetten.