Beau gaat terug naar de natuur

Apen waren een probleem in Mombo, maar bavianen niet. Toch voerden we er bewust campagne tegen, waarbij we ze geen kwaad deden, maar wel zorgden dat ze zich niet zo thuis gingen voelen in het kamp dat ze zich als huisdieren gingen gedragen.

Het kamp lag echter wel binnen hun territorium en de hele troep stak regelmatig de vlakte over die voor het kamp lag en zocht eten in en onder de bomen die bij de tenten stonden. Onderdeel van de troep was een van de vreemdste beesten die ik ooit heb gezien, nog vreemder dan Martina de leeuwin met manen of de streeploze zebra in Duba.

Er woonde in die periode een wereldberoemde nudist in Zuid-Afrika. Hij stond bekend onder de onwaarschijnlijke naam Beau Brummel. Aangezien de vreemde baviaan in de Mombotroep niet één haar op zijn lijf had, nog geen wimper, noemde ik hem Beau.

Beau de nudistische baviaan had een chocoladebruine, glanzende en strakke huid. Door zijn gebrek aan bont leken zijn oranjegele ogen net bakens. Ik zag hem als de troep bij het kamp naar eten zocht vaak op zijn billen zitten, met zijn armen om zijn knieën terwijl hij toekeek wat de mensen deden. Misschien herkende hij iets in hun haarloze vorm en vroeg hij zich af waarom hij niet bij ons hoorde. Misschien deed hij gewoon wat alle bavianen doen en merkte ik hem alleen op omdat hij naakt was. Hoe dan ook, hij heeft nooit een poging gedaan zich bij de mensen aan te sluiten (hoewel hij op een bizar voyeuristisch moment op gluren werd betrapt terwijl een medewerkster stond te douchen) en de troep leek hem niet buiten te sluiten. Hij at met ze, bewoog als zij dat deden, en ik heb hem meerdere malen zien copuleren, iets wat bavianen openlijk, luidruchtig en vaak doen.

Beaus fysieke toestand betekende wel dat hij niet volledig kon meedoen aan een van de belangrijkste sociale bezigheden van bavianen. Hij vlooide andere bavianen, waarbij hij nauwgezet hun vacht inspecteerde en teken en vlooien verwijderde en doodbeet voordat hij verder zocht. Maar daar kon geen wederdienst tegenover staan. Misschien dat dat hem bij bepaalde luie leden van de troep alleen maar geliefder maakte, maar het moet hem het gevoel hebben gegeven dat hij er niet bij hoorde. Vrouwtjes vlooien om affectie te tonen; mannetjes doen het om verbonden te sluiten. Als een andere baviaan Beau wilde vlooien, kon hij alleen even een vluchtige blik op zijn lichaam werpen, hem een klopje op zijn kale borst geven en zeggen: ‘Geen beestjes, vriend!’

Op een ochtend ontdekte ik dat zijn naaktheid hem op nog een andere manier benadeelde. Ik was zoals gebruikelijk de eerste gids die op de veranda stond voor een kop koffie, die door het keukenpersoneel was klaargemaakt, dat nóg eerder opstond dan ik. Ik keek over de vlakte in de ijdele hoop dat een of ander roofdier speciaal om mijn leven gemakkelijker te maken boven op een termietenheuvel op me zou zitten wachten, en ik zag dat de bavianen, zacht grommend, druk waren met eten zoeken rond de veranda. Beau zat een stukje verderop, rillend, met zijn armen om zijn poten. Hij had het koud. Ik had nog nooit een baviaan zien klapper-tanden en leefde enorm met hem mee. Als dat had gekund, had ik hem een deken gegeven, maar als ik hem had benaderd, zou hij zijn weggerend, en het enige wat hij hoe dan ook met een deken zou doen, is hem verscheuren. Bavianen zijn slim, maar niet geniaal. Hij ging uiteindelijk naast een vrouwtje zitten, kroop tegen haar aan. Maar ze moest een jong voeden, dus ze stond op en liep weg. Hij probeerde warmte te zoeken bij een jong mannetje, dat ook wegliep. Beau ging weer zitten, bibberend en ellendig, en de glans in zijn ogen was weg.

Beaus gebrek aan isolatiemateriaal maakte hem vast vatbaarder voor griep en verkoudheid, en ondanks zijn donkere huid zal hij vast vaak zijn verbrand. Maar ik heb hem met tussenpozen jaren geobserveerd; hij zag er nooit ziek uit en ik kreeg de indruk dat hij een vol leven leidde.

Ongeveer een jaar nadat ik uit Mombo was vertrokken om als manager in een kamp verder naar het noorden te gaan werken, sprak ik een gids, Greg, die mijn baan had overgenomen.

‘Ik heb Beau laatst gezien,’ zei hij. ‘Hij was alleen.’ Bavianen zijn nooit alleen, dus er moest iets zijn gebeurd waardoor hij was verstoten of achtergelaten. Ik maakte me zorgen.

Greg legde uit dat Beau naar het kanaal was gelopen om te drinken, nerveus op zoek naar een plekje waar hij niet door een krokodil zou worden gezien.

Hij had achter zich moeten kijken.

Een luipaard, die we het Vogeleilandvrouwtje noemden, kwam uit een groepje palmbomen rennen en doodde hem met de opmerkelijke efficiëntie van haar soort bijna zo snel als hij had gemerkt dat hij in gevaar was.

Verdomme, dacht ik. Als het willekeurig welke andere baviaan was geweest, zou ik Greg hebben gevraagd van hoe dichtbij hij het had gezien, hoe goed hij het had gezien en wat zijn gasten ervan hadden gevonden. Heel veel mensen komen naar Afrika in de hoop op actie: een roofdier dat een ander dier verscheurt. Gidsen laten dat over het algemeen graag zien, maar als het slachtoffer een dier is dat je kent, en dat je een naam hebt gegeven, is het alsof je een vriend verliest.

Daar hadden we het over, en niet over de honderden dieren die we verslonden hadden zien worden zonder dat het ons iets deed. Toen vertelde Greg dat dit nog niet alles was geweest.

De luipaard was net aan haar maaltijd begonnen, toen er een hyena verscheen. De luipaard gaf blazend en grommend haar prooi op. De hyena had net genoeg tijd om Beaus lichaam naar een bosje te slepen en zijn botten te breken voor het voedzame merg, toen leeuwen de hyena wegjaagden, snel verslonden wat er over was en verdertrokken, de maaltijd zo karig dat ze niet eens even uitrustten voordat ze verdergingen.

‘Het was vast prachtig, en ik zou jaloers zijn geweest,’ zei ik, ‘als het Beau niet was geweest.’

‘Inderdaad,’ zei Greg. ‘Ik vond er niets aan.’

We wisten allebei dat we in Afrika waren en dat het leven daar vaak kort en wreed is. We probeerden elkaar niet echt te troosten. We begonnen te brallen over hoe gevaarlijk het is om je te hechten aan een wild beest, omdat Beaus heengaan alleen maar illustreerde hoe we uiteindelijk allemaal terugkeren naar de natuur.