Bale en de slang
Van iedereen die meehielp aan het bouwen van kamp Duba was Bale de enige die problemen veroorzaakte. Je sprak zijn naam uit in twee lettergrepen en je hoorde dagelijks vele malen een van de voormannen roepen: ‘Ba-Ie! Wat doe je daar?’
‘Niets,’zei Bale dan, heel oprecht. .
Als hij erop werd gewezen dat dat precies het probleem was, aangezien hij niet werd betaald om niets te doen, haalde hij zijn schouders op, glimlachte en zei: ‘Oké.’ Hij zei het op een toon alsof dat jouw probleem was, niet dat van hem, waardoor de voorman met een dilemma zat. Er waren maar weinig taken die Bale werden toevertrouwd, omdat hij bijna alles verprutste. Onder de bouwlieden bevonden zich goed opgeleide houtbewerkers, timmermannen die de veranda’s maakten, harde werkers die de tenten voor de gasten opzetten, en Bale, die alleen goed was in het omzeilen van werk.
Toch vond ik hem aardig. Hij was goedlachs en oprecht, en schroomde niet om geld te vragen, hoewel hij al een enorm bedrag bij me had uitstaan. Dat vond ik zo dapper dat ik het bijna bewonderenswaardig vond. Een ander trucje van hem was dat hij me dagelijks om sigaretten vroeg, hoewel ik niet rookte.
‘Ik rook niet, Bale,’ zei ik dan aan het begin van het ritueel.
‘Koop dan een sigaret voor me,’ zei hij glimlachend.
‘Roken is ongezond. En ga nu eens aan het werk.’
‘Werk. Misschien is dat ook wel ongezond.’ En dan slenterde hij weg, op zoek naar de schaduw van een boom, waar hij soms urenlang ongestoord doorbracht. Aangezien ik niet rechtstreeks iets met de bouw te maken had, was het voor mij moeilijker hem niet aardig te vinden dan voor de andere bouwvakkers.
Als het kamp openging, zou ik er manager worden en de bouwvakkers voorspelden dat het niet op tijd klaar zou zijn. We kwamen ook spullen te kort die nodig waren om te functioneren, zoals pannen en bedden. Gavin en Attie, de twee opzichters, vorderden alle vliegtuigen, die ze vol bouwmateriaal propten, en ik begon me zorgen te maken dat de gasten behalve zonder slaapkamer ook zonder eten zouden zitten. Ik liep de voorraadruimte in om te kijken hoeveel meel er was en trapte op een slang.
‘Poeppiespisplas!’ riep ik terwijl ik naar achteren sprong en de houding van een bokser aannam. Ik kan helemaal niet boksen, en tegen een slang boksen zou sowieso niet werken, maar ik voelde me altijd beter als ik er nadat ik vreselijk was geschrokken uitzag alsof ik alles aankon.
Het maakte deze keer niet uit dat ik niets wist van vechtsporten. De slang was dood. Hij was geplet, niet door mijn laars, maar door iets wat groter en zwaarder was. Aan het lichaam te zien was hij meerdere malen en op uiterst wrede wijze geslagen. In de hoek van de voorraadruimte lag een baksteen en ik vermoedde dat dat het moordwapen was.
‘Shit, joh, dat is wreed,’ zei een stem achter me, zo dichtbij dat ik ervan schrok. Ik draaide me om en nam automatisch mijn boksershouding weer aan. Die tegen de man die voor me stond net zo ineffectief was als tegen een slang, aangezien het een van die types was die alles heeft gepobeerd, waaronder thaiboksen. Hij heette Anthony en hielp mee met de bouwwerkzaamheden.
Ik ging weer gewoon staan en liet mijn handen zakken, waar hij gelukkig niets over had gezegd, en ik zei: ‘Ja, dit is al de derde die ik heb gevonden. Ik roep de medewerkers bij elkaar.’
Anthony keek naar de slang en zei: ‘Hij is niet eens giftig.’ Ik wist, net als hij, dat dat voor de medewerkers niet zou uitmaken. De meeste Afrikanen wantrouwen elke slang en zijn er sowieso bang voor, of hij nou giftig is of niet.
Ik kon goed opschieten met de medewerkers in Duba, omdat ik niet vaker dan eens per jaar uit mijn slof schiet en over het algemeen overal de lol wel van inzie. Het enige waar ik echt niet tegen kan is wreedheid. Dan klemmen mijn kaken op slot en krijg ik een rood bloedwaas voor mijn ogen. Maar het ergste is nog dat de filter tussen mijn hersenen en mijn mond dan verdwijnt en ik dingen ga zeggen die ik niet kan terugnemen.
De medewerkers zaten me tijdens de vergadering stil aan te kijken. Ze konden uit de kloppende ader op mijn voorhoofd en mijn hoorbare tandenknarsen wel opmaken dat ik kwaad was.
‘Wie vermoordt die slangen?’ vroeg ik met een hoge piep-stem. Geen antwoord. ‘Kom op! Wie heeft die slang in de voorraadkamer afgemaakt?’ Hun uitdrukkingsloze gezichten maakten me razend. Ik keek iedereen aan, op zoek naar een schuldig gezicht, maar ze bleven onbewogen. Bale was de enige die emotie toonde. Hij zat te grijzen, wat hij altijd deed als hij niet lag te snurken.
Anthony zag dat ik op het punt stond te ontploffen en iets stoms te zeggen, dus hij greep in. ‘Jongens, als je een slang ziet, maak hem dan niet dood. Kom mij even halen. Dan vang ik hem en laat hem zes kilometer verderop weer los. Er is geen slang die een groter territorium heeft dan dat, dus hij zal de weg niet terugvinden.’
De medewerkers zaten te knikken, maar ik was nog steeds razend. ‘Ja, en als ik iemand betrap die een slang doodmaakt, of een ander dier, zet ik die zes kilometer verderop en kijk dan maar eens of jij de weg kunt terugvinden.’ Ik kreeg de minachtende blikken die ik verdiende, en de medewerkers liepen weg.
Twee weken later hield een van de medewerkers Anthony aan zijn woord en we reden zes kilometer met een razende Egyptische cobra, die we loslieten uit de jutezak waarin we hem hadden gevangen. De medewerkers waren blij dat we hen serieus namen en ik trof geen dode slangen meer aan.
Ik zou ook geen tijd hebben gehad iets tegen die slangen te doen. Een onredelijke hoeveelheid regen had het bouwschema vertraagd en de eerste gasten zouden arriveren. De tenten waren nog niet af, het hoofdgebouw lekte en naar de tenten die het verst weg stonden, liep nog geen pad. Iedereen in het kamp had het koortsachtig druk. De vrouwen die normaal gesproken de was deden voor de gasten stonden te timmeren, het keukenpersoneel hakte dode bomen in blokken om de paden mee af te bakenen, de gidsen waren de bar aan het vullen, ik stond gaten te graven en Bale liep heen en weer tussen de groepjes en gaf nutteloos commentaar.
Gavin en Attie hadden al meerdere malen gedreigd hem te ontslaan, maar ze wisten dat de wet van Botswana niet toestond dat je iemand ontsloeg omdat hij lui was. We konden pas van hem afkomen als hij te veel ziekteverlof nam of werd betrapt als hij iets stal. We maakten met een enorme energiestoot de laatste tenten klaar op de dag dat de eerste gasten arriveerden, verhielpen de lekkage en zorgden dat er op tijd ijskoude drankjes klaarstonden. Bale had de onwaarschijnlijk duidelijke en eenvoudige opdracht gekregen rechte palen langs de paden te leggen. Zelfs dat leek hem te veel, aangezien ik hem aantrof terwijl hij op me af kwam lopen, fluitend en met een enorme grijns op zijn gezicht.
‘Ik kan niet werken!’ zei hij trots.
‘Ja, Bale, dat weet ik, maar wat is er deze keer precies aan de hand?’ Ik had nog maar weinig geduld en vond zijn brutaliteit voor de verandering eens helemaal niet grappig.
‘Er ligt een grote nyooka naast het pad.’ Nyooka is Setswana voor slang. ‘Ik kan niet werken,’ voegde hij nogmaals toe.
‘Wat voor nyooka, Bale?’ Ik dacht aan een mamba, cobra of misschien een python.
‘Een grote!’
Dat was minder concreet dan ik had gehoopt.
Ik volgde hem over het stoffige, niet afgebakende pad en zag onder een acaciaboom een python liggen. Hij had een brede kop met een donkere tekening, zoals oudere pythons die hebben, maar ik zag zijn staart en hij was zo te zien niet erg groot. Ik had besloten nooit meer slangen op te pakken, aangezien ik door schade en schande had geleerd dat ik er niet goed in was. Maar het was vrij fris, dus ik nam aan dat de slang sloom zou zijn, en het was sowieso niet zo’n grote.
Ik greep hem met mijn linkerhand achter zijn kop en greep met mijn rechter naar de staart, boven de plaats waar poep uit zou spuiten, als hij zou gaan poepen (ook een harde les die ik had moeten leren). Ik ging rechtop staan en wist meteen dat ik me had vergist. De python had in een kuil gelegen en hoewel ik kop en staart in mijn handen had, was het stuk ertussen veel langer dan ik had ingeschat.
Hij deed zijn bek open en ik zag de gebogen, kartelige randen van zijn tanden.
‘En nu ga je dood,’ zei Bale zonder een spoortje van medeleven in zijn stem. ‘Hij is giftig.’
Ik gaf geen antwoord. Ik vroeg me alleen maar af hoe ik hem kon loslaten zonder te worden gebeten. Hij was meer dan drie meter lang en zo te zien helemaal niet blij dat ik hem had vastgepakt. Hij wriemelde in mijn handen en ik had al mijn net gevormde timmerspieren nodig om hem in bedwang te houden. Hij maakte een krul met zijn lichaam, dat over mijn rechterhand gleed en zijn staart bedekte. Hij begon te poepen en de stank was overweldigend. Iets aan een verteringsproces van zes maanden maakt dat het behoorlijk gaat stinken. Hij vormde nog een bocht en mijn arm begon te bezwijken onder het gewicht.
‘Bale! Hou zijn kop eens vast, dan kan ik hem van mijn arm rollen.’
‘Echt niet. Hij is gif,’ zei hij. Hij was op zijn hurken gaan zitten zodat hij de show beter kon bekijken.
‘Bale, het is een python. Die zijn niet giftig. Die wurgen.’ Wat de python met mijn arm begon te doen. Mijn vingers begonnen rood te worden, maar ik had hem nog vast, glibberig van de slangenschijt.
‘Echt niet,’ zei Bale nog een keer. ‘Aanraken is ook gif.’ Ik had geen tijd om hem op zijn foute taalgebruik te wijzen, laat staan op de duizenden jaren cultureel bepaald bijgeloof, aangezien mijn vingers inmiddels paars waren. De python was mijn armen bij elkaar aan het trekken zodat hij zichzelf om mijn hele lichaam kon gooien en ik had bijna geen kracht meer om tegen hem te vechten.
‘Ga Anthony halen. Zeg dat ik hulp nodig heb.’
‘Oké,’ zei Bale en hij slenterde op zijn dooie gemakje weg, ondertussen fluitend.
‘Bale!’ Hij draaide zich om en ik deed alsof ik de slang naar hem toe gooide. ‘Rennen!’
Hij ging over op de schuifelgang van een marathonloper en verdween in de bosjes.
Ik had al mijn kracht nodig om mijn armen uit elkaar te houden. Ik wist dat ik hard zou worden gebeten als de python ze bij elkaar kreeg of zich er nog een keer omheen zou winden. Ik wist rationeel wel dat hij me niet zou opeten, maar zijn constante gesis en gekronkel wekten de indruk dat hij dat wel zou gaan proberen. Er vloog een Cessna over die zich met schommelende vleugels klaarmaakte voor de landing. Ik vroeg me af of de inzittende toeristen zagen wat er op de grond gebeurde en wat ze er dan van zouden denken. De slang siste naar het vliegtuig en deed een hernieuwde poging de bloedtoevoer naar mijn armen te blokkeren.
De vingers van mijn rechterhand begonnen onheilspellend zilvergrijs te worden en ik verloor mijn grip op de staart. Ik liet me op één knie zakken zodat een deel van het gewicht van de slang op de grond zou liggen. Hij zette zich schrap door zijn schubben tegen de grond te duwen en trok me verder naar beneden. Ik probeerde weer te gaan staan, maar had er niet de kracht voor. Ik stond op het punt vreselijk gebeten te gaan worden, dat wist ik zeker. De tanden van een python scheuren door je vlees en laten wonden achter die snel ontsteken, en ik zou niet de energie hebben om mezelf tegen hem te verdedigen.
Ik kon niet meer.
Shit, dacht ik en ik liet de staart los.
Er schoot een hand voor me langs, die de staart greep. Het was Anthony. Ik had hem niet aan zien komen.
‘Goede timing,’ zei ik, dankbaar dat hij er was.
‘Ik had er veel eerder kunnen zijn,’ zei Anthony. ‘Maar Ba-Ie heeft me naar de verkeerde plek gestuurd.’
‘Natuurlijk,’ hijgde ik en ik hielp Anthony met mijn laatste krachten de razende slang in een poel gooien, waar hij niet gewond zou raken en ons ook niets kon doen. Hij kroop er aan de andere kant uit en gleed de bosjes in.
Ik hoorde een Land Rover naar het kamp komen en wist dat die vol zou zitten met verwachtingsvolle toeristen die hoopten schitterende wilde dieren te zien en spannende verhalen te horen.
‘Laat ik maar naar de gasten gaan,’ zei ik. Ik had graag even tot mezelf willen komen, maar daar was geen tijd voor.
‘Misschien moet je je handen even wassen voordat je de gasten gaat begroeten,’ zei Anthony. ‘Ze stinken naar slan-genschijt.’
‘Ja, dat zal wel,’ zei ik. Toen kreeg ik een idee. ‘Maar ik ga eerst Bale even de hand schudden.’