Hoofdstuk 22

Alleen de buitenmuren van de kathedraal stonden nog overeind toen Halvard, Leif en Ingrid een dag later de schade kwamen opnemen. Het hele interieur was verdwenen. De gevangenen waren aan het puinruimen gezet en deden schoorvoetend hun werk.

Sira Mars had alle mannen en vrouwen over wie hij het bevel voerde opgedeeld in ploegen die moesten proberen zoveel mogelijk heilige voorwerpen te redden uit het puin. 'O, ben je daar, Halvard,' zei hij toen hen aan zag komen. Hij wenkte hen. 'Uiteraard bouwen we de kerk weer op. Er komen veel boerderijen leeg te staan en daar kunnen we de dakbalken van gebruiken. We moeten God danken dat we dit hebben overleefd.' Hij keek Halvard indringend aan, wachtend op een of andere reactie.

'Wij hebben onze goden al bedankt, Sira Mars. U mag de uwe wel bedanken, maar als ik uw god was geweest en ook maar enige macht had, had ik niet de helft van mijn volgelingen laten sneuvelen. Probeer het eens bij Odin of Thor als het om oorlogshandelingen gaat, of bij Freya met betrekking tot vruchtbaarheid en mooi weer.'

Sira Mars zuchtte en schudde zijn grijzende hoofd. 'Ik ben bang dat niets jouw ziel zal kunnen redden, mijn zoon, maar die eigenwijsheid van je is een goede Noorse eigenschap. Je slaagt er altijd in om mijn woorden te verdraaien en als iets je ter harte gaat, vecht je als een leeuw. En toch mag ik je graag.'

Halvard grijnsde hem toe. 'Hetzelfde geldt voor mij. Misschien kan uw Jezus ons helpen de schapen weer bij elkaar te drijven. Ik heb gehoord dat die Jezus een herdersgod is. Volgens mij zouden jullie er wel een goede oorlogsgod bij kunnen gebruiken. Ik zou maar eens over Thor nadenken. Ondertussen ga ik met Ingrid de heuvels in, om te proberen onze dieren te vangen. Ik wens u nog een goede dag, Sira Mars.'

Overal op de hooggelegen weidegrond stonden dieren te grazen. Halvard zuchtte. 'Zonder Kwispel kunnen we de helft van onze dieren wel vergeten.'

Ingrid onderdrukte een gevoel van verdriet en zei: 'Nu de Skraeling-slaven weg zijn, zullen we vandaag wel veel Groenlanders tegenkomen die niet weten hoe ze met hun honden moeten omspringen. Die zullen de schapen alleen maar nog verder de heuvels in jagen. Kijk.' Ze wees naar een paar jongens die met onervaren fluitsignalen hun honden aan het werk probeerden te zetten. Een ram boog zijn nek en krabde snuivend in de grond. Toen de jongens achteruitweken, draaide de ram zich om en draafde aan het hoofd van zijn ooien en lammeren weg.

Het tweetal probeerde zo goed en zo kwaad als het ging hun dieren naar huis te brengen, maar zonder hond dwaalden er voortdurend beesten af. Toen Ingrid floot om haar vaders aandacht te trekken, zag ze tot haar verbazing een stel halfvolwassen honden aan komen draven. Ze dreven een kudde van meer dan twintig schapen en geiten voor zich uit. Ingrid tastte in haar schortzak en wierp de honden die haar waarschuwend toe gromden ieder een stuk gedroogde vis toe. Ze schrokten het op en bedelden om meer. Van wie zouden ze zijn? 'Kijk eens wat ik heb gevonden, vader,' zei ze toen Halvard dichterbij kwam. 'Een reu en een teefje. Ze zijn nog jong. Ik vraag me af of ze afgericht zijn en of hun eigenaar nog in leven is.'

De jonge honden gedroegen zich nederig ten opzichte van Halvard. Hij gooide ze nog een paar stukken gedroogde vis toe, die ze in de vlucht opvingen. En zodra ze gegeten hadden, drukten ze hun neus tegen Halvards hand om gestreeld te worden.

'Ze zijn mensen gewend, dat staat vast. Laten we maar eens kijken waar ze wonen.' Halvard gaf ze door middel van een fluitsignaal het bevel de afgedwaalde dieren naar de kudde terug te drijven. Het rossige mannetje had wat moeite met een ram, die weinig ontzag voor hem had omdat hij nog zo jong was, maar hij kreeg hulp van zijn zwart-witte, langharige zus.

'De honden zullen alle dieren naar hun eigen boerderij drijven,' zei Ingrid. 'Ook die van ons.'

Halvard knikte. 'Ja, wij hebben voorlopig weinig in te brengen. Als we daar eenmaal zijn, kijken we wel weer verder. We kunnen die van ons later naar huis brengen. Ik vraag me af of we hun eigenaar over kunnen halen om ons deze pups te geven. Het lijkt me duidelijk dat ze bij de kudde zijn gebleven om de dieren bij elkaar te houden, maar ze zijn er niet aan gewend om zonder hun herders te werken.'

Toen ze bij een snelstromend beekje kwamen, probeerde Halvard uit zijn hoofd na te gaan wiens land dit was. Het lag ten noordwesten van het zijne. Overal langs het water stonden honden, geiten en schapen hun buik rond te drinken aan het frisse, koude water. Halvard en Ingrid knielden ook neer om het water in hun handen op te scheppen en ook hun dorst te lessen na de lange tocht, die ze rennend hadden moeten afleggen.

Zodra het vrouwtje vond dat ze lang genoeg stil hadden gestaan, begon ze de kudde naar een vrij groot huis te drijven. Het weiland voor het woonhuis was dichtbegroeid.

Een man met een rond gezicht en een goed geklede vrouw keken op toen ze het gerinkel van de bellen hoorden. Een paar andere honden kwamen aan rennen om het bevel over de kudde over te nemen. De pups kwispelden en renden naar een grote vrouwtjeshond toe. Ze likten haar snuit en gingen aan weerskanten van haar zitten.

'Dus dat is hun moeder,' merkte Ingrid op. 'We moesten maar eens met die mensen gaan praten. Misschien willen ze die pups wel aan ons afstaan, uit dankbaarheid dat we hun kudde teruggebracht hebben. Ze hebben genoeg andere honden.'

'Dat is waar. Neem me niet kwalijk,' riep hij luid. 'Kan ik even met u praten?'

'Wat?' schreeuwde de man. 'Wie zijn jullie? Zei je iets tegen me?' Hij keek Halvard strak aan, terwijl de vrouw het hek opendeed en haar kudde plus Halvards dieren opsloot alsof ze net door een stel slaven thuis waren gebracht.

Halvard stelde zichzelf en Ingrid voor. 'Klopt het dat deze zwervers van u zijn?' vroeg hij. 'We waren onze eigen dieren aan het verzamelen en de rest liep rond te dwalen door de heuvels.'

'Ze waren van mijn broer, Oskar Asgeirson,' zei hij. 'Helaas is hij bij die aanval om het leven gekomen. Dus nu zijn ze van mij.'

'Nee, ze zijn van mij, Anders,' weerlegde de vrouw. Haar hoofd was bedekt met een kap van mooie, rookkleurige stof, versierd met rood en groen borduursel. 'Ik ben Vrouwe Sigurny Eriksdottir, de weduwe van Oskar Asgeirson, grootgrondbezitter en leider van dit district. Dit is Heer Anders Asgeirson, de broer van mijn overleden man.'

Ze keek hen uit de hoogte aan, alsof ze zich eigenlijk te goed voelde om kennis te maken met een stel schaapherders. 'In ieder geval bedankt dat jullie de dieren teruggebracht hebben.' Ze draaide hen de rug toe alsof ze lucht waren. Halvard stond met zijn mond vol tanden.

'We moeten onze eigen dieren nog van de rest scheiden,' zei hij. Kennelijk konden ze de pups wel vergeten, want die waren alleen van huis weggelopen om de afgedwaalde dieren terug te brengen. Die man en die vrouw moesten zelf maar uitvechten wie nu eigenaar was van de kudde en de boerderij. Hij stond op het punt zijn eigen dieren weg te drijven, toen Ingrid haar hand op zijn gezonde arm legde en er een waarschuwend kneepje in gaf.

'Vrouwe Sigurny,' zei Ingrid. De man en de vrouw keken haar met grote ogen aan. 'U zou deze dieren helemaal niet terug hebben gekregen als mijn vader ze niet bij elkaar had gedreven en mee had genomen. Als dank zouden we graag deze twee half afgerichte pups willen hebben, om de plaats in te nemen van onze eigen hond die gedood is.' Ze sloeg haar ogen niet neer uit eerbied voor de hogere rang van de andere vrouw. Ze was zelfs een halve kop groter, waardoor de vrouw naar haar op moest kijken.

Hoewel de houding van Vrouwe Sigurny hooghartig bleef en ze zich niet verwaardigde om antwoord te geven, merkte Heer Anders op: 'Volgens mij ben jij die heiden die sinds de slag bij de kathedraal een vazal is van Heer Finn.'

'Nee, dat ben ik niet. Ik ben niemands vazal,' antwoordde Halvard. Hij nam een iets strijdlustiger houding aan. 'Maar wat mijn dochter zegt, is waar. U zult de familie van uw man om bescherming moeten vragen en uw have en goed met hen moeten delen. U kunt hier in geen geval alleen achterblijven. Nu u zonder slaven zit, hebt u te veel dieren om te verzorgen en te voeren.'

Heer Anders keek Halvard fronsend aan. 'Volgens sommige mensen hebben we dat aan jou te danken. Aangezien jij jouw slaven hun vrijheid hebt geschonken, was dat voor de anderen een teken om er ook vandoor te gaan. Wat bedoelde je met die opmerking dat mijn zuster hier niet alleen kan blijven wonen, heidense Halvard? Was dat soms een voorstel om samen met je gezin bij haar in dienst te komen in plaats van de Skraelings die de benen hebben genomen?' Hij keek naar het restant van Halvards armzalige kudde. 'Dan zouden jullie in ieder geval meer te eten krijgen.'

‘In plaats van boos te reageren, kon Halvard zijn lachen nauwelijks onderdrukken. Heer Anders liep rood aan van kwaadheid, maar Halvards gezicht bleef uitgestreken. 'Ik wil bij niemand in dienst komen, ook al is het een grootgrondbezittter. En hetzelfde geldt voor de rest van mijn gezin. Maar in ruil voor het feit dat ik een deel van de kudde van Vrouwe Sigurny heb teruggebracht, wil ik wel graag die pups hebben.'

De man stond op het punt om nee te zeggen, maar de vrouw zei: 'Ach, laat ze die beesten maar meenemen. Het maakt mij niets uit.'

Halvard floot de honden naar zich toe en pakte de reu in zijn nekvel terwijl Ingrid het teefje vasthield. 'Hoe heten ze?' vroeg ze, blij dat ze hun zin hadden gekregen.

'Ik maak me niet druk over de namen van honden. Geef z,e zelf maar een naam,' zei Vrouwe Sigurny tegen Halvard alsof Ingrid lucht was.

'Goed,' zei Halvard. 'Dan gaan we nu naar huis.'

'Kom, Loki. Kom, Hella,' zei Ingrid. Ze gaf hen het fluitsignaal om de kudde te bewaken. De pups begonnen meteen om de loslopende dieren heen te rennen en hen met hoog, opgewonden geblaf in de richting te drijven die Ingrid aangaf.

Terwijl ze de kibbelende Heer Anders en Vrouwe Sigurny de rug toe keerden, vroeg Halvard: 'Hoe kwam je ineens op die namen?'

'Dat weet ik niet,' bekende Ingrid. 'Waarschijnlijk omdat ik aan de echte Loki en Hella moest denken. De godin van de onderwereld en de god van de bedriegers hebben zich vast vrolijk gemaakt over onze kleine overwinning. In plaats dat Heer Anders en Vrouwe Sigurny elkaar proberen te troosten omdat hij zijn broer en zij haar man heeft verloren, doen. ze niets anders dan kibbelen en op ons neerkijken. Volgens mij zullen ze hun verdiende loon krijgen.'

 

De volgende ochtend maakte Ole zich op om het gras van het weiland bij het huis te gaan maaien. Maar hij zag iets onder aan de grassprietjes dat hem zorgen baarde. Hij ging op zijn knieën liggen om het beter te kunnen zien. 'Bij alle Aesir in Asgard!' vloekte hij. 'Wat is dit nu weer?' Hij had vier bruine beestjes gevonden, met lange, in segmenten verdeelde lijven die bedekt waren met wollige sprietjes. Ze zagen er teer en onschadelijk uit en leken zich ondanks een groot aantal poten met moeite te verplaatsen. 'Leif!' riep hij. 'Kom eens gauw kijken.'

Leif kwam naar hem toe en liet zijn vinger voorzichtig over een van de zwart-met-bruine diertjes glijden. Het voelde zacht en week aan. De ogen leken te groot voor het kopje toen het dier zich ophief en om zich heen keek, op zoek naar een manier om weer naar beneden te komen. De beesten bleven staan toen ze bij de rand van Oles hand kwamen. Drie ervan staken hun voelsprieten uit en trokken zich terug. De vierde bleef even met zijn kop naar beneden hangen, liet zich vallen en verdween onder een grassprietje.

Leif ging op zijn hurken zitten om het diertje terug te vinden, maar hij stond meteen weer op. 'Er zitten er nog veel meer. Het wemelt ervan. Het bevalt me niets, maar ik ga eerst even verder met melken, dan kun jij vader en Ingrid roepen.'

'Ik geloof niet dat ze gevaarlijk zijn. Ze zijn zo klein en ze proberen niet te bijten. Ze eten alleen maar gras.' Ole keek met een ruk op, alsof nu pas tot hem doordrong wat hij net had gezegd. 'Alleen maar gras,' herhaalde hij op een heel andere toon. 'Alle goden nog aan toe!' riep hij opnieuw en holde naar het huis.

Halvard rukte een pol purperkleurige klaver met wortel en al uit de grond. Op de plek waar de blaadjes overgingen in de pol krioelde het van de beesten die zich onder hun ogen hongerig te goed deden aan het groen. Een ervan leek niet belangrijk, maar zoveel? Bijtend en kauwend leken ze te groeien terwijl hij ernaar stond te kijken en de blaadjes zienderogen kleiner zag worden. Halvard slaakte een kreet van afschuw en liet de pol vallen alsof de plant in brand stond. Hij kreunde zacht en sloeg zijn handen voor zijn ogen. 'Wat is er?' riep Ingrid terwijl ze om zich heen keek. Ze zag niets onrustbarends.

'Dit is het einde. We kunnen hier niet langer blijven. Als je goed kijkt, kun je de dood in de ogen kijken.' Met gebogen hoofd wachtte hij tot Ingrid beduusd gehoorzaamde. Het duurde even, maar toen besefte ze wat hij bedoelde.

'Dit had ik je willen vertellen. De bobbeltjes die overal op de weidegronden op de blaadjes zaten.' In de verwarring die de invasie had veroorzaakt, was ze vergeten hem te waarschuwen. Het meisje had niet begrepen dat ze vlindereitjes had gezien. Ingrid stak haar hand in haar zak om de verdroogde blaadjes nog eens te bekijken die ze had geplukt vlak voordat ze de vreemde schepen zag.

'Kijk! Nog meer van die kleine monsters, die rondkruipen op zoek naar voedsel.' Ze wierp de restanten in het gras en veegde haar handen af alsof ze walgde van de aanraking.

'Die beesten zullen elk grassprietje opvreten,' zei Halvard. 'Je zag ze vroeger ook wel, maar dan waren het hooguit een stuk of twee. Nu zitten hier honderdduizenden van een soort die ik nooit eerder heb gezien in al die jaren die ik in dit land heb doorgebracht. Wat de winters, de ziekten en de Engelsen niet voor elkaar konden krijgen, zal deze beestjes wel lukken. Als we hier blijven, zijn we ten dode opgeschreven. Deze wormachtige wezens zijn het begin van nieuwe vlinders, De Vrouw van de Zee heeft ons uiteindelijk toch verslagen.'

'Maar we kunnen er toch wel iets tegen doen,' wierp Ole tegen. 'We kunnen ze plattrappen en verbranden. Kijk maar.' Hij verpletterde een stel onder de zool van zijn laars. 'Ze kunnen gemakkelijk gedood worden.'

Halvard schudde zijn hoofd. 'Het is hopeloos. Het zijn er veel te veel. Toen de Vrouw van de Zee aan Ingrids moeder vertelde dat het land weer in handen zou komen van de oorspronkelijke bewoners, was dit haar bedoeling. En er is geen mens of god die haar uit naam van ons het hoofd zal bieden. Het is voorbij.'

Ole wierp uitdagend zijn hoofd in de nek, nog niet bereid om zich erbij neer te leggen dat ze niets konden doen. 'We hoeven hier niet op onze dood te gaan zitten wachten. We hebben de schepen.'

 

Het grote veld naast de ruïne van de kathedraal was nog steeds de plek waar de mensen bij elkaar kwamen. Toen het langzaam tot de bewoners door begon te dringen wat hen te wachten stond, stroomden ze in groten getale naar Gardar, alsof de klokken van de kathedraal hen hadden opgeroepen. Halvard en zijn gezin voegden zich bij hen.

Iedereen had het over de zwermen harige monsters. Niemand wist wat ze ertegen moesten doen. Voor ieder exemplaar dat ze doodtrapten, doken tien andere op die in elk weiland en op alle weidegronden het gras verzwolgen. Gezinshoofden riepen de hemel aan en anderen eisten in heftige bewoordingen dat hun priesters een eind zouden maken aan de plaag.

Heer Finn Kollgrimson, omringd door de mannen die hem trouw hadden gezworen, vormde het middelpunt van een groep die voornamelijk uit getrouwde mensen bestond. Heer Rolf Peterson stond aan het hoofd van een andere groep. Einar en Ludmilla stonden met hun gezin naast Osmund, net als Halvards gezin en andere mensen die respect hadden voor de wijsheid van de oude man. Een vierde groep werd gevormd door de priesters en mensen die tot de kerk behoorden. Iedereen moest erkennen dat deze bedreiging zo wijdverbreid en verraderlijk was dat er niets tegen te doen viel.

De leiders pleegden overleg. Na een poosje begonnen hun plannen vorm te krijgen. Heer Finn verklaarde: 'Ik zal samen met mijn mannen en onze gezinnen naar IJsland varen. Daar kunnen we nog voor de najaarsstormen aankomen. Dan kunnen we in de lente terugkomen met genoeg schepen om de achterblijvers op te halen.'

'En hoeveel mensen zullen volgens jou de winter overleven en kunnen wachten tot jij terugkomt?' informeerde Rolf.

'Het lijkt me juist dat de ouderen en de zwakken achterblijven om de sterksten een kans te geven,' zei Osmund. 'Ik ga niet mee. Ik vind het niet erg om te sterven op het land waar ik mijn leven lang gewoond heb.' Ludmilla pakte zonder iets te zeggen zijn handen vast, maar de tranen biggelden over haar roze wangen.

'Wij die aan God toebehoren, zullen hier ook blijven,' verklaarde Sira Mars. 'Misschien dat onze gebeden jullie terug zullen brengen om ons te redden.'

Hun woorden gingen als een lopend vuurtje door de omstanders, die met allerlei suggesties kwamen. Ten slotte bleek dat alleen degenen met gezinnen wilden proberen om IJsland te bereiken. De meesten herinnerden zich nog de verhalen over de pest en de vulkaanuitbarstingen op dat eiland, maar dat was inmiddels jaren geleden. 'Ze zullen christenen in nood echt niet de toegang ontzeggen,' verklaarde Finn. 'Maar een paar van onze priesters zouden eigenlijk wel met ons mee moeten gaan om onze zaak te bepleiten of de IJslanders te dreigen dat ze vervloekt zullen worden als ze weigeren ons te helpen. Sira Pall, wilt u niet met ons meegaan?'

De priester knipperde verrast met zijn ogen. 'Het lijkt me verstandiger als jullie broeder Audun meenemen,' zei hij. 'Ik ben door koning Magnus naar Groenland gezonden om de christenen hier te beschermen. Ik heb een gelofte afgelegd. Dus moet ik hier blijven en degenen die achterblijven een hart onder de riem steken. Als jullie terugkomen om ons op te halen en iedereen kan mee, dan ga ik ook terug. Tot dan is mijn plaats hier. Ik ga niet met jullie mee.'

Osmunds gerimpelde hand sloot zich om de magere vingers van Sira Pall. De priester had gevast en maar één maaltijd per dag gebruikt om boete te doen voor wat volgens hem zijn zonden waren. 'We zullen samen afwachten of het Onze Lieve Heer behaagt ons te redden of ons tot Zich te roepen.'

Het was een ontroerend tafereeltje, maar de anderen moesten besluiten wat ze zouden doen nu ze nog tijd hadden. Heer Rolf, de man die door de jongeren tot hun aanvoerder was verkozen, kwam vervolgens met een verklaring die veel mensen met stomheid sloeg. 'Jaren geleden hebben wij de IJslanders die hiernaartoe wilden komen toen daar de pest heerste de toegang geweigerd. Het kan heel goed zijn dat wij daar nu ook niet welkom zijn. Vergeet niet dat we hen niets te bieden hebben, we zijn weinig meer dan bedelaars. Ik stel voor dat degenen met kracht en moed samen met mij naar het westen varen. Dankzij onze nieuwe slaven, de Engelsen, hebben we ijzeren wapens, maliënkolders en kruisbogen. Dit keer zullen we niet proberen om daar hetzelfde leven te leiden als hier. Die tijd is voorbij. We kunnen tijdens de overtocht geen kudden meenemen.'

'Wat moeten we dan eten?' riep iemand.

'Wat we in voorraad hebben. Plus wat we met onze visnetten binnen kunnen halen. Daarna zullen we net als de Vinlanders moeten jagen.'

'Er zijn Skraelings in Vinland die ons al eerder verjaagd hebben,' zei Finn Kollgrimson. 'We moeten allemaal naar IJsland gaan. We kunnen een vuist maken als we maar met genoeg gezinnen komen. In ieder geval zijn de IJslanders ook Noormannen en christenen.'

'Dat zeg jij,' weerlegde Rolf. 'Als we allemaal naar het westen gaan, zijn we met honderd man. Genoeg om een nederzetting te verdedigen tegen de Skraelings en in ons nieuwe land voor voedsel te zorgen. Ga met mij mee naar het westen, dan hoeven we niet te bedelen. Dan kunnen we de mensen daar aan ons onderwerpen.'

'Naar het westen,' schreeuwden de aanhangers van Heer Rolf.

'Nee, naar IJsland,' schreeuwden anderen. Ze zouden waarschijnlijk met elkaar op de vuist zijn gegaan als de priesters niet hadden ingegrepen. Sira Nicholas, Sira Mars en Sira Pall Knudson steunden elkaar. 'Kinderen,' riep Sira Pall met opgeheven en gespreide armen als een profeet uit vervlogen tijden, 'bedenk dat samenwerking noodzakelijk is. Dit is het einde der tijden in Groenland. Door onderlinge onenigheid zullen jullie elkaar kapotmaken voordat jullie de kans krijgen weg te gaan.'

Hij slaagde erin de meute lang genoeg te kalmeren om de mannen de kans te geven een akkoord te sluiten. Elke hoofdman zou één schip krijgen. Rolf gebaarde naar degenen die hem steunden. 'Iedereen die mij wil volgen moet naar huis gaan om zijn dieren te slachten nu ze nog vet zijn. Droog zoveel mogelijk vlees in de wind. Kom dan over drie dagen weer hiernaartoe, met al het vlees en water dat jullie kunnen dragen. Breng dekens en leer mee, waarvan we bij aankomst tenten kunnen maken. We varen terug naar Vinland om het land te heroveren.'

Er klonk gejuich. Nog meer jongelui renden naar voren om zich bij Heer Rolf aan te sluiten. Zuster Marie liep naar hem toe en wierp de doeken die haar hoofd bedekten af. 'Jullie zullen jonge vrouwen nodig hebben in jullie kolonie,' zei ze. Haar dagen als non waren voorbij.

'Ik ben van gedachten veranderd. Ik ga met jullie mee,' verklaarde Sira Mars tot grote vreugde van het merendeel. 'Misschien zullen mijn gebeden helpen om een succes te maken van onze onderneming en als God het wil, kunnen we de Skraelings daar ook bekeren.'

Thorunn en Jona sloten zich bij Rolf aan. 'Ga met ons mee, Ingrid,' riep Thorun, 'Wil je het land van je moeder niet zien?'

Het was een verleidelijk idee om de oceaan over te steken en voet te zetten in het land waar haar moeder het levenslicht had aanschouwd. Echt ontzettend verleidelijk, maar toen herinnerde Ingrid zich dat het land van haar moeder ver van de kust lag. In de dorpen aan de kust waar de Groenlanders aan wal zouden komen, woonden alleen vijanden. Ze vroeg zich af of zij dat samen met een paar anderen zou kunnen overleven om op zoek te gaan naar het volk van haar moeder. Met ijzeren wapens, kruisbogen en sterke krijgers die de groep konden verdedigen als ze werden aangevallen, zouden ze misschien naar het binnenland kunnen trekken om in het zuiden op te zoek gaan naar een brede rivier omzoomd door hoge bomen. Moeder had verteld dat er uit hun stammen water sijpelde dat nog zoeter was dan bessen. De verhalen die haar op winteravonden bij de vlammen van olielampen waren verteld speelden door haar hoofd alsof het haar eigen herinneringen waren en niet die van haar moeder.

'En hoe denk jij erover, Leif?' zei Heer Rolf uitnodigend. 'En Ole. jullie allebei, samen met jullie zuster. Zij kan tegen die wilden praten en ons vertellen hoe ze leven, zodat we erachter kunnen komen hoe we ze het best in de pan kunnen hakken.' De felle blik van Leif scheen Rolf te ontgaan. Ingrid deinsde achteruit. Ze voelde er niets voor om zulke destructieve mannen naar het land van haar moeder te brengen.

Leif verwoordde zowel haar gevoelens als die van Ole toen hij zei: 'Wij gaan niet mee.'

Rolfs gezicht betrok, maar die blik verdween weer snel toen hij zijn pogingen hervatte om zoveel mogelijk medestanders te werven.

Ze liepen naar hun vader die samen met andere gezinshoofden bij Finn stond. 'Ga met ons mee, Halvard,' riep Finn. 'Jij en je hele gezin. Waarom zou je achterblijven in dit land dat binnen de kortste keren in een steenwoestenij zal veranderen?' Halvard stond over het voorstel na te denken, toen iemand de anderen eraan herinnerde dat het Halvard was geweest die had voorgesteld om het gras in brand te steken op de dag dat de kathedraal was afgebrand. Osmund had al voorspeld dat dit zou gebeuren. Er werden die dag trouwens nog veel meer beschuldigingen geuit.

'Idioot,' zei Heer Finn tegen de man. 'Zelfs de priesters hebben hem dat vergeven. Niemand wist dat de wind zo zou aanwakkeren. En je kunt op hem bouwen.'

'Alleen christenen mogen deze reis ondernemen,' riep een andere man luid. 'Heidenen brengen altijd ongeluk. Als we hen allemaal hadden uitgeroeid, zoals de kerk ons heeft gevraagd, dan zou die duivelse zeegodin van de Skraelings het nooit voor het zeggen hebben gekregen. Ik zeg dat we die heidenen hier maar van honger om moeten laten komen.'

'Je bent een verdomde stomkop, Heer Anders. En er is niemand meer die naar je moet luisteren. Je hebt geen land meer en ook geen aanhang.'

'Jullie hoeven om ons geen ruzie te maken.' Halvard sprak met stemverheffing om boven het gekibbel uit te komen. 'Wij gaan niet met jullie mee naar IJsland. Wij zoeken onze eigen weg, zoals we altijd hebben gedaan.' Hij wendde zich tot zijn zoons en dochter. 'Zijn jullie het met me eens? Als jullie wel met een van de schepen mee willen, zal ik jullie niet tegenhouden.'

'Wij zijn niet voorbestemd om naar het oosten of naar het westen te trekken,' zei Leif terwijl hij over zijn neus wreef en een blik in de richting van het noorden wierp. Halvard begreep wat hij bedoelde, maar Heer Finn niet.

'Je hebt gelijk,' zei Halvard. 'Dat is de beste oplossing.'

'Jullie zullen van honger omkomen op die verdomde kale rotsen van Groenland.' Het was Finns laatste poging om Halvard op andere gedachten te brengen, maar hij had geen succes.

'Met hulp van Odin en de Vrouw van de Zee zullen we ons best redden. Er zijn nog steeds vogels in de lucht en vissen in de zee.' Hij stak zijn hand op en wenste Heer Finn en zijn volgelingen geluk. 'Kom,' zei hij en wenkte zijn zoons en zijn dochter. 'Onze plaats is niet bij deze mensen.'

Toen ze buiten gehoor van de Groenlanders waren, zei Ingrid: 'Ik zou het leuk hebben gevonden om Vinland te zien, vader, als ze daar tenminste terechtkomen. Maar ik dacht dat het net zo fijn zou zijn om onze oude vriend Sammik weer te ontmoeten. Hij zit daar ergens in het noorden.'

'Dat klopt.' Halvard sloeg zijn arm om haar schouders en keek niet om toen ze met hun vieren naar huis liepen.