Hoofdstuk 41
Na de lange reis viel het niet mee om stil te zitten en niets te doen. Ingrid probeerde haar ongerustheid en twijfel van zich af te zetten en er ontspannen maar ernstig uit te zien. Vroeger was het een spelletje geweest om haar gevoelens niet bloot te geven, maar dat was het allang niet meer. Ze vroeg zich af wat Wegsneller, op wiens gezicht alleen geduld stond te lezen, zou denken.
De kinderen stonden openlijk over de grote hond te praten en zich af te vragen of hij gevaarlijk zou zijn. Een paar van hen hadden stenen opgepakt toen de honden uit de stad om de nieuwkomer heen begonnen te draaien. Boy, de kruising van een Noorse en een Inuit-hond, was groter dan het grootste plaatselijke exemplaar en hij had een dikkere vacht. Hij zou ze stuk voor stuk aan kunnen, maar niet allemaal tegelijk. Een aanval leek onvermijdelijk, maar zou het slechts één hond zijn of de hele meute?
Het gedrentel hield op. Een moment later viel de leider van de meute Boy aan. De twee honden raakten in een fel gevecht gewikkeld. Ingrid keek om maar ze kon niet precies zien wat er gebeurde zonder op te staan. Ze was niet bang voor Boy, maar ze hoopte wel dat hij de andere hond niet zou doodbijten. Dan zou de eigenaar misschien zo boos worden dat hij zou eisen dat ze weggestuurd zouden worden. Maar zelfs als ze zich vrijuit had kunnen bewegen, had ze toch niets kunnen doen.
Ze maakten zo'n lawaai dat er nog meer mensen door de ingang naar buiten kwamen om naar het gevecht te kijken. 'Wacht,' zei de stem van een man achter haar. 'Laten we maar eens zien wat die nieuwe kan.' Toen hij naar de jongens toe liep, zag Ingrid een breedgeschouderde, lange man met een slordige, grijzende oorlogskuif. De jongens gehoorzaamden onmiddellijk en legden hun stenen neer.
Inmiddels was bijna de hele stad uitgelopen om de voorstelling te zien. Boys dikke vacht en zijn snelheid voorkwamen dat de andere reu zijn tanden in hem kon zetten. Met een grote sprong smeet Boy de aanvaller ondersteboven en drukte hem met zijn grote poten tegen de grond. Hij zette zijn kaken in de keel van de kleinere hond, maar toen de stadshond begon te janken ging Boy achteruit zodat de verslagen hond kon opstaan. De voormalige leider sprong op en snuffelde met de staart tussen de poten aan Boys achterste en aan zijn bek voordat hij zijn snuit likte. Binnen de kortste keren stoof de hele meute naar de bomen toe, waarbij de kleinste honden zich verdrongen om naast de zegevierende Boy te mogen lopen. Ingrid zag dat hij meteen geurvlaggen begon uit te zetten. Ze begroette zijn overwinning met een flauwe glimlach.
De mannen, vrouwen en kinderen kwamen vlak om het stel heen staan, tot Ingrid alleen maar knieën, met franje versierde zomen, blote voeten en mocassins zag. Plotseling klonk er gemompel en er kwam beweging in de menigte, die achteruitweek om de weg vrij te maken voor drie bejaarde vrouwen, die met bundels samengebonden veren in de hand statig tussen de mensen door schreden. Ingrid nam aan dat dit de clanmoeders waren. Dit was het drietal dat alle belangrijke beslissingen in de stad voor hun rekening nam. Zij moesten beslissen of Wegsneller en Ingrid mochten blijven.
Ze liepen langzaam om Wegsneller en Ingrid heen. Een van hen lachte kort. 'Wegsneller van een Gevecht is terug. Na zes jaar was ik bijna vergeten hoe hij eruitziet. Wat dapper van hem dat hij ons weer onder ogen durft te komen.'
Aangezien ze tegen elkaar spraken, hield Ingrid haar mond, maar ze begon wel te begrijpen waarom haar vriend zijn naam zo graag wilde veranderen. De tweede vrouw betastte Ingrids golvende haar. 'Van welke stam zou deze vrouw afkomstig zijn? Ik heb nog nooit zulk haar gezien. Het glanst alsof de ondergaande zon eronder schuilt.' Ingrid keek op in het gelooide gezicht van de oude vrouw.
'Groene ogen!' riep de derde vrouw uit. 'Wie heeft er ooit groene ogen gezien? Zelfs haar huid ziet er vreemd uit. Is ze een geest of een van de legendarische stenen mensen?' De vrouw pakte Ingrids kin tussen haar duim en wijsvinger en drukte met haar andere hand zacht tegen haar wang en tegen haar borst. 'Nee, ze is zacht en warm. Ze is een mens, maar wat ziet ze er vreemd uit! De grote hond luisterde naar haar. Dit is een raadsel, mijn zusters.'
De vrouw pakte de leren veter met de ivoren zeehond die Ingrid van Sammik had gekregen en legde de duimlange amulet op haar hand om hem aan de anderen te laten zien. Ingrid bleef roerloos zitten.
'Dit is een dier dat in de zee woont,' zei de vrouw tegen de andere clanmoeders. Ze had haar de amulet in ieder geval niet van de hals gerukt, zoals Sira Pall Knudson had gedaan. Na een poosje liet de oude vrouw de hanger weer op Ingrids borst vallen. Ze tilde Ingrids kin op en keek haar nadenkend aan. 'Deze jonge vreemdelinge komt van een volk met een vreemde huidkleur, maar ze weet wel hoe ze zich onder deze omstandigheden dient te gedragen.'
'Afgezien van die vreemde kleur komt ze me toch bekend voor,' zei een van de andere twee tegen de laatste vrouw. 'Ze doet me op de een of andere manier aan jou denken toen je nog een meisje was.'
De clanmoeder tegen wie de opmerking gericht was, woof de opmerking weg. 'Zo ver gaan jouw herinneringen niet terug, oude vrouw,' antwoordde ze vol genegenheid. 'Ik zal haar eens goed bekijken.' Ze ging op haar hurken zitten en keek aandachtig naar Ingrids gezicht, met name naar haar ogen. Het kostte Ingrid de grootste moeite om zich te beheersen. Maar ze zat al zo lang dat ze stijf begon te worden en de bijkomende emoties zorgden ervoor dat de tranen in haar ogen sprongen. Ze wreef ze weg met de rug van haar gebruinde hand.
‘Ik kan mijn ogen niet geloven,' zei de oude vrouw. 'Dochter,' zei ze op scherpe toon tegen een andere vrouw die vlak bij haar stond. 'Pompoenbloesem, kom eens hier en vertel me wat je ziet.'
Pompoenbloesem was ouder dan Ingrids moeder nu zou zijn geweest en ze was ook veel dikker. Haar donkere haar hing in één dikke vlecht over haar schouder. De dochter van de clanmoeder ging op haar hurken zitten en bestudeerde Ingrids gezicht in de toenemende schemering. De zon was achter de bomen verdwenen, Pompoenbloesem schudde even met haar hoofd en draaide zich om alsof ze een schok had gekregen.
'Nou?' drong de oudere vrouw aan. 'Wat zie jij?'
'Mijn ogen houden me voor de gek. Ze lijkt op mijn zuster die ons ontstolen is, maar dat kan gewoon niet. Dat is al veel te lang geleden.' De oudere vrouw gaf geen antwoord. 'Broer,' riep Pompoenbloesem. 'Kom eens hier.'
Een volwassen krijger met jongensachtige ogen kwam naar hen toe en keek op Ingrid neer. De oorlogskuif maakte dat hij er angstaanjagend uitzag, maar uit zijn gedrag sprak alleen nieuwsgierigheid, geen kwaadaardigheid. 'Ik kan me mijn oudere zuster nauwelijks herinneren,' bekende hij. 'Ik was nog een kind toen de Algonquian kwamen.'
'Verkenner?' De naam ontglipte Ingrid. Ze sloeg verschrikt haar hand voor haar mond. Ze had gesproken voordat ze haar een directe vraag hadden gesteld. De man leek aanvankelijk een beetje verbaasd, maar toen glimlachte hij en knikte, voordat hij zijn moeder aankeek alsof zij daar een verklaring voor had.
'Hoe weet je dat?' snauwde de oude vrouw. 'Wegsneller heeft je verteld hoe mijn zoon heet, hè?'
'Nee,' fluisterde Ingrid en schudde ontkennend haar hoofd. Ze kon zich nauwelijks herinneren waar die naam vandaan kwam. Waarschijnlijk uit een van de verhalen die haar moeder haar lang geleden tijdens een winternacht had verteld.
De krijger begon opnieuw te praten. 'Ik weet wat je denkt, moeder, maar deze vrouw kan mijn zuster niet zijn.' Zijn stem klonk zacht, het was nauwelijks meer dan een gefluister. 'Zij zou nu veel ouder zijn geweest. Dit is een jonge vrouw. Mijn zuster had haar moeder kunnen zijn, als ze in leven was gebleven en niet door onze vijanden was gedood.'
Wat gebeurde er toch allemaal? Ingrids adem schuurde in haar keel en ze slaakte een zachte kreet. Moeders geest was zo dichtbij dat Ingrid haar bijna kon zien. Dit moest haar woonplaats zijn en deze mensen waren waarschijnlijk haar eigen familieleden. Als dat waar was, dan... Ineens schoot haar een woord te binnen dat ze van Wegsneller had geleerd. Als ze zich vergiste, als ze zouden denken dat ze zich met bluf een plaats in hun midden probeerde te verwerven, dan zou haar weleens een erger lot kunnen wachten dan weggestuurd te worden. Ze schraapte haar keel. 'Uc-sote?' vroeg ze. Het was het Ganeogaono-woord voor grootmoeder.
'Grote Geest Orenda!' riep de oude vrouw uit en ze kwam bijna boos overeind. 'Hoe heette je moeder? Dat kan Wegsneller niet geweten hebben. Hij was nog maar een kind toen de Algonquian ons overvielen. Als jij denkt dat ik jouw uc-sote ben, vertel me dan maar hoe je moeder heet. Ik ben de Moeder van de Wolvenclan.' Het was een bevel, geen verzoek.
Ingrid schudde bedroefd haar hoofd en keek omhoog in het gezicht van de oude vrouw. 'Mijn vader noemde haar Astrid. De Inuit noemden haar Mikisoq.' Ze wist dat die namen allebei niet klopten. De vrouw stond nog steeds te wachten, net als de anderen. 'Ik weet het niet.' Ze wilde het liefst onder de grond kruipen. Ze wilde deze familie niet teleurstellen, maar ze wist niet hoe de naam van haar moeder in haar eigen taal luidde. 'Ik zei altijd moeder tegen haar. In de zomer dat ze stierf, was ik elf jaar.'
De Moeder van de Wolvenclan draaide Ingrid haar rug toe, waardoor het meisje dacht dat ze verloren was. Ze kon het juiste antwoord niet geven. Het zou best kunnen dat dit haar grootmoeder was, maar dat kon ze niet bewijzen.
'Wie ben je?' vroeg een van de andere oude vrouwen.
‘In mijn vaderland heette ik Ingrid,' antwoordde ze. 'Mijn volk is verdreven of dood. Ze woonden ver weg van Ganeogaono-land, aan de andere kant van het Grote Water. Mijn vader nam ons mee naar de Inuit, de zeejagers die in het noorden wonen.' Ze wierp een blik op de rug van de Moeder van de Wolvenclan. De vrouw stond gebukt en haar schouders schokten. Ze zag er broos uit. Haar dochter en zoon stonden nog steeds vlak bij Ingrid.
'Toen ik bij hen woonde, kreeg ik van de mensen uit het noorden een andere naam. Zij noemden me Droomster. Hun sjamaan zei dat ik niet bij hen hoorde, dat ik terug moest gaan naar het volk van mijn moeder. Ik heb veel seizoenen moeten reizen om hier te komen.'
De Moeder van de Wolvenclan draaide zich om en staarde Ingrid aan. 'Droomster? Dat is een heilige naam, maar die heb je gekregen van vreemdelingen die niets van onze gebruiken af weten,' zei ze. Op haar gezicht waren de sporen van tranen te zien. 'Ik weet niet wat ik moet denken,' bekende ze.
Een vrouw van ongeveer dezelfde leeftijd als Ingrids moeder kwam naar haar toe. 'Het meisje dat je moeder had kunnen zijn, werd ons lang geleden ontstolen. Ze was mijn nichtje en mijn beste vriendin. Heeft je moeder je verteld hoe ik heet? Doe maar rustig aan. Denk goed na.'
Ingrid keek op en stond op het punt om nee te zeggen. Ze kon zich de namen van de vriendinnen van haar moeder niet herinneren. Moeder had Ingrid wel verteld dat ze aan de andere kant van de oceaan veel nichtjes had en dat ze meer dan genoeg vriendinnetjes zou hebben als ze terug konden keren naar haar stad aan de Brede Rivier, maar dat was al zo lang geleden.
De brede wangen van de vrouw puilden uit alsof ze op het punt stond in lachen uit te barsten, hoewel haar ogen ernstig stonden. Ingrid wendde even haar blik af en keek toen weer op. 'Lachend Meisje?' vroeg ze. Ze verwachtte niet anders dan dat ze weggestuurd zou worden.
De vrouw slaakte een gilletje en haar ogen werden groot. 'Dit is de dochter van Gahrastah. Dat kan niet anders.' Ze bukte zich om Ingrid overeind te trekken.
Een andere vrouw kwam bij hen staan. 'Ik ben de jongere zuster van je grootmoeder. Weet je hoe ik heet?'
Ingrid schudde haar hoofd. 'Er waren zoveel namen. Mijn moeder praatte zo vaak over haar familie en het land waar ze thuishoorde, heel ver weg van het land waar ik ben geboren. Ze bleef altijd verlangen naar haar woonplaats in het bos bij de rivier. In het land van mijn vader waren geen bomen. Ik weet niet of de Moeder van de Wolvenclan mijn grootmoeder is. Ik wil ook helemaal niet beweren dat ik belangrijk ben. Ik heb geen vader of moeder die bij u een goed woordje voor mij kunnen doen.'
'Wie heeft je onze taal geleerd?' vroeg de Moeder van de Wolvenclan. 'Wie heeft je vanuit het land van de zeejagers helemaal hierheen gebracht?' Ze was nog steeds niet overtuigd.
Ingrid wees naar Wegsneller, die zich tijdens alle gesprekken niet had verroerd. Niemand had nog een woord tegen haar vriend gezegd. Ze wenste dat hij het woord voor haar kon doen. Ze had een vreemd accent en haar kennis van het Ganeogaono was gebrekkig. 'Een van mijn twee oudere broers is meegekomen om te helpen mij onderweg te beschermen, maar hij is vijl: dagen geleden uit ons kamp aan de oever van de Brede Rivier verdwenen. We weten niet wat er met hem is gebeurd.'
'Had je moeder ook zoons?' vroeg de vrouw met de brede wangen.
Ze hadden haar verkeerd begrepen. Ingrid had moeten zeggen dat ze haar halfbroers waren. 'Twee zoons en vier dochters, maar ik was de enige die in leven bleef. Mijn broers waren de zoons van de eerste vrouw van mijn vader, die stierf voordat hij mijn moeder leerde kennen. Oles haar is roder dan her mijne.' Ze wist niet precies hoeveel ze hen moest vertellen. Als ze over zijn baard begon, kwam ze misschien ongeloofwaardig over. 'We zijn twee jaar lang onderweg geweest.'
'Ben je dan niet op Schildpadeiland geboren?' vroeg de Moeder van de Wolvenclan.
Ingrid boog haar hoofd. 'Nee.' Hun stilzwijgen gaf haar de moed om verder te gaan. 'Het land van mijn vader ligt hier ver vandaan, aan de oostkant van de oceaan. Mijn vader en mijn broer Leif wonen nog steeds bij de zeejagers. Mijn vader is oud en Leif is met een van hun vrouwen getrouwd. Wegsneller bood aan om mijn broer Ole en mij naar het land van mijn moeder te brengen en ons de taal van de langehuisvolken te leren. Hij beloofde dat hij me thuis zou brengen.'
Ze keken allemaal naar Wegsneller toen ze dat zei. Ze moest hem belonen voor alles wat hij voor haar had gedaan. 'De Algonquian namen ons gevangen en wilden ons doden omdat ze het stalen mes van mijn broer wilden hebben. Wegsneller kwam naar het dorp van de Algonquian toe om ons te redden. Hij heeft mij naar een veilige plaats gebracht en ging toen terug om Ole te halen.'
'En?' vroeg een oudere man.
'Wij zijn hier. Zij zijn dood.'
Een andere man, met lang grijs haar dat tot halverwege zijn rug reikte, had vlakbij staan luisteren. Tot op dat moment had hij niets gezegd, maar nu begon hij in een zich steeds herhalend ritme met een schildpadratel te zwaaien. Hij liep één keer om Ingrid en Wegsneller heen voordat hij ophield met zijn geratel en de clanmoeders toe knikte.
'Moeder van de Wolvenclan,' vroeg hij. 'Bent u bereid om de vrouw die Droomster wordt genoemd in uw clan en uw huis op te nemen?'
'Ik ben bereid om haar op te nemen,' zei ze met een gesmoorde stem. Wegsneller stak de priester zijn wampumstreng toe. Ingrid volgde zijn voorbeeld en de man pakte ze allebei aan en liet zijn hand over de gladde schelpen glijden.
'Mooi, dan is dat in orde,' zei een van de andere clanmoeders. Ze legde haar benige hand op de schouder van Wegsneller. 'Je hebt gezegd dat je Droomster naar huis zou brengen. Sta op en doe dat dan. Iedereen heeft honger, waar wacht je nog op?'
Wegsneller wreef over zijn knieën en stond op. Hij keek langzaam om zich heen en zijn blik dwaalde van Ingrid naar de mensen uit de stad. Ten slotte keek hij de oude vrouw aan die hem had aangesproken. 'Ik groet u ook, moeder. Als u ons eerder had uitgenodigd om binnen te komen, hadden we ons eten nu op gehad.'
De Moeder van de Wolvenclan en de Moeder van de Schildpadclan liepen samen naar de Moeder van de Berenclan toe. 'Je zoon heeft zijn schuld ingelost,' fluisterde de Moeder van de Schildpadclan. 'Je hoeft je niet meer voor hem te schamen. Hij is als held teruggekeerd.'
Ingrid pakte de uitgestoken hand van Wegsneller aan. Het was de eerste keer dat ze elkaar sinds de avond ervoor aanraakten. De blik waarmee ze elkaar aankeken, ontging de mensen om hen heen niet. Hij bleef haar hand vasthouden en liep met haar naar de opening in de palissade, waar de uiteinden van de omheining elkaar overlapten. 'Ik breng je naar het huis waar de Moeder van de Wolvenclan zelf woont,' zei hij. 'Dan ga ik naar het mijne. Mijn moeder en jouw grootmoeder moeten beslissen of ik ook in haar huis mag komen wonen als jouw man. In de tussentijd ga ik weer terug om te proberen of ik Ole kan vinden.'
Ingrid wilde niet tegen hem zeggen dat ze doodsbang was dat hem iets zou overkomen. Maar ze moest weten wat er met Ole was gebeurd en Wegsneller zou dat raadsel waarschijnlijk wel kunnen oplossen. 'Pas goed op jezelf. Zorg dat je weer bij me terugkomt.' Ze kenden elkaar inmiddels zo goed dat woorden eigenlijk overbodig waren.
Onder het embleem van de Wakende Wolf dat boven de ingang hing, keken ze elkaar nog één keer diep in de ogen. Toen draaide hij zich om en liep weg.
Ingrid maakte een diepe revérence voor haar grootmoeder. De ogen van de oude vrouw werden groot bij dat vreemde eerbetoon. Hoewel dit meisje waarschijnlijk haar kleindochter was, waren ze toch vreemden voor elkaar. Het kind kwam uit een totaal andere wereld. 'Welkom in mijn huis,' zei ze, terwijl ze het gordijn dat als deur diende opzij schoof en voor Ingrid uit liep. 'Ga maar meteen mee naar mijn woongedeelte, Droomster. Ik zal je iets te eten geven en daarna mag je naast mij op mijn bedbank slapen.'