Hoofdstuk 37

Ze zaten in hun bontdekens gewikkeld op de grond in de grot en leunden vermoeid tegen hun bepakking. Boy was nog steeds op zijn hoede en bleef regelmatig in de lucht snuffelen of hij gevaar rook. Zijn grote kop lag op zijn gestrekte voorpoten en hij hield de ingang van de grot met argwanend samengeknepen ogen scherp in de gaten.

'We kunnen net zo goed iets warms eten terwijl we wachten tot het licht wordt,' zei Ole. Hij zette de kookpot klaar en goot water uit zijn leren fles over de gemalen maïs.

'Koken is vrouwenwerk,' mopperde Wegsneller vanuit zijn deken.

Ole wierp hem een korte blik toe en zei: 'Dan hoor jij dit te doen.' Wegsneller reageerde alsof hij een klap in zijn gezicht had gekregen. Hij keek de boze Ole even aan, zuchtte en liet zijn hoofd weer zakken. 'Waar ik vandaan kom, verdedigen mannen hun vrouwen,' vervolgde Ole zonder hem aan te kijken. 'Mijn zuster heeft zich vanavond meer als een man gedragen dan jij.' Het bleef doodstil in de grot. Alleen het geknetter van het vuur en het geluid van Ole die in de pruttelende pap roerde waren te horen. Het duurde niet lang voordat Ole Ingrid haar ontbijt in een kom van boomschors gaf en daarna zijn eigen kom vulde.

Ze nipte van de dunne pap die warm genoeg was om haar een behaaglijker gevoel te geven. Na het vertrek van de beer was ze weer een beetje tot rust gekomen, maar ze begon nog steeds te beven bij de gedachte dat ze maar op het nippertje aan een groot gevaar waren ontsnapt. Wegsneller pakte ook een beetje pap en kroop weer terug in zijn hoek, waar hij als een geslagen hond bleef zitten.

'Hier schieten we niets mee op,' zei Ingrid toen ze genoeg begon te krijgen van de gespannen sfeer. 'We hebben elkaar nodig. Ole, hij leert ons de taal en hoe we gebruik kunnen maken van het bos. Zonder zijn hulp waren we nooit zover gekomen en zouden we geen schijn van kans hebben om het volk van mijn moeder te vinden.'

'Verdedig je hem nog steeds?' vroeg Ole met een geërgerde zucht. Hij deed net alsof ze alleen waren. 'Hij heeft geen enkele poging gedaan om je te beschermen.'

'Als we samen verder willen trekken, moeten we begrip voor elkaar kunnen opbrengen. We moeten gebruikmaken van onze sterkste punten,' hield Ingrid vol. Ze zette haar mok neer en ging op haar zij liggen. 'Wegsneller, terwijl we wachten tot het licht wordt, moet je ons maar eens vertellen waarom jij zo ver van je eigen stam bij de Naskapi woonde. En je mag niets achterhouden. Anders,' voegde ze eraan toe toen hij geen antwoord gaf, 'moeten Ole en ik maar proberen om zonder jou onze weg te vervolgen. We kunnen niet samenblijven tenzij je ons de waarheid vertelt.' Ze was blij dat Ole zijn mond hield, hoewel hij dezelfde risico's liep als zij. Ze keken allebei naar hun metgezel.

Het duurde even voordat Wegsneller zijn hoofd optilde en hen aankeek. In het vage schijnsel van het vuur kon ze zijn gezicht nauwelijks onderscheiden, maar het wit van zijn ogen weerkaatste de rode gloed van de smeulende asresten. Met een gesmoorde en nauwelijks verstaanbare stem zei hij: 'Ik zal jullie vertellen waarom ik niet meer bij mijn volk woon.'

Stevig ingepakt tegen de kille ochtendlucht luisterden ze zwijgend toe. 'Bij de Ganeogaono leren jongens dat ze nooit angst mogen tonen. Zelfs baby's leren al dat ze niet mogen huilen en dat ze stil moeten blijven als er gevaar dreigt. Huilen kan de aandacht van vijanden trekken of een vertoon van zwakte zijn. De veiligheid van de stam komt altijd op de eerste plaats.'

Ingrid knikte. Dat had haar moeder haar ook geleerd. Ze had haar hele jeugd haar best gedaan om zich niet op de kop te laten zitten wanneer Ole haar pestte. Ze had ook geprobeerd om niet te reageren op de plagerijen van de Groenlandse kinderen die haar een halfbloed en een Skraeling hadden genoemd. Het was haar niet zo goed gelukt als eigenlijk zou moeten en ze voelde zich nog steeds schuldig bij de gedachte aan al die keren dat ze niet stil had kunnen blijven en toch in tranen was uitgebarsten.

Ole kon zich ook nog herinneren dat Ingrids moeder hen verteld had hoe belangrijk het was om stil te zijn wanneer ze door hun woud liepen. Hij begon een beetje slaperig te worden, maar hij dwong zichzelf wakker te blijven en naar het verhaal van Wegsneller te luisteren, maar ondertussen bleef hij zich afvragen waarom zijn stiefmoeder erop had gestaan dat ze naar haar land gingen. In-grid had gezegd dat het volgens Astrid om meer ging dan om het geluk van haar dochter.

'We oefenden om goede krijgers te worden, onder leiding van onze ooms die tot dezelfde clan behoren. We zwommen, we vochten en we hielden hardloopwedstrijden met onze leeftijdsgenoten die later onze oorlogsbroeders zouden worden. Jullie weten toch nog wel wrat het woord oorlog betekent? Zolang iedereen zich kon herinneren, waren er altijd wel kleine oorlogjes geweest, maar toen ik volwassen werd, brak er een grote oorlog uit. De aanstichters waren de Onondaga, een andere langehuisstam waarvan het grondgebied ten westen van Ganeogaono ligt. Hun opperhoofd en sjamaan besloot dat hij alle andere langehuisvolkeren wilde overwinnen om als meester over ons te heersen. Begrijpen jullie wat ik zeg? Als ik woorden gebruik die jullie niet verstaan, moeten jullie dat meteen zeggen.'

'Ik ken het woord oorlog en ik weet wat het betekent,' zei Ole kortaf. 'In onze taal zouden we zeggen dat die man koning wilde worden. Wij hebben ook verhalen over koningen die over vele landen willen heersen. Ga verder.'

'Goed. We oefenden in het vechten met messen. We leerden perfect met pijl en boog, met de speer en met strijdknotsen om te gaan. We brachten onszelf lichte snijwonden toe in onze armen en op onze borst om te leren niet te schreeuwen als we gewond raakte. Ik blonk echt uit in onze sport en dacht dat ik klaar was om ten strijde te trekken. Toen ik vijftien was, ging ik voor het eerst met de mannen mee om strijd te leveren. En toen leerde ik dat de oorlog geen spelletje tussen neefjes is. Op het slagveld wil de vijand je van het leven beroven.' Hij sloeg zijn armen om zijn knieën en huiverde, terwijl hij daaraan terugdacht.

'Ga verder,' drong Ingrid aan. 'Wat is er gebeurd?'

'Ik dacht dat ik er klaar voor was, maar toen mijn beste kameraad geveld werd door een klap met een strijdbijl en ik de binnenkant van zijn schedel zag, hield ik het niet meer uit. Hoewel hij vrijwel zonder een zucht te slaken stierf, schreeuwde ik het uit in zijn plaats. Ik was niet eens gewond. Om me heen waren de krijgers in een dodelijke strijd verwikkeld en ze vielen bij bosjes, maar het enige wat ik hoorde, waren mijn eigen kreten.

'Ik rende terug naar mijn langehuis, waar ik me onder mijn deken verstopte als een klein kind dat bang is voor de maskers van de Valse Gezichten, trillend van angst over wat Beverstaart was overkomen. Dat had mij ook kunnen gebeuren. Er wordt van ons verwacht dat we alleen denken aan victorie voor de clan. In plaats daarvan dacht ik eerst aan mijzelf en dan pas aan mijn clan en mijn stam. Ik hoorde er niet bij. Ik was destijds al alleen.

'Toen de krijgers terugkwamen van het slagveld en de clanmoeders vertelden wat er was gebeurd, wilden ze me onmiddellijk dwingen om te vertrekken. Maar het oudste krijgshoofd nam me in bescherming. Hij zei dat de clanmoeders niet mochten vergeten hoe jong ik nog was. De volgende lente, toen de oorlog werd hervat, gaven ze me opnieuw een kans om mijn clan niet tot schande te zijn. Toen ik ook weer wegliep bij de volgende slag, wist ik wat ik was. Ik kon de oorlog ontvluchten, maar ik kon niet weglopen voor wat ik was.' Hij kromp onder zijn deken in elkaar. 'De clanmoeders veranderden mijn naam om iedereen duidelijk te maken hoe schandalig ik mij had gedragen. Mijn moeder kon de schande van mijn aanwezigheid niet aan. Ze verbande mij uit ons land en verbood me om terug te keren tot ik had geleerd om dapper te zijn. Ik pakte een deken, een kom, wat voedsel en mijn pijl en boog en vertrok.

'Op weg naar het noorden verzamelde ik alles wat ik kon ruilen voor voedsel en leerde om te gaan met stammen die de Ganeogaono niet kenden. Vandaar dat jullie mij op het Handelseiland aantroffen.'

'Omdat je bang was dat je zou sneuvelen?' vroeg Ole, die het niet bepaald een leuk verhaal vond en zelf ook niet echt verrukt was van het idee dat je kon sneuvelen.

'Ja, ik was absoluut bang om dood te gaan,' bekende Wegsneller. 'Toch vond ik het ook heel erg dat ik mijzelf en mijn clan tot schande maakte. Maar ik kon niet tegen de haat die ik in de ogen van mijn vijanden zag. Ik vond het naar om anderen te doden, maar als ik bij mijn volk wilde blijven had ik geen keus. Om mijzelf te bewijzen dat ik een krijger was, moest ik niet nadenken maar doen. Desondanks bleef ik onwillekeurig nadenken. En ik was nog veel banger dat ze me gevangen zouden nemen.'

'Waarom?' vroeg Ingrid bij wijze van aanmoediging om zijn verhaal af te maken.

'Onze vijanden martelen hun gevangenen bij wijze van eer. Krijgers horen zelfs dat te ondergaan zonder dat er een kreet over hun lippen komt. Vrouwen gebruiken die martelingen om hun woede en hun verdriet over hun eigen mannen van zich af te zetten. Voor die eer was ik nog banger dan voor de dood op het slagveld.'

'Wat deden ze met hun gevangenen bij wijze van eer?' vroeg Ole. 'Ik heb dat woord niet begrepen. Zeg het nog eens.'

'Martelen.' Toen Wegsneller uitlegde wat dat betekenden, deinsden Ole en Ingrid geschrokken achteruit. 'Met kapotgeslagen schelpen zagen ze vingers van handen. Ze branden ogen uit met roodgloeiende stokken. Ze villen mannen alsof het beesten zijn. Ik heb gehoord dat er mocassins van mensenhuid worden gemaakt. Een jachtprooi wordt tenminste nog eerst gedood. Soms mogen de dapperste krijgers die geen kik geven in leven blijven. Dan worden hun wonden geheeld en zijzelf worden in de stam opgenomen. Ik kende mijzelf goed genoeg om te weten dat ik nooit zo dapper zou zijn. Ik zou al gaan schreeuwen voordat ze mij die eer bewezen.'

Ole staarde Wegsneller gefascineerd aan. 'Maar als je nooit krijgsgevangen bent geweest, hoe weet je dan dat dat waar is? Heb je weleens mensen gesproken die eraan zijn ontsnapt?'

'Ik weet het gewoon,' zei Wegsneller dof, 'omdat onze vrouwen precies hetzelfde doen als de Ganeogaono krijgsgevangenen maken.'

Buiten de grot begon het lichter te worden. 'Jij kent mijn geheime naam, Droomster. Die heb je in een droom van je moeder gehoord. Je weet nu ook waarom ik mijn naam heb ingekort. Alleen als ik iets dappers doe, zal mijn clanmoeder me toestaan om weer naar huis te komen. Ik ging ervan uit dat mijn schande uitgewist zou zijn als ik jou mee naar huis bracht. Ik wist dat ik je mee zou moeten nemen over vijandig grondgebied en dat ik je tegen allerlei gevaren zou moeten beschermen. Natuurlijk hoopte ik dat we niet in gevaar zouden komen. Ik kan je de weg wijzen en je alles leren wat je nodig hebt, maar daarna zal ik mijn ballingschap weer voort moeten zetten. Je moet zelf maar beslissen of je nog steeds met me mee wilt gaan.' Die laatste opmerkingen waren alleen tot Ingrid gericht, maar hij keek hen allebei aan voordat hij zijn hoofd boog en de beslissing over wat er met hem zou gebeuren aan hen overliet.

'Ik wil nog één ding weten voor we vertrekken,' zei Ole. 'Heb je, toen je voor het eerst het grondgebied van de Ganeogaono verliet, het land van de Naskapi weten te bereiken zonder dat je Algonquian bent tegengekomen?'

'Ik heb ze gemeden en dat hoop ik nu weer te doen. Het bos is groot en er lopen verborgen paden door. Verder naar het noorden heb ik wel gelogeerd bij Algonquian-stammen die ons volk niet kennen en nooit oorlog tegen ons hebben gevoerd. Het heeft me één winter gekost om hun taal te leren.'

Ingrid kon zich niet meer inhouden. 'Je zou er veel voordeel van hebben gehad als je je volk had verraden en de vijand van hun plannen op de hoogte had gesteld. Heb je dat nooit gedaan?'

Wegsneller legde zijn handen op zijn hart. 'Als ik nu de witte wampum in mijn handen had, zou ik op de Grote Geest Orenda zweren dat ik mijn volk nooit heb verraden en dat ook nooit zal doen.' Hij keek zijn metgezellen aan. 'Natuurlijk hoeven jullie me niet te geloven. Jullie weten al dat ik een leugenaar en een lafaard ben. Maar ik zou er nooit over piekeren om de Algonquian te helpen in hun oorlog tegen de Ganeogaono. Daarom ben ik zo ver naar het noorden getrokken, waar niemand mijn stam kent.' De treurige manier waarop hij dat zei, sprak boekdelen. 'Ik dacht dat ik nooit meer één van mijn eigen mensen zou zien, tot ik jou op het Handelseiland ontmoette, Droomster.'

'Hij probeert je medelijden op te wekken. Hoe kunnen we hem nou geloven?' vroeg Ole. Wegsneller draaide zich om en vroeg, met zijn gezicht naar de muur: 'Gaan jullie zonder mij verder?'

'Dat weet ik nog niet,' zei Ingrid ferm. 'Maar ik heb tegen de beer gezegd dat we zodra het licht was, zouden vertrekken.' Ze liep naar de ingang van de grot. Wegsneller had hen geleerd hoe ze zelfs zonder hulp van de zon hun richting konden bepalen. Boomstammen waren aan de noordzijde begroeid met mos en aan die kant zaten ook minder takken, omdat die het meest te verduren hadden van de noordenwind die ze zo vol sneeuw pakte, dat ze afbraken. De ingang van het nest van een specht was altijd op het oosten. In heldere nachten wees de poolster aan waar ze vandaan gekomen waren. Dan konden ze een merkteken aanbrengen op een boom of met behulp van een tak de richting aangeven waaruit ze waren gekomen, zodat ze niet in kringetjes zouden rondlopen als het de volgende dag zwaar bewolkt was.

Toen ze een tijdje op weg waren, met Wegsneller voorop, zei Ole tegen zijn zuster: 'Wegsneller zal altijd proberen om gevaar te vermijden, dus waarschijnlijk zullen wij ook niet in problemen komen als we bij hem blijven. Maar dit is jouw expeditie en hij is jouw gids, dus ik zal me bij jouw beslissing neerleggen.'

Ingrid had inmiddels ook genoeg tijd gehad om na te denken. Ze hadden samen al een hele reis achter de rug. Wegsneller had hen geleerd hoe ze zich in leven moesten houden, hij had hen de weg gewezen en hen de taal van de langehuisstammen geleerd. Hij kende de gewoonten van de Algonquian op wie ze waarschijnlijk zouden stuiten en hij kon hun aanwezigheid beter verklaren dan zij zelf. 'We blijven bij elkaar,' zei ze vastberaden.

Wegsneller rechtte zijn rug. Met zijn opgeluchte glimlach zag hij er weer net zo knap uit als in het begin, toen zijn zelfvertrouwen gespeeld was. Ze liepen verder door de regen.

Toen ze bij een tweesprong kwamen, stak Wegsneller zijn hand op om hen tegen te houden en zei dat ze moesten wachten terwijl hij vooruitging om de weg te verkennen. Ole en Ingrid maakten met behulp van hun dekens een tent en keken naar Boy die onrustig heen en weer liep en de onbekende luchtjes opsnoof. Ze praatten over de dieren die ze onderweg hadden gezien. 'De enige grazers zijn herten en rendieren en die beesten met hun grote geweien die Wegsneller "elanden" noemt,' zei Ole. 'Ik zou er alles voor over hebben als ik nu een paard kon krijgen. Weet jij nog hoe paarden eruitzagen of was je te jong toen de laatste opgegeten werd?'

Ingrid dacht fronsend na. 'Paarden? Die heb ik alleen op plaatjes gezien. Ik herinner me vooral de ruigharige pony's. Die waren te klein om bereden te worden, maar ze konden wel karren trekken. Osmund had een ponykar. Het is een treurige gedachte dat iedereen thuis dood is. Misschien hebben de IJslanders toch nog voor de winter een schip gestuurd om hen op te halen.'

'Daar geloof ik niets van. Osmund is dood. Hij wist wat hem te wachten stond toen hij besloot om te blijven.'

De laatste bladeren werden bruin en wielen van de bomen en ze konden hun adem zien wanneer ze met elkaar praatten. Toen ze een paar dagen later opnieuw een kamp hadden opgeslagen, pakte Ole zijn stalen mes en voelde of het nog scherp genoeg was. Hij had zich aangewend om de schede aan een leren bandje om zijn nek te dragen. 'Jij hebt me verteld dat jouw mes van staal is gemaakt,' zei Wegsneller tegen hem. 'Ik ken wel koper, maar staal is een metaal dat ik niet ken. Hebben de mensen van jouw volk allemaal zulke messen?'

'De meesten hebben speerpunten en messen van ijzer. Staal is sterker en duurzamer. Een van mijn voorvaders heeft dit geleend van een stam uit het zuiden en vergeten het terug te geven.' Ingrid knipperde met haar ogen en duwde haar tong in haar wang. Wat hij bedoelde, was dat het tijdens een strooptocht van de vikingen geroofd was, maar waarschijnlijk had Ole Wegsneller toch niet om de tuin geleid. 'Ik heb je trouwens al verteld dat ik geen volk meer heb. Ons land is dood en de inwoners zijn ook dood of verdreven.'

Wegsneller liet zich niet afleiden. 'De Naskapi vonden dat stalen mes van jou veel te mooi. Het ziet er ook veel aantrekkelijker uit dan dat zwarte dubbele mes waarmee je je baard hebt afgeknipt.' Hij bedoelde de schapenschaar. Ingrids roodbruine haar was inmiddels alweer lang genoeg om gevlochten te worden en dat deed ze ook, maar ze sloeg de vlechten dubbel en verstopte ze onder haar muts met de lange flappen. 'De Algonquian zullen niet vragen of je het wilt ruilen. Ze pakken gewoon wat ze willen hebben en laten jou dood achter.'

'Bedankt voor de waarschuwing,' zei Ole. Hij schoor zich snel en stopte het schoongemaakte en geoliede mes terug in de schede onder zijn hemd.

De volgende dag ging de wind liggen en het begon te sneeuwen. Na een poosje bonden ze hun sneeuwschoenen onder. Ole en Ingrid hadden hun dikke anoraks geruild voor parka's, maar nu begonnen ze daar spijt van te krijgen. Ingrid had voor iedereen wanten van konijnenbont gemaakt. Ze ploeterden verder, maar het bleef sneeuwen en het werd steeds kouder, dus ze schoten niet veel op. Wegsneller zei dat het verstandiger zou zijn om een wat steviger onderkomen te bouwen, waarin ze konden wonen tot de omstandigheden wat gunstiger werden, dus ze gingen op zoek naar een goede plaats om hun wigwam neer te zetten. Ze kozen een plek in de buurt van een bevroren beek, waar ze het ijs konden breken om aan water te komen.

Ze hadden genoeg voedsel voor een paar dagen en het was niet moeilijk om brandstof te vinden voor een klein vuur. Ze hadden inmiddels genoeg huiden verzameld om hun wigwam behaaglijk en winddicht te maken, zodat de warmte van het vuur binnen bleef. Maar de rook trok omhoog en bleef hangen op de plek waar de tentstokken aan elkaar gebonden waren en daar maakte Wegsneller zich zorgen over. Nadat ze een paar dagen goed geslapen en gegeten hadden, voelden ze zich alweer een stuk beter, maar de kou bleef aanhouden.

Toen ze hun vlees hadden opgegeten, moesten de mannen weer op jacht. Wegsneller en Ole gingen ieder een andere kant op. Ole had Boy meegenomen, dus Ingrid was alleen toen de Algonquian opdoken. Ze week achteruit tot ze tegen de wand stond. 'Ga weg!' schreeuwde ze. 'Dit is mijn huis.'

De twee krijgers maakten niet rechtsomkeert zoals de beer had gedaan. Ingrid pakte haar mes en hield dat vlak tegen haar lichaam zoals Wegsneller haar had geleerd, want dan kon het haar niet zo gemakkelijk afgepakt worden. Maar de eerste man was haar toch te snel af. Ze bezorgde hem alleen een paar krassen, waardoor hij nog bozer werd. Hij brak bijna haar arm toen hij haar het mes afpakte.

Ingrid besefte dat ze waarschijnlijk de rook van het kookvuur hadden gezien, of de sporen hadden gevolgd die Ole of Wegsneller in de sneeuw hadden achtergelaten. Ze hoopte dat het om het spoor van Wegsneller ging, want die zou zich beter voor hen kunnen verstoppen. Ze zeiden niets over de hond.

De tweede Algonquian pakte Ingrids vuurstenen mes dat de andere man haar had afgenomen en bekeek het, voordat hij het in een zak van zijn parka stopte. 'Waar is het maanmes, vrouw? Waar zijn je mannen?'

Ze schudde haar hoofd en trapte hard op de voet van de man die haar vasthield. Voordat ze nog iets anders kon doen, voelde ze een stekende pijn in haar achterhoofd. De kleine ruimte werd donker en ze zakte op de grond.

 

Ole was de eerste die terugkwam, met Boy op zijn hielen en een eenjarig hert over zijn schouder. Zodra hij de wigwam in het oog kreeg, wist hij dat er iets mis was. Er kwam geen rook uit het ventilatiegat tussen de tentpalen. Hij liet het hert vallen om sneller te kunnen lopen.

Er liepen twee stel voetsporen van de wigwam, maar het ene stel lag dieper in de sneeuw dan het andere. Ole nam aan dat een van beiden Ingrid had gedragen. Dat betekende dat ze niet dood was, tenzij ze haar lichaam ergens voor wilden gebruiken. Hij kon het zich niet veroorloven om op Wegsneller te wachten, nu Ingrid in gevaar was. 'Achter ze aan, Boy,' beval Ole. 'Zoek Ingrid.' Boy snuffelde, piepte even en begon met grote sprongen het spoor van de vreemden te volgen.

Op een afstandje van de wigwam waren de sporen met sneeuw bedekt, maar Boy bleef het geurspoor volgen. Iedere keer als ze van richting veranderden, knakte Ole een takje om zodat Wegsneller kon zien welke kant ze op waren gegaan. Hij hoopte dat de Mohawk de moed kon opbrengen om achter hen aan te gaan. Hij lachte even bitter omdat hij de Algonquian naam voor Ganeogaono had gebruikt. Op een avond was Wegsneller verplicht geweest hen te vertellen wat de naam Mohawk betekende, omdat ze dat inmiddels genoeg Algonquian verstonden om dat te kunnen raden. Het betekende 'menseneter'. Hij had Ole en Ingrid verteld dat de naam die hun vijanden zijn volk hadden gegeven de Algonquian afschrok. Het was verstandig om hen niet te verbeteren, zeker niet omdat hij zich voordeed als een Abenaki.

Boy snuffelde in de lucht en jankte opnieuw. Oles aandacht was volledig op het spoor gericht. Hij keek op toen hij een uil hoorde roepen. Het was te laat om de knuppel af te weren die hem bewusteloos sloeg en de pijl waarmee Boy werd neergeschoten zag hi| evenmin.