Dankbetuiging

Voor dit project heb ik een aantal academische studies gelezen die niet alleen onverwacht veel bijdroegen aan het plezier dat ik aan deze onderneming heb beleefd, maar die ook een inspiratiebron vormden bij al mijn journalistieke onderzoek. Ik koester niet de hoop dat mijn werk zich kan meten met deze even uitstekende als gedetailleerde studies. Ik zal enkele ervan noemen; de andere zijn te vinden in de noten bij de verschillende hoofdstukken. Janet L. Abu-Lughod, Before European Hegemony: The World System A.D. 1250-1350 (1989); C.R. Boxer, The Portugese Seaborne Empire 1415-1825 (1969); Richard M. Eaton, The Rise of Islam and the Bengal Frontier, 1204-1760 (1993); K.M. Panikkar, Asia and Western Dominance (1959); John F. Richards, The Mughal Empire (1995); en André Wink, Al-Hind: The Making of the Indo-Islamic World, dl. 1 (1990).

Mijn assistente Elizabeth Lockyer, die haar gelijke niet kent, heeft de kaarten in dit boek verzorgd. Dat ik deze verkenning kon ondernemen was allereerst te danken aan mijn redacteuren bij Random House, Kate Medina en Millicent Bennett, en zij hebben ook het manuscript geredigeerd. Tevens wil ik dank zeggen aan Frankie Jones en Lindsey Schwoeri. Bij The Atlantic Monthly, dat een ingekorte versie van een aantal hoofdstukken van dit boek publiceerde, hebben James Bennet, Justine Isola, Scott Stossel en in het bijzonder James Gibney mij redactionele hulp geboden en de feiten gecheckt. Daarnaast heb ik een essay over de Indische Oceaan in Foreign Affairs gepubliceerd en ook de redacteuren van dat blad – James F. Hoge jr., Gideon Rose en Stephanie Giry – ben ik erkentelijk voor hun deskundige hulp en de prominente plaats die zij mijn stuk gaven. Voorts wil ik nogmaals mijn agenten, Carl D. Brandt en Marianne Merola, bedanken voor de wijze waarop ze zich hebben ingezet voor mijn carrière en belangen als journalist.

Het Center for a New American Security (CNAS) in Washington D.C. bood mij een kantoor om aan dit boek te werken. Ik kan de instelling niet genoeg bedanken voor deze ruimte en de vele andere vormen van hulp en aanmoediging die ik van haar mocht ontvangen. Omdat ik niet alle mij behulpzame medewerkers van het CNAS kan noemen, wil ik me beperken tot het managementteam van Kurt Campbell, Michèle Flournoy en James N. Miller jr., die nu alle drie voor de regering-Obama werken. Ook ben ik dank verschuldigd aan het huidige team van Nathaniel Fick en John Nagl, evenals aan Seth Myers, die mij zeer geholpen heeft bij de research. Financieel werd dit project mede mogelijk gemaakt door de Smith Richardson Foundation; van deze stichting ben ik vooral Nadia Schadlow erkentelijk voor haar hulp bij dat belangrijke proces. Tevens wil ik de Aspen Strategy Group bedanken dat zij me liet deelnemen aan de Amerikaans-Indiase strategische dialoog.

In Kolkata organiseerde Gautam Chakraborti een heugenswaardige trip voor mij over de Hooghly-rivier. In Islamabad en Jakarta kreeg ik een gastvrij onderkomen en vriendschappelijk onthaal in het huis van respectievelijk Kathy Gannon en Henk en Emmeline Mulder. In Zanzibar kon ik het mooie appartementje huren van Emerson Skeens, die mij ook verder op allerlei manieren heeft geholpen. Luitenant-kolonel Larry Smith heeft mij op Sri Lanka letterlijk uit de gevangenis gehaald. En Oman kon ik bezoeken dankzij de lezingentour die mijn collega van de Amerikaanse marine-academie, Brannon Wheeler, in samenwerking met Abdulrahman Al-Salimi van het Omaanse ministerie van Religieuze Schatten regelde.

Verder kreeg ik vitale hulp van Jeffrey Anderson, Michael H. Anderson, Robert Arbuckle, Claude Berube, Gary Thomas Burgess, Robin Bush, Jon Cebra, Kingshuk Chatterjee, Eugene Galbraith, Kiki Skagen Harris, Timothy Heinemann, Fauzan Ijazah, Dilshika Jayamaha, Tissa Jayatilaka, Shahzad Shah Jillani, Douglas Kelly, Johanna Lokhande, Edward Luce, Mohan Malik, Harsh Mander, Scott Merrillees, C. Raja Mohan, Kiran Pasricha, Ralph Peters, Indi Samarajiva, Nick Schmidle, professor Stuart Schwartz, Mubashar Shah, Arun Shourie, SinhaRaja Tammita-Delgoda, Shashi Tharoor en Paul Wolfowitz.

En ten slotte wil ik nogmaals mijn dank uitspreken aan Maria Cabral, de vrouw met wie ik 27 jaar getrouwd ben en zonder wie veel van dit alles niet mogelijk was geweest.