2

Oman is overal

De vrijwel onbewoonde zuidkust van het Arabisch schiereiland bestaat uit een vulkanische vlakte die wordt afgewisseld met loodrecht omhoog rijzende rotsformaties van dolomiet, kalksteen en schalie. Honderden kilometers lang rijgen brede stranden zich in hun ongerepte schoonheid aaneen. Dit stukje aarde lijkt werkelijk nooit door mensenhanden aangeraakt. En doordat ook de golven, hoe schitterend ook, niet verbonden zijn met historische herinneringen, lijkt de turkooizen zee op alle tropische wateren. Maar de wind vertelt een verhaal. Op de moessonwinden, die over de hele Indische Oceaan ten noorden van de evenaar waaien, kun je de klok gelijkzetten. Vanaf april komt de wind zes maanden lang uit het noorden of noordoosten en in oktober draait hij naar het zuiden of zuidwesten. Met als gevolg dat zeilschepen al vanaf de Oudheid in betrekkelijk korte tijd lange afstanden konden afleggen en de zeelieden zeker wisten dat zij, hoewel misschien pas maanden later, even snel weer terug konden.*

* De moesson is zo betrouwbaar dat het uitblijven ervan een historische gebeurtenis was: toen in 1630 de regen in delen van India – Gujarat, de Deccan-hoogvlakte en de Coromandelkust – uitbleef, vielen er miljoenen doden door de droogte. John Keay, The Honourable Company: A History of the English East Indian Company, Londen, HarperCollins, 1991, p. 115-116.

Natuurlijk was het niet altijd zo simpel. ‘De noordoostmoesson is even zacht, droog en verkoelend als de permanente passaatwind […], maar die uit het zuidwesten brengt een hoop slecht weer,’ om met de Australische kapitein en reiziger Alan Villiers te spreken, die de Indische Oceaan als zijn broekzak kende. Door dat noodweer waren schepen in bepaalde delen van de oceaan soms in béide richtingen aangewezen op de noordoostmoesson. De Arabische, Perzische en Indiase dhows* hadden daar evenwel geen problemen mee: met hun grote latijnzeilen konden die wel tot 55, 60 graden tegen de lichte noordoostenwind in zeilen, dat wil zeggen ze konden er recht tegenin.** Omdat zij zo amper onderdeden voor het moderne zeiljacht, mag dat een grote technische prestatie worden genoemd. Het belang ervan was dat zeilschepen vanuit Zuid-Arabië in een rechte lijn naar de Malabarkust van Zuidwest-India konden varen, zelfs als ze dan, zoals zeelieden dat noemen, ‘aan de wind moesten zeilen’.

* De kleinere dhow, die voor het vissen wordt gebruikt, wordt een mashua genoemd, een benaming die uit India stamt; de grotere dhow, gebruikt voor vervoer van goederen en mensen, heet een jahazi, een Perzisch woord.

** Alan Villiers, Monsoon Seas: The Story of the Indian Ocean, New York, McGraw-Hill, 1952, p. 3, 6, 56-57. In de Golf van Bengalen, waarvan de oostelijke kust deels onbereikbaar was tijdens de noord-oostelijke moesson, was de windsituatie nog ingewikkelder. Zie Sinnappah Arasaratnam, Maritime India in the Seventeenth Century, New Delhi, Oxford University Press, 1994, p. 4.

Dat de wind uit het zuidwesten stormachtig kon zijn, maakte de ontdekking van de regelmaat van de moessonwinden niet minder belangrijk. Dankzij die kennis konden zeelieden hun reizen zo plannen dat ze niet al te vaak tegen de wind in hoefden te zeilen.1 Met als gevolg dat de landen rond de Indische Oceaan het stoomschip niet of althans veel minder nodig hadden voor een zeeverbinding dan de gebieden rond de beide andere oceanen. Dat de wind in zo’n groot gebied twee keer per jaar draait is tamelijk uniek. Ook elders verandert de wind van kracht en richting met de seizoenen, maar de regelmaat is nergens zo groot als in het moessongebied. En de andere belangrijke oceaanwinden, de noord- en zuidoostelijke passaatwinden in de tropen en de westenwind op de hogere breedtegraden, duren net als de windstilte bij de evenaar het hele jaar.

Het is dus zeer goed denkbaar dat de kunst van het zeilen op open water voor het eerst werd beoefend vanaf de zuidkust van het Arabisch schiereiland, waar de nachten worden verlicht door sterren, vis in overvloed is en rivieren praktisch afwezig zijn.2 Vanaf die kust konden schepen niet alleen Oost-Afrika, maar ook India opmerkelijk snel bereiken. Ja, dankzij de wind vormde de wereld tussen de Hoorn van Afrika en de Indonesische archipel ruim zesduizend km verderop – met al haar woestijnen, landbouwgebieden en havens – gedurende een groot deel van de geschiedenis een kleine, hechte gemeenschap.

En dat betekent ook dat er al vroeg handel werd gedreven.

Ik ben in Dhofar, de provincie van Oman die ongeveer halverwege de zuidkust van het Arabisch schiereiland aan de grens met Jemen ligt. Het landschap lijkt op een abstract doek van oceaan en rotsen, volkomen kaal in de droge wintermaanden, op een eenzame wierookboom na. Als ik het stukje bast dat ik van de stam heb gesneden verpulver, is het even alsof ik in een oosters-orthodoxe kerk sta. Ver voor de komst van het christendom echter werd er al wierook (lubban in het Arabisch) gebrand om kleding te verfrissen, mensen te zegenen, insecten op afstand te houden en allerlei ziektes te behandelen. Stukjes van deze hars werden in drinkwater opgelost als versterkend middel, vooral voor de nieren; ook werd geloofd dat wierook de weerstand verhoogde en boze geesten verdreef. In de Oudheid werd bij lijkverbrandingen de lucht ermee gezoet en farao’s werden ermee gebalsemd. Wierookhars werd gevonden in de tombe van Toetanchamon in Luxor en we weten dat ook in de joodse tempel in Jeruzalem wierook lag opgeslagen in een speciaal, door priesters bewaakt vertrek.

Als essentieel product voor het leven in Rome, Egypte, Perzië en Syrië was wierook in de Oudheid wat olie in de moderne tijd is: handelswaar die de basis vormt van scheepsroutes. Dhofar en het naburige Jemen exporteerden drieduizend ton wierook per jaar naar delen van het Romeinse Rijk aan de Middellandse Zee.3 Met wierook geladen zeilschepen voeren achter elkaar en verzekerd van een gunstige moessonwind naar het zuidwesten, naar de ingang van de Rode Zee, in de richting van Egypte of Rome, of oostwaarts naar Perzië en India. Wanneer de wind maanden later draaide, zeilden ze terug naar de havens in Dhofar of Jemen, beladen met ivoor en struisvogelveren uit Afrika of diamanten, saffieren, lapis lazuli en peper uit India. De tribale koninkrijken aan de kusten van Arabië – Saba, Hadramaut en Himyar – werden rijk van de overzeese handel. Tot circa 100 v.Chr. vormde de nu zo onherbergzame kust de spil in de handel tussen Oost en West. Voordat het rechtstreekse scheepsverkeer tussen Egypte en India op gang kwam, kwamen Grieken, Perzen en Afrikanen naar de alhier gelegen Arabische havens om handel te drijven.4

De zomermoesson uit het zuiden, die hier de khareef wordt genoemd, zal regen brengen en de steenwoestijn in West-Oman in een groene oase veranderen. Maar doordat het klimaat in de Oudheid vochtiger was, was er toentertijd zelfs zoveel drinkwater dat er steden konden ontstaan, die dankzij de handelscontacten een rijke cultuur ontwikkelden. Op mijn tocht langs de kust kom ik langs een stenen hut waar een Arabier, gekleed in een dishdasha en met een geborduurd mutsje op het hoofd, volgens Indiaas masala-recept thee voor me zet: met melk, kruiden en heel veel suiker. Eerder al had ik in een eethuisje kokosnoot met kerriepoeder gegeten en een soep die op smaak was gebracht met chilipeper en sojasaus. Doordat een zeilschip sneller bij de monding van de Indus dan bij die van de Eufraat is, hebben de Arabieren hier in hun dagelijks leven veel Indiase en Chinese gebruiken overgenomen.

Ik bezoek de ruïnes van Sumhuram, de oude havenstad in Dhofar die dankzij de wierookhandel tussen de 4e eeuw voor en de 4e eeuw na Chr. een van de rijkste steden ter wereld was. In een inscriptie op de tempel van koningin Hatsjepsoet in Luxor wordt de hier geproduceerde witte wierooksoort Al Horjari vermeld. Deze wierook, die tot in China beroemd was en ook door Marco Polo wordt genoemd in het boek over zijn reizen, stond bekend als de beste ter wereld.5

De Chinese stad Quanzhou importeerde op een gegeven moment jaarlijks bijna vierhonderd pond wierook uit Al-Baleed, dat niet ver van Sumhuram aan de kust van Dhofar lag. Binnen de oude muren van deze havenstad bevinden zich veel restanten van ruim vijftig middeleeuwse moskeeën, waardoor ik me ook een goede voorstelling kan maken van Sumhuram. De stad, waarvan de geschiedenis teruggaat tot 2000 v.Chr., kreeg in 1285 bezoek van Marco Polo. De eveneens beroemde Marokkaanse reiziger Ibn Batoeta bezocht de stad tweemaal: in 1329 en in 1349. Beiden kwamen en vertrokken via zee. Ook de Chinese admiraal Zheng He kwam hier twee keer: na met zijn ‘schatschepen’ de hele Indische Oceaan overgevaren te zijn, meerde hij in 1421 en exact tien jaar later nogmaals aan in Al-Baheed, waar hij met open armen werd ontvangen.* Honderden jaren eerder al, aan het eind van de 10e eeuw, omschreef de in Jeruzalem geboren Arabische geograaf Al-Muqaddasi de havens van Oman en Jemen als de ‘vestibule’ van China; de Rode Zee stond in zijn tijd zelfs bekend als de Chinese Zee.6 Van hun kant voeren Omani’s uit Dhofar en andere delen van Zuid-Arabië al vanaf halverwege de 8e eeuw naar China. Later zouden van het Arabisch schiereiland afkomstige Arabieren op Noordwest-Sumatra, dus helemaal aan de andere kant van de oceaan, de haven Banda Atjeh bouwen als de ‘Poort naar Mekka’.7

Je mag dus rustig van een kleine wereld spreken.

* ‘Schatschepen’ waren oorlogsschepen met klein-kaliber geweren, bommen en raketten aan boord.

‘Oman is overal, in China, India, Singapore en Zanzibar,’ aldus de regeringsambtenaar Abdulrahman Al-Salimi in de Omaanse hoofdstad Muscat. Hij ontvangt mij met rozenwater, dadels, kleverige halwa en bittere, naar kardemom geurende koffie die uit een koperen kan wordt geschonken. Boven zijn dishdasha draagt hij een witte tulband. De minister van Religieuze Schatten, die ik ook ontmoet, draagt een met juwelen versierde dolk (khanjar) voor zijn buik. In dit land wordt bewust een naar buiten gerichte cultuur uitgedragen, een identiteit die hoort bij een zeevarende natie. Met deze in de loop van duizenden jaren ontstane mentaliteit keren de Omani’s zich niet van de buitenwereld af, maar zoeken er juist contact mee. Dit land laat zien dat de mondialisering het best gedijt als die gestoeld is op een sterk zelfbewustzijn dat de destructieve commerciële krachten kan weerstaan. Dingen die op het eerste gezicht als middeleeuws kunnen overkomen, blijken uitstekend bij de moderne wereld te passen.

De rit van Dhofar naar Muscat voert twaalf uur lang over een volkomen platte grind- en lavawoestijn die grenst aan het ‘Empty Quarter’ van Saoedi-Arabië.* Het grootste deel van de geschiedenis zou deze reis naar het noordoosten via zee zijn gemaakt. De Omani’s kunnen qua zeevaart in veel opzichten als de ultieme Arabieren worden beschouwd. Ze waren eeuwenlang zo invloedrijk dat de hele Arabische Zee – het noordwestelijke kwart van de Indische Oceaan – ooit de Zee van Oman heette. Ofschoon de legendarische Sindbad de Zeeman zijn basis in het Iraakse Basra had, kwam hij volgens sommigen uit het Omaanse Sohar. De homerische tochten die Sindbad van de 8e tot in de 10e eeuw maakte, leren eens temeer dat deze enorme oceaan dankzij de wind en het zeiltalent van de middeleeuwse Arabieren en Perzen een ‘kleine’ oceaan was. Het koninkrijk Mihraj uit Sindbads eerste reis doet volgens kenners denken aan Borneo in de Zuid-Chinese Zee; de monsterlijke vogels uit zijn tweede reis zouden vogels bij Madagascar zijn; het Apeneiland uit de derde reis was volgens de 12e-eeuwse Arabische geograaf Idrisi het tussen Jemen en Somalië gelegen eiland Socotra; en bij het land van de kannibalen uit de vierde reis wordt gedacht aan de Andamanen in de Golf van Bengalen of zelfs aan het nog verder gelegen Sumatra.

* Het volkomen kale, waterloze binnenland van Oman was ook een reden waarom de Omani’s zich op de zeevaart richtten.

Ook de man die het schip van Vasco da Gama in 1498 van Kenia naar India loodste, was mogelijkerwijze een beroemde zeevaarder uit Oman, te weten Ahmed ibn Majid, over wie later meer.* De Omani’s domineerden de slavenhandel en koloniseerden tot in de 19e eeuw de Swahilikust in Oost-Afrika. De havenstad Gwadar aan de Arabische Zee in Beloetsjistan (Zuidwest-Pakistan) was tot 1958 in Omaanse handen. In Indonesië wonen veel Arabieren van Omaanse afkomst, wier voorvaderen hielpen bij het verspreiden van de islam in het Verre Oosten.

* Hoewel veel geleerden het hierover eens zijn, bestaat er nog enige verwarring over de identiteit van Da Gama’s loods. Volgens een deskundige kwam hij uit het Indiase Gujarat. Satish Chandra, The Indian Ocean: Exploration in History, Commerce and Politics, New Delhi, Sage, 1987, p. 18.

Omgekeerd tref je ook sporen van al deze landen aan in Oman. In de soeks van Muscat zie je een hoop nazaten van de hindoestanen die in de 19e eeuw vanuit Rajasthan of Hyderabad naar Oman gingen. De kleding van de vrouwen en de mutsjes van de mannen getuigen van invloeden uit Beloetsjistan en Zanzibar. De muziek en dans zijn aan dit Afrikaanse eiland ontleend. Chinees porselein is alomtegenwoordig. De bakkers zijn Jemenieten of Iraniërs. Veel zakenlieden komen uit Gujarat in Noordwest-India. Op oude Omaanse wapenschilden zie je motieven die door India en de Zuid-Afrikaanse Zoeloes beïnvloed zijn. Het Arabisch dat in Oman wordt gesproken, zit vol leenwoorden uit al die landen en gebieden, en menig Omani spreekt Arabisch met een Swahili-accent. Kortom, in Oman en andere landen aan de Indische Oceaan voltrok de mondialisering zich al in de Oudheid en de Middeleeuwen, veel eerder dus dan elders. Met als gevolg dat er een buitengewoon veelzijdige cultuur ontstond.

In het Westen gelden de Arabieren als een woestijnvolk met de neiging tot extremisme die dat soort volkeren aan zou kleven. Maar zoals de wierookhandel en het hele verleden van Oman leren, waren zij ook grote zeevaarders en kosmopolieten die de Indische Oceaan al duizenden jaren voor de komst van Vasco da Gama bevoeren. Als je de hele periode van Arabisch expansionisme bekijkt, ‘dan valt vooral één ding op’, zo stelt de Nederlands-Amerikaanse André Wink in zijn encyclopedische werk Al-Hind: The Making of the Indo-Islamic World. ‘Doordat de contacten op economisch, sociaal en cultureel gebied, onder de hoede van de islam, […] toenamen en steeds complexere patronen vormden, groeide en bloeide de internationale economie rond de Indische Oceaan – met India in het centrum en het Midden-Oosten en China als de twee dynamische polen.’8

De ‘Saracenen’, zoals de Britse geograaf Sir Halford Mackinder de Arabieren honderd jaar geleden noemde, ‘bouwden een imperium op door de drie hun ter beschikking staande vervoermiddelen te benutten: de kameel en het paard enerzijds en het schip anderzijds. Op verschillende momenten overheerste hun vloot de Middellandse Zee tot aan Spanje en de Indische Oceaan tot aan Maleisië.’9 De trapeziumvorm van het schiereiland heeft deze ontwikkeling bevorderd. Het is aan drie kanten door water omringd. In het westen liggen de Golf van Suez, de Rode Zee en de Bab el Mandeb (de ‘Poort van Tranen’); aan de tweeduizend km lange zuidkust die ooit het vruchtbaarste en dichtstbevolkte deel van het schiereiland was (Jemen, Hadramaut en Dhofar) ligt de oceaan en aan de oostkust de Perzische Golf. De Golf loopt tot de Iraakse rivier de Shatt el Arab, waarin de Tigris uitmondt die weer naar Bagdad loopt. De hoofdstad van het Abbasidische Kalifaat, dat bestond van de 8e eeuw tot de verwoesting door de Mongolen in de 13e eeuw, was dus via de Indische Oceaan verbonden met China. Want eeuwenlang waren verre landen gemakkelijker via zee te bereiken dan via onherbergzame woestijnen.

Gunstig voor de Arabische handel was ook de nabijheid van de Afrikaanse kust in het westen en het Iraanse Hoogland in het oosten. Doordat de Arabieren al in de Oudheid de kalme binnenzeeën aan weerskanten van het schiereiland, de Rode Zee en de Perzische Golf, overstaken, hadden zij sterke banden met twee klassieke stedelijke beschavingen: de Egyptische en de Perzische. Oorspronkelijk was Perzië het actiefst in de overzeese handel met landen in het oosten. In de 6e eeuw v.Chr. bestond er tussen de Achaemenidische dynastie in Perzië en de even succesvolle Maurya-dynastie in India al zoveel scheepsverkeer dat de Perzische koning Darius I ‘een verkenning van de zeeën van Suez tot de Indus’ gelastte.10 Veel later, vlak voor de val van de Sassaniden door de komst van de islam, bereikten Perzische schepen vermoedelijk Chinese havens. Feit is dat in Chinese documenten uit de late 7e en uit de 8e eeuw Perzen worden genoemd als eigenaren van schepen in Kanton.11 Perzië was onder de Sassaniden een belangrijke zeemacht geworden, maar vanaf die tijd viel het onderscheid tussen Perzen en Arabieren weg. De volkeren groeiden onder het eclectische Abbasidische Kalifaat in Bagdad zo naar elkaar toe dat hun zeelieden, die de Indische Oceaan van Afrika tot het Verre Oosten bevoeren, onder de algemene noemer ‘moslims’ vielen.

Als de oudste route over open water van de mensheid is de Perzische Golf terecht naar de Perzen genoemd. Schepen die niet op de moessonwind via de open oceaan van Oman naar Zuid-India wilden varen, konden via de Golf helemaal langs de kust van Sindh (Zuidoost-Pakistan) en Hind (India) zeilen zonder het zicht op land te verliezen. Zuid-India vormde namelijk de ‘scharnier’ tussen de twee grote bekkens van de Indische Oceaan, de Arabische Zee en de Golf van Bengalen.12 Vanaf de kust van Zuid-India of Ceylon kon een zeilschip hoog aan de wind zeilend in één ruk door naar het Verre Oosten. Op die manier duurde de tocht van de Perzische Golf naar het Indonesische Sumatra ‘slechts’ zeventig dagen – dankzij de moesson lag het gemiddelde aantal knopen twee keer zo hoog als op de Middellandse Zee.13 In de andere richting konden schepen relatief snel en gemakkelijk van Oman zuidwestwaarts naar Oost-Afrika varen. Vanaf 1200 na Chr. werd de Swahilikust onder de maritieme invloedssfeer van de islam gebracht, en eind 15e eeuw hadden moslimimmigranten uit Zuid-Arabië op zijn minst dertig steden op de Afrikaanse kust gebouwd.14 Het was alsof elke bevolkingsgroep overal rond deze kust aanwezig was.

Zoals eerder gezegd vormden in de Oudheid de steden op de kust van Zuid-Arabië ‘de pakhuizen voor al het goederenverkeer’ tussen Afrika, Egypte en India, om de islamkenner George F. Hourani te citeren. De ambassadeurs die de Egyptische vorst Ptolemaeus II naar de Mauryaanse koningen Chandragupta en Asoka in India stuurde, reisden vermoedelijk via de Saba-havens, via Jemen dus. En dat gold ook voor de ‘Indiase vrouwen, ossen en beelden die [Ptolemaeus] liet meevoeren in de overwinningsparade’ in het jaar 271 of 270 v.Chr.15 Volgens het Griekse document ‘Periplus van de Erythreïsche Zee’ (Rondvaart rond de Rode Zee), dat rond 50 na Chr. door een ware meester-zeezeiler werd geschreven, waren er destijds Arabische kooplieden actief in het Oost-Afrikaanse Somalië en bij de monding van de Indus (in het huidige Pakistan). De schijnbaar zo desolate zuidkust van het Arabisch schiereiland vormde dus ooit het centrum van de handel tussen de beschavingen en dat was geheel te danken aan de zeevaart.

De overwinning van de islam in de 7e eeuw bevorderde de overzeese handel. De islam biedt niet alleen gedragsregels voor sociale en economische relaties, maar is ook een ‘draagbaar’ geloof, om met historica Patricia Risso te spreken. De islam ‘is niet gebonden aan een bepaalde plaats waar zich animistische geesten ophouden noch aan tempels die aan bepaalde goden zijn gewijd’, zoals het hindoeïsme. Het geloof was dan ook bijzonder ‘geschikt voor kooplieden die elders ingewikkelde transacties moesten sluiten’. Ook buiten het eigen land legden zij door het geloof gemakkelijk contact doordat ze met de vreemdelingen zaken als de koran, het gezamenlijke gebed, regels aangaande het gezinsleven en het verbod op het nuttigen van varkensvlees en alcohol deelden. De hadj fungeerde in de eerste eeuwen van zijn bestaan in feite ook als handelsbeurs: in Mekka kwamen islamitische kooplieden samen om zaken te doen. En doordat de islam zich tevens ‘vermengde en samenleefde’ met het hindoeïsme en boeddhisme, ontstond er een ‘samenhang’ in de wereld van de Indische Oceaan die zelfs het veel kleinere Middellandse Zeegebied – dat door de wind meer uiteengedreven dan samengebracht werd – niet altijd kende, zo schrijft de sociologe Janet L. Abu-Lughod.16 De vele handelaren, die zich goed aan de nieuwe normen en gewoonten aanpasten, namen de islam via de zuidelijke zeeën mee naar Oost-Azië en Afrika.17

In Oost-Afrika kochten moslims slaven en ivoor in, in de Perzische Golf parels en goud, in India rijst en katoen en in China zijde, thee en porselein.18 Het geloof vormde niet alleen een band tussen de islamitische handelaren in verre oorden aan de Indische Oceaan, maar de handel zorgde ook voor bekeerlingen. Pragmatisme heeft daarbij vast een rol gespeeld: een Afrikaanse of Aziatische koopman die moslim werd, kwam uiteraard in een goed blaadje te staan bij de Arabieren. In Birma, dat vanuit het westen door de Arabieren werd gepenetreerd, namen veel Arakanezen uit economische overwegingen een Arabische naam aan. Ook in India en overal elders bekeerden mensen zich onder invloed van Arabische handelaren. Zo ontstonden er moslimgemeenschappen van Mogadishu tot Malakka, dus van Somalië tot Maleisië. (De bekeringen verliepen heel anders dan bij het christendom: christelijke missionarissen hadden weinig met handel van doen en hun belangen gingen in sommige gevallen zelfs lijnrecht in tegen die van de Europese handelsmaatschappijen.)19

De Arabische expansie langs de Indische Oceaan werd behalve door de opkomst van de islam ook bevorderd door de opbloei van China. De mohammedaanse staat in Medina werd opgericht in 622; in China kwam de Tang-dynastie in 618 aan de macht. De Chinese keizer blies de bureaucratie nieuw leven in, vestigde een sterke centrale staat en stimuleerde bovendien op agressieve wijze de overzeese handel met landen aan de Indische Oceaan. Zo ontstond er eenzelfde situatie als in de Oudheid, toen het Romeinse Rijk het westelijk deel en de Han-dynastie het oostelijk deel van de Indische Oceaan beheerste. De Chinezen hadden voor de komst van de islam al handel gedreven met hindoeïstische en boeddhistische Indiërs, maar daarna ging hun voorkeur – onder druk van het Tang-bestuur – uit naar islamitische Indiërs, Arabieren en Perzen.20 Die verandering luidde de eeuwenlange handelscontacten in tussen de middeleeuwse kalifaten (van de Omayyaden in Damascus en vooral de Abbasiden in Bagdad) enerzijds en de Tang-, Song- en Yuan-keizers anderzijds. Pas in de 15e eeuw, toen China zich voor buitenlanders afsloot en ook de commercie bemoeilijkte, kwam er de klad in de handel van de islamitische landen. Maar omdat de grote rijken aan weerszijden van de oceaan commercieel afhankelijk van elkaar bleven, heerste er over het algemeen vrede en vrijhandel.

De vraag naar wierook en naar luxegoederen als edele metalen en geneeskrachtige kruiden was de motor achter de handel tussen landen in Azië. Daarnaast leverde India rijst en katoen aan China en dat leverde in ruil daarvoor thee. Bij zijn aankomst in het Indiase Calicut was Vasco da Gama stomverbaasd over de overzeese handel die vanuit ‘China naar de Nijl’ kwam.21 Bij de middeleeuwse mondialisering was het islamitische handelsstelsel net zo toonaangevend als het kapitalisme bij de huidige.

De moslims waren letterlijk overal. De islam was in de 7e eeuw nog maar een paar jaar oud, of de ontdekkingsreiziger Sa’ad ibn Abi Waqqas, die uit Ethiopië kwam gevaren, bouwde een moskee in de Chinese stad Quanzhou. Aan het begin van de 15e eeuw loodste een Indiase moslim de schatvloot van admiraal Zheng He van India naar Dhofar en vandaar naar Jemen. Vandaaruit maakte de admiraal, zelf ook een moslim, als eerste prominente Chinees de pelgrimstocht naar Mekka.22

Dat de moslims – van Arabische, Perzische of Indiase huize – het sterkst vertegenwoordigd waren op de Indische Oceaan, wil echter niet zeggen dat die van hen was. Handelaren uit alle landen en met alle geloofsovertuigingen deden hun voordeel met de unieke omstandigheden op de oceaan. Al voor de geboorte van de islam voeren Maleiers vanuit het huidige Maleisië en Indonesië over de hele oceaan naar Madagascar en Oost-Afrika om er kaneel en andere specerijen te verkopen.* Deze heidenen, die vanwege het drijflichaam op hun kano’s Waqwaqs werden genoemd, konden dankzij de wind de afstand van een kleine zesduizend km in ongeveer een maand afleggen.23 Ook hindoes verspreidden hun rituelen, iconen en taal over de kustgebieden van de oceaan. In heel Zuid- en Zuidoost-Azië werd door Indiase kooplieden, in hoofdzaak hindoes, zo’n levendige handel gedreven, dat deze regio in de vroege Middeleeuwen ‘de wereld van het Sanskriet’ ging vormen.24 In deze hele periode en in de vroegmoderne tijd stond de Indiase Coromandelkust in nauw contact met zowel Birma en Indonesië als met, in de andere richting, Perzië.

* Bij opgravingen in Kenia is Iraans aardewerk uit het Sassaniden-tijdperk in de late Oudheid gevonden, evenals Chinees Yueh-aardewerk. Ook dat laat zien dat schepen toen al grote afstanden aflegden. Charles Verlinden, ‘The Indian Ocean: The Ancient Period and the Middle Ages’, in Satish Chandra, The Indian Ocean: Explorations in History, Commerce and Politics, New Delhi, Sage, 1987, p. 50.

De Indische Oceaan vormde een web van handelsroutes. De lijnen die in onze tijd de groeiende commerciële en culturele verbondenheid aangeven, komen min of meer met dat web overeen. Dat de Indische Oceaan grotendeels uit randzeeën bestaat – de Arabische Zee, de Golf van Bengalen, enzovoorts – leidde er ‘als van nature’ toe dat er ‘meerdere hegemoniale machten naast elkaar bestonden,’ aldus Abu-Lughod.25 Met andere woorden: de oceaan was neutraal. Geen enkel land had de oceaan in handen, en al helemaal geen Europees koninkrijk.

Zoals in de Middeleeuwen de westerse hegemonie nog in het verschiet lag, zo zal in komende decennia de Amerikaanse hegemonie over de wereldzeeën – als de laatste fase van de overmacht van het Westen – weleens langzamerhand tot het verleden kunnen gaan behoren.