3

 

 

 

 

 

 

Tamlins schuldgevoel moet zwaar op hem hebben gedrukt, want hoewel hij de volgende dag al vroeg was vertrokken, stond Lucien me op te wachten met het aanbod de voortgang in het dichtstbijzijnde dorp te inspecteren.

Ik was er al ruim een maand niet geweest. Ik kon me de laatste keer dat ik het terrein had verlaten zelfs niet eens meer herinneren. Er waren een paar dorpelingen uitgenodigd voor de feestelijkheden tijdens de Winterzonnewende, maar ik had hen dankzij de omvang van de menigte nauwelijks kunnen begroeten.

De paarden stonden al gezadeld klaar buiten de deuren van de stallen en ik telde de bewakers bij de poorten in de verte (vier), aan weerszijden van het huis (twee op elke hoek) en degenen die zich nu in de tuin bevonden waar ik zojuist uit was gekomen (twee). Ook al zei niemand iets, hun blik woog zwaar op me.

Lucien wilde zijn grijsgevlekte merrie al bestijgen, maar ik sneed hem de pas af. ‘Dus jij was van dat verrekte paard van je gevallen?’ siste ik hem met een duw tegen zijn schouder toe.

Lucien wankelde zowaar naar achteren, de merrie hinnikte geschrokken en ik tuurde knipperend met mijn ogen naar mijn uitgestoken hand. Ik weigerde erbij stil te staan wat de bewakers hiervan vonden. Voordat hij iets kon zeggen, vroeg ik dwingend: ‘Waarom heb je gelogen over de naga?’

Lucien sloeg zijn armen over elkaar, kneep zijn metalen oog tot een spleetje en schudde het rode haar uit zijn gezicht.

Ik moest mijn blik even afwenden.

Amarantha’s haar was donkerder geweest, en haar gezicht roomwit, totaal anders dan Luciens door de zon goudbruin gekleurde huid.

In plaats daarvan keek ik naar de stallen achter hem. Die waren groot en open, en de staljongens waren inmiddels bezig in een andere vleugel. Meestal had ik er geen bezwaar tegen om daarbinnen te zijn, wat vooral voorkwam wanneer ik me zo verveelde dat ik bij de paarden langsging die daar gehuisvest waren. Veel ruimte om me te bewegen, om te ontsnappen. De muren voelden niet zo… permanent aan.

In tegenstelling tot de keukens, die veel te laag waren, te dikke muren hadden en ramen die te klein waren om doorheen te klimmen. In tegenstelling ook tot de werkkamer waar te weinig natuurlijk licht was en geen handige uitgangen waren. Ik had in mijn hoofd een lange lijst opgesteld van de plekken in het landhuis die ik wel en niet verdroeg, gerangschikt naar de mate waarin mijn lichaam er verlamd en bezweet raakte.

‘Ik heb niet gelogen,’ zei Lucien kortaf. ‘Ik ben ook echt van mijn paard gevallen.’ Hij klopte op de flank van zijn paard. ‘Nadat een van hen me van haar af had geduwd.’

Een typische elfidenmanier van denken, van liegen. ‘Waarom?’

Lucien perste zijn lippen op elkaar.

‘Waarom?’

Hij draaide zich slechts om naar de geduldige merrie. Toch had ik nog net de uitdrukking op zijn gezicht opgevangen, de… medelijdende blik in zijn ogen.

Ik gooide er onbeheerst uit: ‘Kunnen we ook te voet gaan?’

Hij keerde zich langzaam weer naar me om. ‘Het is vijf kilometer.’

‘Dat kun jij in een paar minuten rennend overbruggen. Ik wil graag weten of ik je kan bijhouden.’

Zijn metalen oog snorde zacht en ik wist al wat hij zou zeggen voordat hij zijn mond opendeed.

‘Laat ook maar,’ zei ik. Ik was al op weg naar mijn witte merrie, een lief dier, hoewel ze een tikje lui en verwend was. Lucien deed geen poging me van het tegendeel te overtuigen en reed zwijgend naast me toen we het landgoed verlieten en het bospad opreden. Als altijd was de lente in volle bloei, geurde de bries naar sering en ritselde de lage begroeiing aan de zijkant van het pad vol leven. Nergens een spoor te bekennen van de Bogge of de naga, of van de andere wezens die ooit een diepe stilte over het bos hadden doen neerdalen.

Na een tijdje zei ik tegen hem: ‘Ik hoef jouw medelijden niet.’

‘Het is geen medelijden. Tamlin zei dat ik het je niet mocht vertellen…’ Hij trok even een pijnlijk gezicht.

‘Ik ben niet van suiker. Als de naga jou hebben aangevallen, hoor ik dat te weten…’

‘Tamlin is mijn Edelheer. Als hij me iets opdraagt, gehoorzaam ik.’

‘Daar dacht je anders over toen je zijn bevelen zo wist te draaien dat je mij naar de Suriel kon sturen.’ Ik had het bijna niet overleefd.

‘Toen was ik wanhopig. Dat waren we allemaal. Maar nu… nu hebben we behoefte aan orde, Feyre. We hebben regels nodig, en hiërarchie en orde, als we serieus kans willen maken om alles opnieuw op te bouwen. Dus wat hij zegt, gebeurt. De anderen kijken als eerste naar mij – ik moet het goede voorbeeld geven. Vraag me niet de stabiliteit van dit hof te riskeren door tegen hem in te gaan. Niet nu. Hij geeft je waar mogelijk de vrije teugel.’

Ik ademde geforceerd rustig in om mijn veel te gespannen borstkas met zuurstof te vullen. ‘Ook al weiger je iets met Ianthe van doen te hebben, je klinkt precies zoals zij.’

Hij siste: ‘Jij hebt geen flauw idee hoeveel moeite het hem kost om jou alleen al van het landgoed te laten gaan. Hij staat onder veel meer druk dan jij doorhebt.’

‘Ik weet heel goed hoe zwaar hij onder druk staat. En ik besefte niet dat ik een gevangene was geworden.’

‘Dat ben je ook niet.’ Hij klemde zijn kaken op elkaar. ‘Dat is helemaal niet zo en dat weet je best.’

‘Toen ik nog een gewoon mens was, had hij er totaal geen bezwaar tegen dat ik ging jagen en in mijn eentje rondwandelde. In die tijd waren de grenzen veel minder veilig.’

‘Toen gaf hij niet om je zoals hij nu om je geeft. Na wat er Onder de Berg is gebeurd…’ De woorden galmden door mijn hoofd en langs mijn veel te strakgespannen spieren. ‘Hij is doodsbang. Doodsbang dat jij in handen van zijn vijanden valt. Dat weten zij ook. Ze weten heel goed dat ze alleen jou maar hoeven te grijpen om hem in hun macht te krijgen.’

‘Denk je soms dat ik dat niet weet? Maar verwacht hij nu werkelijk dat ik de rest van mijn leven in dat landhuis doorbreng met het aansturen van de bedienden en het dragen van mooie kleren?’

Lucien tuurde naar het altijd jonge bos. ‘Is dat niet wat alle mensenvrouwen willen? Trouwen met een knappe elfidenheer die hen de rest van hun leven met rijkdommen overlaadt?’

Ik trok zo hard aan de teugels van mijn paard dat ze met haar hoofd schudde. ‘Goed om te weten dat je nog steeds een vuile schoft bent, Lucien.’

Hij kneep zijn metalen oog weer tot een spleetje. ‘Tamlin is een Edelheer. Jij wordt zijn echtgenote. Er zijn tradities en verwachtingen die jij hoog zult moeten houden. Die wij hoog zullen moeten houden om een solide front te tonen aan de buitenwereld. Een front dat hersteld is van Amarantha en bereid is alle tegenstanders te verslaan die proberen opnieuw te pakken wat van ons is.’ Ianthe had me een dag eerder vrijwel dezelfde speech gegeven. ‘De Tiend die binnenkort zal plaatsvinden,’ vervolgde hij hoofdschuddend, ‘is de eerste die Tamlin heeft ingesteld sinds… haar vervloeking.’ Hij kromp bijna onmerkbaar even in elkaar. ‘Hij heeft ons volk drie maanden de tijd gegeven om hun zaken op orde te krijgen en hij wilde wachten tot het nieuwe jaar was begonnen, maar komende maand zal hij de Tiend opeisen. Ianthe heeft tegen hem gezegd dat het tijd is, dat het volk er klaar voor is.’

Hij zweeg en ik kon wel naar hem spugen, omdat hij het wist – omdat hij heel goed wist dat ik niet wist wat dat was en hij wilde dat ik dat toegaf. ‘Vertel op,’ zei ik vlak.

‘Twee keer per jaar, meestal rond de Zomer- en de Winterzonnewende, moet ieder lid van het Lentehof, of ze nu tot de Hoge Fae behoren of tot de lagere elfiden, een Tiend betalen, afhankelijk van hun inkomen en status. Daarmee wordt het landgoed in stand gehouden en betalen ze voor dingen als bewakers, eten en bedienden. In ruil daarvoor zal Tamlin hen beschermen, over hen heersen en hen helpen waar hij kan. Het draait om geven en nemen. Dit jaar heeft hij de Tiend een maand uitgesteld – om hun extra tijd te geven om het bedrag bij elkaar te zoeken en feest te vieren. Maar binnenkort zullen er afgezanten arriveren van elke groepering, elk dorp en elke stam om hun Tiend te betalen. Als Tamlins vrouw zal van je worden verwacht dat je naast hem zit. En als ze niet kunnen betalen… dan zal van je worden verwacht dat je blijft zitten terwijl hij straf uitdeelt. Dat kan heel akelig zijn. Ik houd bij wie er wel en wie er niet komt opdagen, wie er niet betaalt. Als ze na afloop niet alsnog betalen binnen de drie dagen uitstel die hij hun officieel zal verlenen, wordt van hem verwacht dat hij hen opjaagt. De hogepriesteressen zelf – ook Ianthe dus – verlenen hem hiervoor heilige jachtrechten.’

Afschuwelijk, wreed. Ik wilde het hardop zeggen, maar de blik die Lucien me toewierp… Ik was het zat dat anderen over me oordeelden.

‘Gun hem dus wat tijd, Feyre,’ zei Lucien. ‘Laten we eerst de bruiloft maar eens zien te overleven, gevolgd door de Tiend volgende maand. En daarna… daarna buigen we ons wel over de rest.’

‘Ik heb hem al genoeg tijd gegeven,’ zei ik. ‘Ik kan niet eeuwig in het huis opgesloten blijven.’

‘Dat weet hij. Hij zegt het weliswaar niet, maar hij weet het heus. Neem dat maar van me aan. Je mag het hem niet kwalijk nemen dat de moord op zijn eigen familie aanleiding voor hem is om minder… gul om te gaan met jouw vrijheid. Hij is al te vaak personen verloren om wie hij gaf. Dat geldt voor ons allemaal.’

Elk woord was als olie die op het gloeiende vuur in mijn buik werd gegoten. ‘Ik wil helemaal niet met een Edelheer trouwen. Ik wil alleen met hém trouwen.’

‘Je kunt die beide rollen niet los van elkaar zien. Dit is wie hij is. Hij zal je altijd, altijd willen beschermen, of jij dat nu fijn vindt of niet. Bespreek het met hem – bespreek dit serieus met hem, Feyre. Jullie vinden er wel iets op.’ We keken elkaar recht aan. In Luciens kaak trilde een spier. ‘Vraag me niet een kant te kiezen.’

‘Maar jij houdt bewust dingen voor me achter.’

‘Hij is mijn Edelheer. Zijn wil is wet. We hebben slechts één kans om de wereld te herbouwen en te maken zoals hij hoort te zijn. Ik wil niet aan die nieuwe wereld beginnen met het beschamen van zijn vertrouwen. Zelfs niet als jij…’

‘Als ik wat?’

Zijn gezicht verbleekte en hij streelde met een hand over de spinragkleurige manen van de merrie. ‘Ik werd gedwongen toe te kijken toen mijn vader de vrouw afslachtte die ik liefhad. Mijn broers dwongen me toe te kijken.’

Mijn hart brak voor hem, voor het verdriet dat hem achtervolgde.

‘Er was geen toverspreuk, geen wonder dat haar kon terugbrengen. Er waren geen Edelheren aanwezig om haar weer tot leven te wekken. Ik keek toe en zij stierf, en ik zal het moment dat ik haar hart hoorde ophouden met kloppen nooit vergeten.’

Mijn ogen brandden.

‘Tamlin heeft gekregen wat ik niet kreeg,’ zei Lucien zacht met haperende ademhaling. ‘We hebben allemaal gehoord hoe jouw nek brak. Maar jij mocht terugkomen. En ik denk niet dat hij dat geluid ooit zal vergeten. Hij zal alles doen wat in zijn macht ligt om jou opnieuw tegen een dergelijk gevaar te beschermen, zelfs als dit betekent dat er dingen geheim moeten worden gehouden, zelfs als dit betekent dat er regels moeten worden nageleefd die jou niet zinnen. Wat dit betreft zal hij niet toegeven. Vraag dit dus niet van hem, nog niet.’

Ik had geen woorden in mijn hoofd, in mijn hart. Tamlin tijd geven, toestaan dat hij zich aanpaste… Dat was wel het minste wat ik kon doen.

Het rumoer van de bouw overstemde al lang voordat we het dorp binnen kwamen het gekwetter van de bosvogels: hamers op spijkers, elfiden die bevelen blaften, vee dat loeide.

Toen we het bos verlieten, troffen we een dorp aan dat half was opgebouwd: fraaie gebouwtjes van steen en hout, geïmproviseerde bouwsels voor voorraden en vee… De enige dingen die compleet af leken te zijn, waren de enorme waterput midden in het dorp en iets wat op een herberg leek.

Het verbaasde me soms nog steeds hoe normaal Prythian kon zijn, hoe groot de overeenkomsten waren tussen dit land en het mensenrijk. Het was alsof ik terug was in mijn eigen dorpje. Een veel mooier, nieuwer dorpje, maar de indeling en de belangrijkste gebouwen… Allemaal hetzelfde.

Ik voelde me hier net zozeer een buitenstaander toen Lucien en ik het centrum van de chaos binnen reden en iedereen zijn zware arbeid, verkoop of geslenter staakte om naar ons te kijken.

Naar mij.

Als een rimpeling van stilte stierven de geluiden van drukke bezigheden weg tot in de verste hoekjes van het dorp.

‘Feyre, Vloekverbreker,’ fluisterde iemand.

Nou, het was in elk geval een nieuwe naam.

Ik was dankbaar voor de lange mouwen van mijn rijkostuum en de bijpassende handschoenen die ik had aangetrokken voordat we de dorpsgrens overstaken.

Lucien hield zijn merrie stil bij een mannelijke Hoge Fae die eruitzag alsof hij de leiding had over de bouw van een huis naast de waterput. ‘We komen vragen of we ergens mee kunnen helpen,’ zei hij zo luid dat iedereen het kon horen. ‘We staan vandaag tot jullie beschikking.’

De man deinsde achteruit. ‘Onze dankbaarheid, heer, maar we hebben geen hulp nodig.’ Zijn ogen verslonden me en sperden zich wijd open. ‘De schuld is vereffend.’

Het zweet in mijn handen voelde dikker aan, warmer. Mijn merrie stampte met een hoef op het ruwe zandpad.

‘Alsjeblieft,’ zei Lucien met sierlijk gebogen hoofd. ‘De inspanningen om alles opnieuw op te bouwen zijn ook onze last. Het zou een grote eer voor ons zijn.’

De man schudde zijn hoofd. ‘De schuld is vereffend.’

Zo ging het overal in het dorp waar we stilhielden: Lucien die afsteeg en vroeg of we konden helpen, en de beleefde, eerbiedige afwijzing.

Binnen twintig minuten reden we alweer naar de schaduw en het geritsel van het bos.

‘Heeft hij jou opgedragen me vandaag mee te nemen,’ vroeg ik hees, ‘zodat ik zou ophouden met vragen of ik mocht helpen met de wederopbouw?’

‘Nee. Ik heb zelf besloten je mee te nemen. Precies om die reden. Ze willen jouw hulp niet, hebben je niet nodig. Jouw aanwezigheid vormt een afleiding en een herinnering aan wat ze hebben doorstaan.’

Ik kromp in elkaar. ‘Zij waren er niet bij Onder de Berg. Ik herken niemand van hen.’

Lucien huiverde. ‘Nee. Amarantha had… kampen voor hen. De edelen en favoriete elfiden mochten Onder de Berg verblijven. Maar als de bewoners van een hof geen goederen of voedsel leverden, werden ze opgesloten in kampen in een netwerk van tunnels Onder de Berg. Ze zaten met duizenden in kamers en tunnels gepropt zonder lucht, zonder licht. Vijftig jaar lang.’

‘Dat heeft niemand me ooit verteld…’

‘Het was hun verboden erover te praten. Sommigen van hen werden krankzinnig en vielen anderen aan wanneer Amarantha vergat haar bewakers opdracht te geven hen te voeden. Anderen vormden bendes die de kampen beslopen en hebben…’ Hij wreef met een duim en wijsvinger over zijn wenkbrauwen. ‘Ze hebben verschrikkelijke dingen gedaan. Op dit moment proberen ze zich te herinneren hoe het is om normaal te zijn; hoe ze moeten leven.’

Gal brandde in mijn keel. Maar dit huwelijk… Ja, misschien zou dit het begin zijn van dat genezingsproces.

Toch was het alsof een deken mijn zintuigen smoorde en elk geluid, elke smaak, elk gevoel verdoofde.

‘Ik weet dat je graag wilde helpen,’ merkte Lucien op. ‘Het spijt me.’

Het speet mij ook.

De uitgestrektheid van mijn nu oneindige bestaan lag als een groot gapend gat voor me open.

Ik liet me er helemaal door opslokken.

Hof van mist en woede
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml