De grote muizenplaag

Ik verliet de relatieve veiligheid van Zuid-Afrika nadat ik twee jaar in Idube had gewerkt. Ik ging op zoek naar meer ervaring, meer kennis en meer avontuur.

Ik wist bijna niets over Botswana, behalve dat mijn mentor en vriend Chris er werkte, en ik trok naar het noorden, naar de Okavangodelta. De delta is ‘s werelds grootste oase in ‘s werelds grootste zandvlakte en ik werkte er op het grootste eiland. Het kamp waar ik in Zuid-Afrika had gewerkt was opgetrokken uit bakstenen en cement en met de buitenwereld verbonden via keurige (zand)wegen, en het bezat luxe zoals een telefoonlijn. Mijn nieuwe thuis in Botswana was enkel bereikbaar per propellervliegtuig, stond in verbinding met de buitenwereld middels een knerpende radio en was opgetrokken uit hout en canvas. Een combinatie van bravoure en onervarenheid was de reden dat ik maar één jaar nodig had om de ervaring te vinden die ik zocht…en misschien iets andere kennis dan ik had willen opdoen. Het leven tussen de wilde dieren garandeerde dat ik ook avontuur zou vinden. Wat ik echter niet had voorzien, was welk dier daar hoofdzakelijk voor zou gaan zorgen.

Naarmate het einde van het jaar naderde, naderde ook de regentijd in het noorden van Botswana. Er viel iets meer regen dan gebruikelijk, maar er gebeurde niets uitzonderlijks wat voorspelde wat er zou komen. Wat we met ons allen als bewoners van de Okavango niet wisten was dat er precies zoveel regen was gevallen dat het gras enorme hoeveelheden zaadjes kon maken zonder dat die zo nat werden dat ze gingen rotten. We hadden ook geen idee dat het gras precies de goede lengte had voor muizen om er hun nesten in te maken en zich er te vermenigvuldigen, te vermenigvuldigen en te vermenigvuldigen. Toen het eind maart bijna was uitgeregend, wisten we dat we een probleem hadden. Toeristen kwamen naar Afrika voor de wilde dieren, maar zoals ze maar al te vaak zeiden, hoorden muizen daar niet bij. Als ze muizen wilden, konden ze net zo goed naar Anaheim, zeiden ze dan, niet beseffend dat we geen idee hadden waarover ze het hadden (ik begreep het pas jaren later, toen ik op een plattegrond het muizenimperium van Disneyland zag).

Maar toch kregen ze muizen te zien. Dat kon niet anders. Onze voedselvoorraad werd aangevallen…ze vraten zelfs de veters uit onze schoenen en scheurden tafellakens aan flarden om er hun nesten comfortabeler mee te maken.

Hoewel muizen van nature nachtdieren zijn, begon de wildernis in maart op te drogen en werd hun natuurlijke voedselvoorraad minder, waardoor ze langer moesten opblijven om aan eten te komen. Als ik ‘s-ochtends de gasten ging wekken, renden de muizen in troepen voor me uit. Als ik dan vlak voor zonsopgang mijn zaklamp achter me liet schijnen, zag ik hoe ze achter me de gelederen sloten en een bewegend bonttapijt vormden.

Die overvloed was een feest voor de roofdieren, evenals voor sommige van de kleinere herbivoren, wier natuurlijke vijanden zoveel hadden gegeten dat ze zich bijna niet meer konden verroeren. Jakhalzen, wilde katten, uilen, mangoes-ten, genetkatten, boskatten, zelfs luipaarden hapten om zich heen zonder eerst hun prooi te besluipen. Maar de hoeveelheid muizen leek er niet eens minder van te worden.

Het eten raakte uiteindelijk op en de muizen begonnen aan de struiken en bomen, op zoek naar iets eetbaars. Ze probeerden alles. Het was net of we in het Oude Testament woonden en God kwaad hadden gemaakt.

Ik stelde voor dat iemand die daar moedig genoeg voor was een radiobericht naar het hoofdkantoor in Maun zou sturen, om mede te delen dat het kamp óf zou moeten worden gesloten, óf dat de toeristen van tevoren moesten weten dat ze hun tent zouden delen met een groep hongerige indringers. We hadden net voor de derde keer een muis gehad die was bezweken aan een overdosis malariapillen van een gast, wat heel grappig geweest zou zijn als ik de muis in kwestie niet zijn laatste ademteugen had zien nemen terwijl hij op zijn rug in een toilettas lag. Muizen waren ondertussen de enige uitzondering op mijn liefde voor al wat leeft, maar ik vond het nog steeds niet leuk om ze te zien sterven.

Die dode muis gaf me wel de gelegenheid te determineren welke soort ons zo teisterde. Mijn collega’s vonden me obsessief, maar het was pas mijn eerste jaar in Botswana. Ondanks het zelfvertrouwen dat ik probeerde uit te stralen was ik nog heel onzeker en wilde ik graag indruk op anderen maken. Dus pakte ik er een boek bij en concludeerde dat de overleden muis te groot was om een mus indutus te zijn, ‘s-nachts actief was en dus geen lemniscomys rosalia kon zijn en niet dik genoeg was om een vetmuis te zijn (zo heet die soort echt). Ik besloot uiteindelijk triomfantelijk dat het een saccostomus mearnsi of campestris moest zijn, waarop mijn collega’s me spottend feliciteerden en me officieel tot nerd verklaarden.

‘Hoe weet je dat zo zeker…alle muizen zien er toch hetzelfde uit?’ vroeg Chloe.

‘Omdat ik er nooit naast zit,’ zei ik opschepperig, een uitspraak van mijn vriend Devlin. Toen veranderde ik van onderwerp en begon meer over muizen te vertellen. ‘Hier staat dat een vrouwtje elke vijf weken een nest kan werpen, met wel zeven jongen.’

Mijn collega’s begonnen te kreunen om aan te geven hoe interessant ze dat vonden.

‘De jongen zijn met vier weken al geslachtsrijp. Eén muis kan in een paar maanden tijd tienduizend nakomelingen produceren.’

‘Misschien moet je ze maar niet meer mee naar bed nemen,’ antwoordde Grant. ‘Misschien moet je het hoofdkantoor maar een bericht gaan sturen. Het wordt alleen maar erger.’

Aangezien Grant de manager was, was hij degene die uiteindelijk berichtte dat we door muizen werden geteisterd. Het kantoor in Maun zei dat ze het muizenprobleem zouden oplossen. We wachtten, nieuwsgierig hoe ze dat zouden gaan aanpakken. Toen het volgende vliegtuig met toeristen en voorraden arriveerde, zat er een muizenval bij. En niet zomaar een muizenval, het was een diervriendelijke. Een kooitje met twee verdiepingen dat de muizen levend ving zodat je ze ergens anders kon uitzetten.

‘Ik dacht het niet,’ zei Grant. ‘Volgens mij hebben ze niet helemaal begrepen om hoeveel muizen het gaat.’

We zaten nog geen honderdvijftig kilometer van het hoofdkantoor, maar het voelde als een andere planeet. We moesten een manier zien te vinden om het aan hun verstand te peuteren.

We legden die avond wat pindakaas (een veel beter mui-zenlokmiddel dan kaas) op de onderste verdieping. Er kwam terwijl we zaten te kijken een muis op af, die op de bovenste verdieping door het deurtje kroop. Hij rende het kooitje in en raakte een veer aan een luikje, waardoor hij een verdieping naar beneden viel, waar hij vervolgens gevangenzat. Er volgde vrijwel direct een tweede muis. De volgende ochtend zat het kooitje zo vol dat de muizen tegen de tralies van hun gevangenis zaten geperst. We stuurden het hele ding vol muizen terug naar het kantoor.

Ze retourneerden het leeg, met een bedankbriefje van de kantoorkat erbij. We besloten dat het een kwestie van volhouden was en zetten de val opnieuw. De eerste gids die de volgende ochtend op was, vond weer een vol kooitje, maar deze keer zaten de muizen doodsbang tegen de achterkant gepropt. Een cobra zat met zijn kop en een derde van zijn lijf in de kooi gevangen. Die kooi moet eruit hebben gezien als een slangenbuffet en de slang was erin gekropen, om erachter te komen dat de muizen in zijn slokdarm bleven steken op de plek waar de tralies van buitenaf in zijn keel drukten. We zagen aan de bulten dat hij er drie had verorberd voordat hij was gestopt omdat hij vol had gezeten of last had van een kietelend staartje in zijn keel. Niemand wilde hem eruit trekken, dus ook deze keer stuurden we het kooitje— met sissende cobra en al—terug naar kantoor. Toen we de lege kooi weer terugkregen, zat er geen bedankbriefje bij.

Naarmate de winter naderde begon het gras te verdorren, waardoor de muizen werden blootgesteld aan jagers uit de lucht. Het was spectaculair te zien hoe de hemel zich vulde met haviken, adelaars en torenvalken, waarvan vele hun trek naar Europa even hadden uitgesteld om eerst die overvloedige prooi op te peuzelen. We hadden het gevoel dat de hoeveelheid muizen minder werd; je werd nu nog maar drie of vier keer per nacht wakker van een knaagdier dat over je heen rende. We wisten zeker dat we de oorlog hadden gewonnen.

Waar we geen rekening mee hielden toen we onze vreugdedans stonden te doen, was precies dat wat de Okavango-delta zo bijzonder maakt. Hij overstroomt elk jaar. Tijdens het droge seizoen. Er stroomt een rivier door Angola, die zich vult als het regent in Botswana. Hij kronkelt naar het zuiden en wordt abrupt van de kust af de woestijn in geleid door een breuklijn, waardoor ‘s werelds grootste oase wordt gevormd. Terwijl de rest van de Kalahari in de droge wintermaanden verdort, komt de Okavango tot leven.

Het is een jaarlijkse traditie om naar die overstroming te kijken. Eerst vullen de kanalen zich, dan overstromen de oevers en loopt het water over de wildernis. Het land is zo vlak dat het water zo langzaam als stroop gaat en er enorme ondiepe watervlaktes en kleine eilandjes met bomen ontstaan. Je kunt blijven staan en toekijken hoe het water langzaam op je afkomt, maar de rand van het water was dit jaar bezet. Op afstand zag het eruit als een olieveld met jaknikkers die op en neer gingen, ware het niet dat deze elke paar minuten een stap achteruit deden. We zagen door onze verrekijkers meer maraboes dan we ooit hadden gezien, letterlijk duizenden. Maraboes behoren tot de grootste vogelsoorten ter wereld, zijn meer dan een meter twintig hoog, en tevens zo ongeveer de lelijkste wezens op aarde. Ze hebben een kalende kop, compleet met levervlekken en hier en daar een zielige veer. Onder hun strot hangt een aanstootgevende roze zak, die ze om wetenschappelijk onverklaarbare reden af en toe opblazen, waardoor het net lijkt of er een mismaakt geslacht onder hun snavel hangt. Een heel groot geslacht.

De maraboes stonden muizen te eten: ze keken toe hoe het water voortkroop en de holletjes vulde en hapten de muizen op wanneer die op de vlucht sloegen. In de lucht erboven cirkelden buizerds, die de muizen grepen die het tot voorbij de tirailleurslinie hadden gehaald. We zagen zelfs op afstand dat er in de verste verte niet genoeg vogels waren om al die muizen op te vreten en dat de duizenden die ontsnapten op zoek gingen naar hoger gelegen, droge grond. Zoals ons kamp.

‘Shit,’ zei ik. ‘Ze komen hierheen.’

Mochten we eerder hebben gedacht dat we een probleem hadden, we zaten nu met een tien keer zo grote ellende. Elk oppervlak leek te leven, zat tjokvol met ontheemde knaagdieren. Ik gooide op een avond toen ik naar bed ging bij wijze van experiment mijn werklaars in een hoek van mijn tent. Ik gooide er twee muizen mee dood. Mijn andere laars doodde er één. De muizen waren uitgehongerd en vraten alles. Ze aten het rubber van de deur die de koelkast afsloot en daarna de hele inhoud, inclusief bevroren vlees. Ze vraten door het canvas van onze tenten en aten het leer van onze riemen en laarzen, en daarna de droge vezels van onze kleding.

Hun brutaliteit begon epische proporties aan te nemen. Ik zag een keer een leeuw, die gek leek te zijn geworden, achter zijn staart aan jagen, tot het tot me doordrong dat er een muis aan het puntje hing. Olifanten bevestigden iets waarvan ik altijd had gedacht dat het een mythe was: ze zijn bang voor muizen. Je hoorde regelmatig een angstige piep van de ware koning der dieren als er een muis over zijn slurf rende. Ze moeten er heel wat hebben geplet door gewoon rond te lopen, maar de plaag leek door niets te worden teruggedrongen. Zelfs terwijl ze doodhongerden hadden ze de drang tot copuleren en ik bleef maar uitgemergelde stelletjes aantreffen die hun plundertocht even onderbraken om ontucht te plegen.

Sommige avonden hoorde ik het geluid dat elke kamp-manager en gids vreest. In elke tent lag een sirene, die nadrukkelijk alleen mocht worden gebruikt als er een medisch noodgeval of directe dreiging van een wild dier was. Ik heb in meer dan tien jaar safari die sirene nog geen tien keer gehoord. Vier keer daarvan was vanwege muizen. De eerste omdat er brand was ontstaan nadat een muis door de stroomdraad van een lamp in het vertrek heen had gevreten. De andere drie keren, en we waren ondertussen zo murw dat we dat geestig begonnen te vinden, zetten kale mannen de sirene aan. De muizen ontwikkelden een voorkeur voor de donker gebruinde vlekken die sommige kale mannen op hun hoofd hebben. Niemand wist waarom ze dat zo’n lekker plekje vonden, maar de managers hebben heel wat nachtelijke uurtjes doorgebracht met het zich verontschuldigen voor het gedrag van de dieren.

Sommige mensen eisten hun geld terug, en dat konden we ons best voorstellen, want het aanvreten van kale mannen was nog niet eens het walgelijkste wat de muizen deden. Nee, dat kwam pas toen ze echt honger kregen en alles met een geurtje als potentiële voedselbron gingen beschouwen. Stel je het ongemak eens voor als je wakker wordt doordat een muis zich een weg probeert te banen in het geurigste deel van je lichaam. (Het heeft jaren geduurd voordat alle medewerkers aan elkaar hadden toegegeven dat we dat allemaal een keer hebben meegemaakt, en we vroegen ons af hoeveel gasten te gegeneerd waren geweest om het te vertellen.)

Aangezien ik gids was en geen manager, waren de meeste klachten niet aan mij gericht. We zagen tijdens de safari-tochten nog steeds de overvloed aan leven waar de Okavan-go om bekendstaat en dat stemde de meeste toeristen tevreden. Het werd pas persoonlijk toen ik, vanwege de muizen, de ergste foute identificatie van een dier in de geschiedenis van Afrika maakte. En die geschiedenis gaat heel ver terug.

Het kamp was vol, met twintig gasten, maar ik nam in mijn eentje een gezin van vier op sleeptouw omdat we door andere kampen waren gewaarschuwd dat er twee ‘moeilijke’ tienerdochters waren. We vonden dat we de andere zestien gasten in het kamp, die de knaagdierenplaag moesten tolereren, niet ook nog eens met twee rotmeiden uit Californië konden opschepen als ze probeerden van de wilde dieren te genieten.

Dus verdroeg ik het gezin in mijn eentje.

De meisjes waren allebei van die leeftijd waarop je aandacht nodig hebt, maar nog niet volwassen genoeg bent om je vrouwelijke charme in te zetten om die te krijgen. In plaats daarvan waren ze overal ‘bang’ voor. Ik ben ervan overtuigd dat ze hun vader zo straften omdat hij hen helemaal had meegesleept naar Afrika voor een vakantie, in plaats van hen lekker in het winkelcentrum rond te laten hangen met hun vriendinnen, wat ze natuurlijk wél leuk zouden hebben gevonden.

Als we op weg waren, schrokken ze van elk insect. ‘Is het gevaarlijk? Bijt het? Steekt het?’

‘Dat is een mestkever. Het enige wat die doet is een nest bouwen in stront,’ zei ik. De vader begon te grijnzen; de moeder niet.

Als we leeuwen zagen, grepen de meisjes elkaar vast en begonnen te jammeren: ‘Straks springen ze in de auto en vreten ons op!’

Als je in Botswana op safari gaat, doe je dat niet in een dichte auto, zoals in Kenia. We hadden een Land Rover zonder dak. Ik legde uit dat als er dieren waren die er een gewoonte van maakten in onze auto te springen, we de daken er niet af zouden zagen.

‘Jij hebt altijd overal een antwoord op,’ zei de oudste zus.

‘Jij denkt dat je alles weet.’

‘Neeeee,’ zei ik langgerekt. ‘Ik weet lang niet alles…’ Ik glimlachte, misschien een beetje aanmatigend omdat ik zo zelden met gasten te maken had die jonger waren dan ik, ‘maar ik zit er nooit naast.’

Na de laatste avond in het kamp maakte het gezin aanstalten naar hun tenten te gaan. We liepen altijd met de gasten mee naar hun onderkomen voor het geval ze beesten tegenkwamen. De twee avonden ervoor was het een kwelling geweest de Teisterende Tweeling te begeleiden, maar aangezien ik hun gids was, was het mijn verantwoordelijkheid. Ik pakte drie zaklampen: een voor de meiden, een voor de ouders en een voor mezelf.

We aten ‘s-avonds op een verhoogde veranda en zodra je eraf stapte, hoorde je het geritsel van muizen die op zoek waren naar eten. Het aanstellerige gejammer begon en ik ging harder lopen dan ik gewoonlijk in het donker zou doen. Mijn zaklamp flitste van links naar rechts, verlichtte het pad en alles wat ernaast op de loer zou kunnen liggen. Achter me zag ik een lichtstraal resoluut op onze voeten gericht, naar ik aannam die van de vader. De derde straal flitste door de hemel, naar beneden en om ons heen, waardoor een disco-effect ontstond. De meisjes. Misschien waren ze op zoek naar vampiervleermuizen.

Op die stroboscoop na was het een heldere hemel, zoals bijna elke winternacht het geval was. Ik zag alleen het sterrenbeeld Schorpioen niet, dat aan de horizon zichtbaar had moeten zijn maar nu in duisternis was gehuld.

We waren een stap of dertig van de veranda vandaan en wilden net onder een bladerdak van regenbomen gaan lopen, toen er voor ons iets ritselde.

‘O mijn god o mijn god o mijn god, gaat hij ons opvreten?’

‘Het is een muis. Het is maar een muis. Er zitten overal muizen,’ zei ik chagrijnig.

Met die woorden begon een boomtak hevig te schudden.

En ik zag slagtanden.

En een slurf.

Toen drong het tot me door dat ik Schorpioen niet zag omdat een olifant het uitzicht blokkeerde.

Olifanten zijn heel groot.

En wij stonden er ongeveer een meter vandaan.

O mijn god o mijn god o mijn god, dacht ik. Blijkbaar zit ik er toch wel eens naast.

‘Laten we maar even teruggaan naar de veranda,’ zei ik zo rustig mogelijk, in de hoop dat mijn stem alleen in mijn verbeelding was overgeslagen van angst. ‘De olifanten zijn een beetje van slag door al die muizen.’

We arriveerden veilig op de veranda en die olifant stond midden op ons pad zo perfect stil als alleen een olifant dat kan. Dat geschud met die tak was alleen een beleefde waarschuwing geweest dat we niet dichterbij moesten komen. Dergelijk hoffelijk dierengedrag verbijstert mensen, maar wat mij nog meer verbijsterde was dat de meisjes niets zeiden over mijn nogal flagrante flater. Hadden ze hem gemist? Misschien dat ze op die unieke Amerikaanse manier alles wat ik had gezegd, hadden aangehoord zonder te luisteren. Het was de eerste keer dat die gedachte me troostte in plaats van kwetste. Het gezin zou de volgende dag vertrekken, maar ik moest nog jaren met mijn collega’s verder, en die wilden me net zo graag een fout zien maken als die meisjes. Niet uit venijn, maar omdat ze dan ten koste van mij een geweldig verhaal over me konden vertellen.

Ik zag het oudste meisje een paar minuten later al iets in het oor van de manager fluisteren. Shit.

De managers gingen uiteindelijk naar bed, en mijn gasten ook, deze keer zonder incidenten. Ik wees Schorpioen aan om de doodeenvoudige reden dat ik wilde laten zien dat ik iets wist. Ze leken niet onder de indruk. Ik ging naar mijn tent en voelde me nog steeds beschaamd. Aan die muizenplaag zou een einde komen, zo gaat dat in de natuur, maar de mensen met wie ik werkte zouden mijn fout nooit vergeten en begonnen een avondje bij het vuur vaak met: ‘Laat me vertellen over die keer dat Peters gasten bijna om het leven kwamen omdat hij een olifant voor een muis aanzag.’