48
De nabijgelegen ‘herberg’ bleek niet veel meer te zijn dan een rumoerige kroeg met een paar kamers – die meestal per uur werden verhuurd. En er bleken geen kamers beschikbaar. Afgezien van een héél kleine kamer in wat ooit een deel van de zolder was geweest.
Rhys wilde niet dat iemand zou doorhebben wie zich precies in het gezelschap mengde van Hoge Fae, elfiden, Illyrianen en wie zich verder nog ophield in de overvolle herberg beneden ons. Zelfs ik herkende hem amper toen hij – zonder magie, door enkel zijn houding aan te passen – zijn uitstraling van bovennatuurlijke kracht dempte tot hij niets anders was dan een gewone, erg knappe Illyriaanse krijger die pissig was over het feit dat hij de laatste beschikbare kamer kreeg die zich zo hoog in het gebouw bevond dat er slechts een smalle trap naartoe leidde: geen gang, geen andere kamers. Als ik naar de badkamer wilde, moest ik me een verdieping lager begeven, wat ik gezien de geuren en geluiden die uit de zes kamers op de betreffende verdieping kwamen, besloot te doen op weg naar boven, snel en met de belofte aan mezelf dat ik met een volgend bezoek zou wachten tot de volgende ochtend.
Nadat ik een dag lang in de ijskoude regen met water, vuur, ijs en duisternis had gespeeld was ik zo volledig gesloopt dat niemand nog mijn kant op keek, zelfs de meest bezopen en eenzaamste bezoeker van de dorpsherberg niet. Het dorp was trouwens amper een dorp te noemen: een samenraapsel van een herberg, een outdoorwinkel, een levensmiddelenwinkel en een bordeel. Alles was gericht op de jagers, krijgers en reizigers die door dit deel van het bos kwamen op weg naar of komend uit de Illyriaanse gebieden. Of gewoon voor de elfiden die daar gevestigd waren, die op zichzelf leefden en tevreden waren met hun bestaan. Te klein en te ver weg voor Amarantha en haar handlangers om zich erom te bekommeren.
Om eerlijk te zijn kon het me niet schelen waar we waren, zolang het er maar droog en warm was. Rhys deed de deur naar onze zolderkamer open en ging een stap opzij om mij erlangs te laten.
Nou, hij voldeed in elk geval aan een van mijn wensen.
Het plafond liep zo schuin dat ik over de matras moest klauteren om aan de andere kant van het bed te komen; de kamer was zo krap dat het haast onmogelijk was om rond het bed te lopen om bij de piepkleine kledingkast te komen die tegen de andere muur was geschoven. Als ik op het bed zat, kon ik de kast zo openmaken.
Het bed.
‘Ik had om twee bedden gevraagd,’ zei Rhys met verontschuldigend opgeheven handen.
Zijn adem vormde wolkjes voor zijn gezicht. Er was niet eens een haardvuur. En ook niet genoeg ruimte om te eisen dat hij op de vloer zou slapen. Ik vertrouwde mijn beheersing van mijn vuurkracht niet genoeg om te proberen de kamer te verwarmen. Naar alle waarschijnlijkheid zou ik deze smerige tent tot op de grond toe afbranden.
‘Als je niet het risico kunt nemen om magie te gebruiken, zullen we elkaar maar moeten verwarmen,’ zei ik, maar ik had er meteen spijt van. ‘Lichaamswarmte,’ verduidelijkte ik. En om de uitdrukking van zijn gezicht te vegen, voegde ik eraan toe: ‘Mijn zussen en ik moesten een bed delen – ik ben eraan gewend.’
‘Ik zal proberen mijn handen thuis te houden.’
Mijn mond werd een beetje droog. ‘Ik heb honger.’
Zijn glimlach verdween. ‘Terwijl jij je omkleedt, zal ik naar beneden gaan om wat te eten te halen.’ Ik trok een wenkbrauw op. Hij zei: ‘Hoewel mijn talent om in de massa op te gaan bijzonder groot is, heb ik wel een herkenbaar gezicht. Ik blijf liever niet zo lang beneden dat ik begin op te vallen.’ Hij viste een jas uit zijn tas en trok die aan; de panden pasten precies over zijn vleugels. Hij durfde niet het risico te nemen hen opnieuw te laten verdwijnen. Hij had eerder die dag zijn kracht gebruikt – zo’n kleine hoeveelheid dat het misschien niet was opgevallen, zei hij, maar we zouden de komende tijd voor alle zekerheid maar niet naar dat deel van het bos terugkeren.
Hij zette de capuchon op, en ik genoot van de schaduwen, de kwaadaardige dreiging en zijn vleugels.
De dood op gezwinde vleugels. Zo zou ik het schilderij noemen.
Hij zei zacht: ‘Ik vind het heerlijk als je zo naar me kijkt.’
De poeslieve klank van zijn stem verwarmde mijn bloed. ‘Hoe?’
‘Alsof mijn kracht niet iets is waarvoor je hoeft weg te vluchten. Alsof je mij ziet.’
En dat voor een man die was opgegroeid in de wetenschap dat hij de machtigste Edelheer in de geschiedenis van Prythian was, dat hij iemands geest aan stukken kon scheuren als hij niet voorzichtig was en dat hij alleen stond met zijn kracht, met de last die hij torste, maar dat angst zijn sterkste wapen was tegen alles wat zijn volk bedreigde… Ik had gelijk gehad tijdens onze ruzie na het Hof van de Nachtmerries.
‘Ik was in eerste instantie bang voor je.’
Zijn witte tanden glinsterden in de schaduw van zijn capuchon. ‘Nee, dat was je niet. Zenuwachtig misschien, maar nooit bang. Ik heb de oprechte angst van genoeg mensen gevoeld om het verschil te weten. Misschien kon ik daarom wel niet bij je wegblijven.’
Wanneer? Voor ik de vraag kon stellen, liep hij al naar beneden, de deur achter zich dichttrekkend.
Mijn halfbevroren kleren waren lastig uit te krijgen, omdat ze aan mijn door de regen opgezwollen huid bleven kleven, en ik botste tijdens het omkleden tegen het schuine plafond en de muren die vlakbij waren, en stootte mijn knie tegen de bronzen beddenpoten. Het was zo koud in de kamer dat ik me in etappes moest uitkleden: een ijskoud shirt vervangen door een droog exemplaar, een broek door een met fleece gevoerde legging, doorweekte sokken door dikke, met de hand gebreide kousen die tot halverwege mijn kuiten kwamen. Nadat ik mezelf in een extra grote sweater had gewurmd die vaag naar Rhys rook, ging ik in kleermakerszit op het bed zitten wachten.
Het bed was niet klein, maar ook zeker niet groot genoeg om mezelf wijs te kunnen maken dat ik niet naast hem sliep. Al helemaal vanwege de vleugels.
De regen kletterde op het dak, een regelmatig ritme dat de gedachten begeleidde die nu door mijn hoofd spookten.
De Ketel mocht weten wat Lucien aan Tamlin zou rapporteren, waarschijnlijk op ditzelfde moment, als het tenminste niet al uren geleden was gebeurd.
Ik had dat bericht naar Tamlin gestuurd… en hij had ervoor gekozen het te negeren. Net zoals hij zo’n beetje al mijn verzoeken had genegeerd of afgewezen vanuit de misplaatste overtuiging dat hij beter dan ikzelf wist wat goed was voor mijn welzijn en veiligheid. En Lucien was bereid geweest mij tegen mijn wil mee te nemen.
Fae-mannen waren territoriaal, dominant, arrogant; maar degenen in het Lentehof… er was iets faliekant mis met hun opleiding. Want ik wist diep vanbinnen dat Cassian vermoedelijk mijn grenzen zou opzoeken en me op de proef zou stellen, maar zou ophouden zodra ik nee zei. En ik wist dat Cassian of Azriel me zou hebben bevrijd als ik… als ik ergens was weggekwijnd en Rhys er niks aan had gedaan. Ze zouden me ergens anders naartoe hebben gebracht – waar ik ook maar naartoe wilde – en zich pas later om Rhys hebben bekommerd.
Maar Rhys… Rhys zou nooit blind zijn geweest voor wat er met mij gebeurde; zou nooit zo misleid, zo arrogant en alleen met zichzelf bezig zijn geweest. Hij had vanaf het moment dat hij Ianthe ontmoette, geweten wat ze was. En hij wist hoe het was om een gevangene te zijn, om hulpeloos te zijn, en om elke dag opnieuw tegen beide gruwelijke omstandigheden te moeten vechten.
Ik had gehouden van de Edelheer die me alle gemakken en wonderen van Prythian had laten zien; ik had gehouden van de Edelheer die me de tijd, het eten en het veilige gevoel had geschonken om te kunnen schilderen. Misschien zou een klein deel van mij altijd gevoelens voor hem koesteren, maar… Amarantha had ons beiden gebroken. Of mij dusdanig gebroken dat degene die hij was en datgene wat ik nu was niet langer bij elkaar pasten.
En dat kon ik laten gaan. Ik kon het accepteren. Het zou misschien een tijdje zwaar zijn, maar… misschien zou het uiteindelijk beter gaan.
Rhys’ voetstappen waren vrijwel geruisloos, alleen het zachte gekraak van de traptreden verraadde hem. Ik stond al op om de deur open te doen voordat hij kon kloppen en zag hem met een dienblad in zijn handen staan. Er stonden twee stapels schalen met deksels op, evenals twee glazen en een fles wijn, en…
‘Zeg me alsjeblieft dat ik stoofpot ruik.’ Ik snoof de geur op, ging een stap opzij en deed de deur dicht. Intussen zette hij het dienblad op het bed. Oké – er was hier niet eens ruimte voor een tafel.
‘Konijnenstoofpot als we de kok mogen geloven.’
‘Dat hoefde ik echt niet te weten,’ zei ik. Rhys glimlachte. De glimlach raakte me diep in mijn maag, en ik keek van hem weg en ging naast het eten zitten, voorzichtig om niet tegen het dienblad te stoten. Ik haalde de deksels van de bovenste schalen: twee kommen met stoofpot. ‘Wat zit er in de onderste?’
‘Vleespastei. Ik durfde niet te vragen wat voor soort vlees.’ Ik keek hem nijdig aan, maar hij wurmde zich al met zijn tas in zijn hand om het bed heen in de richting van de kledingkast. ‘Begin maar vast met eten,’ zei hij. ‘Ik kleed me eerst even om.’
Hij was inderdaad doorweekt, en moest het wel ijskoud hebben en zich geradbraakt voelen.
‘Je had je moeten omkleden voordat je naar beneden ging.’ Ik pakte de lepel en roerde in de stoofpot, zuchtend toen de warme flarden damp opstegen en mijn koude gezicht kusten.
Het schurende, zuigende geluid van kleren die werden uitgetrokken vulde de kamer. Ik probeerde niet te denken aan de ontblote, goudbruine borst, de tatoeages. De harde spieren. ‘Jij bent degene die de hele dag heeft moeten trainen. Het minste wat ik kan doen is een warme maaltijd voor je regelen.’
Ik nam een hap. Smakeloos, maar eetbaar en – heel belangrijk – gloeiend heet. Ik at in stilte, luisterend naar het geritsel van de kleren die werden uitgedaan, en probeerde intussen te denken aan ijsbaden, ontstoken wonden of teenschimmel – alles behalve zijn naakte lichaam dat zo dichtbij was… en het bed waarop ik zat. Ik schonk een glas wijn voor mezelf in, en vulde toen zijn glas.
Ten slotte perste Rhys zich met zijn vleugels strak tegen zijn lichaam gevouwen tussen het bed en een uitstekende hoek van de muur door. Hij had een loszittende, dunne broek aan en een strak shirt dat van de allerzachtste katoen leek te zijn gemaakt. ‘Hoe krijg je dat over je vleugels?’ vroeg ik, terwijl hij zich op zijn eigen stoofpot stortte.
‘De achterkant bestaat uit stroken die worden gesloten met verborgen knopen… Maar onder normale omstandigheden gebruik ik gewoon magie om het dicht te maken.’
‘Het lijkt erop dat je voortdurend een hoop magie tegelijk in gebruik hebt.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Het helpt me om de spanning van mijn kracht te verdrijven. De magie heeft ontlading nodig – moet worden afgetapt – want anders stapelt ze zich op en drijft ze me tot waanzin. Daarom noemen ze de Illyrische stenen Sifons: ze helpen om de kracht te leiden, om hem te laten wegvloeien als het moet.’
‘Letterlijk waanzin?’ Ik zette de lege kom neer en tilde het deksel van de schaal met vleespastei op.
‘Letterlijk waanzin. Tenminste, daar ben ik voor gewaarschuwd. Maar ik kan het ook voelen; het trekt echt aan me als er te lang geen ontlading is geweest.’
‘Wat verschrikkelijk.’
Hij haalde zijn schouders weer op. ‘Aan alles zijn nadelen verbonden, Feyre. Als de prijs die ik moet betalen om sterk genoeg te zijn om mijn volk te kunnen beschermen inhoudt dat ik met diezelfde kracht moet worstelen, dan vind ik dat niet erg. Amren heeft me geleerd om hem te beheersen. Ik heb dan ook veel aan haar te danken. Inclusief het huidige schild rondom mijn stad terwijl wij hier zijn.’
Iedereen om hem heen was nuttig, bezat een speciale gave. En toch was ik er ook… niets meer dan een vreemde hybride. Die meer problemen opleverde dan ze waard was.
‘Niet waar.’
‘Hou op met mijn gedachten te lezen.’
‘Ik kan het niet helpen als jij soms dingen via onze band schreeuwt. Bovendien valt alles meestal ook van je gezicht af te lezen als je weet waar je moet kijken. Dat maakt je prestatie van vandaag dan ook des te indrukwekkender.’
Hij zette zijn stoofpot neer. Intussen was ik ook klaar met het verorberen van mijn vleespastei, en ik schoof met mijn kille handen om mijn glas wijn geslagen naar achteren tegen de kussens. Ik sloeg hem gade terwijl hij at, en dronk wat van mijn wijn. ‘Dacht je dat ik met hem mee zou gaan?’
Hij stopte midden in een hap en liet zijn vork zakken. ‘Ik heb alles gehoord wat jullie tegen elkaar zeiden. Ik wist dat je voor jezelf kon zorgen en toch…’ Hij ging weer verder met zijn pastei en slikte een hap door voordat hij verderging: ‘Toch betrapte ik mezelf erop dat ik me voornam om een manier te vinden om ermee te leven als je zijn hand zou vastpakken. Het zou jouw keuze zijn.’
Ik nam weer een slokje van mijn wijn. ‘En als hij mij tegen mijn zin had gegrepen?’
In zijn ogen was alleen compromisloze wilskracht te lezen. ‘Dan zou ik de wereld hebben verwoest om je terug te krijgen.’
Er liep een rilling over mijn rug en ik kon mijn blik niet van hem afwenden. ‘Als hij had geprobeerd jou iets aan te doen, zou ik hem hebben neergeschoten,’ zei ik bijna onhoorbaar.
Dat had ik bij mezelf nog niet eens toegegeven.
Zijn ogen knipperden. ‘Dat weet ik.’
Hij at zijn eten op, zette het lege dienblad in de hoek van de kamer en ging tegenover mij op het bed zitten. Hij vulde eerst mijn glas bij en pakte toen dat van hem. Hij was zo lang dat hij zich voorover moest buigen om zijn hoofd niet tegen het schuine plafond te stoten.
‘Een gedachte in ruil voor een andere gedachte,’ zei ik. ‘En zonder trainingsoefening, alsjeblieft.’
Er klonk een schor lachje. Hij dronk zijn glas leeg en zette het op het dienblad neer.
Hij wachtte even tot ik een grote slok uit mijn glas had genomen. ‘Waar ik aan zit te denken,’ zei hij, terwijl hij met zijn ogen mijn tong volgde die over mijn onderlip gleed, ‘is dat ik het gevoel heb dat ik doodga wanneer ik naar jou kijk. Alsof ik niet kan ademen. Ik denk eraan dat ik zo ontzettend naar jou verlang dat ik me de helft van de tijd niet kan concentreren wanneer ik bij jou ben en dat deze kamer te klein voor me is om op een fatsoenlijke manier met je naar bed te gaan. Zeker met mijn vleugels.’
Mijn hart sloeg een slag over. Ik wist niet wat ik moest doen met mijn armen, mijn benen, mijn gezicht. Ik klokte de rest van mijn wijn naar binnen, zette het glas naast het bed neer en zei met kaarsrechte rug: ‘Wat ik zit te denken is dat ik maar niet kan ophouden met aan jou te denken. En dat dat al veel te lang zo is. Zelfs al voordat ik het Lentehof verliet. En misschien ben ik daarom wel een verraderlijk, leugenachtig kreng, maar…’
‘Dat is niet zo,’ zei hij met een ernstig gezicht.
Maar het was wél zo. In de weken tussen de bezoeken door had ik Rhysand dolgraag willen zien. En ik had het ook niet erg gevonden dat Tamlin niet langer naar mijn slaapkamer kwam. Tamlin had mij opgegeven, maar ik had hem ook opgegeven. En daarom was ik wel degelijk een leugenachtig kreng.
Ik mompelde: ‘We moeten maar eens gaan slapen.’
Het getik van de regen was een ogenblik lang het enige geluid wat te horen was, totdat hij zei: ‘Oké.’
Ik kroop over het bed naar de kant die bijna tegen het schuine plafond aan zat, en wurmde me onder de quilt. Koele, frisse lakens sloten zich als een ijzige hand om me heen. Toen de matras bewoog, de deken verschoof en de twee kaarsen naast het bed uitgingen, voelde ik echter een rilling die niet door de kou werd veroorzaakt.
De duisternis trof me op hetzelfde moment dat de warmte van zijn lichaam dat deed. Het kostte me moeite om niet zijn kant op te schuiven. We bewogen ons echter geen van tweeën.
Ik staarde in het donker, luisterend naar de ijzige regen, en probeerde wat van zijn warmte te stelen.
‘Je rilt zo hard dat het bed ervan schudt,’ zei hij.
‘Mijn haar is nat,’ zei ik. Dat was niet gelogen.
Rhys zweeg even. Toen zakte de matras pal achter me met een diepe zucht omlaag en stroomde zijn warmte over me heen. ‘Geen bijbedoelingen,’ zei hij. ‘Alleen maar lichaamswarmte.’ De lach in zijn stem deed me mijn wenkbrauwen fronsen.
Zijn brede handen gleden onder me door en over me heen: de ene, die plat op mijn buik lag, trok me tegen zijn gespierde warmte aan; de andere gleed onder mijn ribben en armen door om mijn borst, waarbij hij zijn voorkant tegen mij aan drukte. Hij slingerde zijn benen om die van mij en toen viel een zwaardere, warmere duisternis over ons heen die naar citrus en de zee rook.
Ik hief een hand naar die duisternis en voelde zacht, zijdeachtig materiaal – zijn vleugel, die mij omhulde en verwarmde. Toen ik er met een vinger langs streek, huiverde hij, en zijn armen verstrakten om me heen.
‘Je vinger… is erg koud,’ zei hij schor, de woorden gloeiend in mijn nek.
Ik deed mijn best om niet te glimlachen, maar hief mijn nek wel iets meer naar hem op in de hoop dat de hitte van zijn adem er nog een keer langs zou strelen. Ik aaide met mijn vinger over zijn vleugel en de nagel schraapte zachtjes over het gladde oppervlak. Rhys verstijfde en zijn hand drukte zich plat tegen mijn buik.
‘Wat ben jij een wreed, gemeen wezen,’ mompelde hij, terwijl zijn neus de welving van het blootgestelde stuk nek onder hem schampte. ‘Heeft niemand jou ooit manieren geleerd?’
‘Ik heb nooit geweten dat Illyrianen zulke overgevoelige kleuters waren,’ zei ik, terwijl ik opnieuw een vinger langs de binnenkant van zijn vleugel liet glijden.
Er drukte van achteren iets hards tegen me aan. Een golf van passie spoelde over me heen, en ik verstijfde en ontspande me tegelijk. Ik streelde zijn vleugel weer, ditmaal met twee vingers, en hij bewoog zich op het ritme van de strelingen tegen mijn rug.
De vingers die hij had uitgespreid op mijn buik begonnen trage, lome, strelende bewegingen te maken. Hij draaide met een vinger rondjes om mijn navel en ik schoof onmerkbaar een stukje dichter naar hem toe, wreef met mijn lichaam langs dat van hem, kromde mijn rug nog een beetje meer zodat zijn andere hand bij mijn borst kon.
‘Gulzigaard,’ mompelde hij met zijn lippen vlak boven mijn nek. ‘Eerst terroriseer je me met die koude handen van je en nu wil je… wat wil je eigenlijk, Feyre?’
Meer, meer, meer, smeekte ik bijna, terwijl zijn vingers hun weg vervolgden over de ronding van mijn borsten, terwijl zijn andere hand doorging met de langzame strelingen over mijn buik, en langzaam – heel langzaam – op weg was naar de rand van mijn broek en de groeiende hunkering eronder.
Rhysands tanden schuurden in een lome liefkozing langs mijn nek. ‘Wat wil je dan, Feyre?’ Hij beet in mijn oorlel.
Ik slaakte slechts een onderdrukte kreet en kromde me tegen hem aan alsof ik er zo voor kon zorgen dat die hand precies daarheen zou glijden waar ik hem wilde hebben. Ik wist wat hij me wilde horen zeggen. Ik zou hem die voldoening niet geven. Nog niet.
Dus zei ik: ‘Ik wil afleiding.’ Het klonk heel zacht. ‘Ik wil… plezier.’
Zijn lichaam spande zich achter me.
En ik vroeg me af of hij op de een of andere manier niet doorhad dat ik loog; of hij geloofde… of hij echt geloofde dat dit inderdaad alles was wat ik wilde.
Toen vervolgden zijn handen hun zoektocht. ‘Gun mij dan het plezier je die afleiding te bezorgen.’
Hij liet een hand in de hals van mijn trui glijden. Huid tegen huid. Ik kreunde toen zijn eeltige handen over de bovenkant van mijn borst schuurden en om de harde tepel heen cirkelden. ‘Ik ben gek op deze twee,’ zei hij zacht in mijn nek, terwijl zijn hand naar mijn andere borst kroop. ‘Je hebt geen flauw idee hoe gek ik op ze ben.’
Hij streelde met een knokkel over mijn tepel en ik kreunde, perste me tegen zijn aanraking aan, smeekte hem zwijgend om meer. Hij voelde hard als graniet aan achter me en ik wreef mijn lichaam tegen hem aan, wat een zacht, indringend gesis aan hem ontlokte. ‘Hou daarmee op,’ snauwde hij tegen mijn huid. ‘Je verpest mijn plezier nog.’
Dat was ik dus echt niet van plan. Ik probeerde me om te draaien en wilde mijn hand naar hem uitsteken, want ik móést hem gewoon voelen, maar hij klakte met zijn tong en drukte zich nog steviger tegen me aan, zodat er geen ruimte meer tussen ons in was voor mijn hand.
‘Ik wil jou eerst aanraken,’ zei hij met een stem die zo diep uit zijn keel kwam dat ik hem nauwelijks herkende. ‘Laat me… laat me je aanraken.’ Hij legde een hand op mijn borst om zijn woorden te benadrukken.
Bij de korte pauze in zijn smeekbede hield ik op, en ik gaf me helemaal over toen zijn andere hand loom over mijn buik gleed.
Alsof ik niet kan ademen wanneer ik naar je kijk.
Laat me je aanraken.
Ik was jaloers en woedend…
Je bent van mij.
Ik sloot deze gedachten buiten, alle stukjes en beetjes die hij me had gegeven.
Rhys streek weer met een vinger langs de band van mijn broek, net een kat die met zijn eten speelde.
Nog een keer.
En nog een keer.
‘Alsjeblieft,’ wist ik nog net uit te brengen.
Hij glimlachte in mijn nek. ‘Je hebt dus toch wel manieren.’ Zijn hand glipte nu eindelijk in mijn broek. Zijn eerste aanraking ontlokte me een kreun diep vanuit mijn keel.
Hij gromde tevreden toen hij de vochtige plek vond die op hem wachtte en zijn duim cirkelde rond de plek boven aan mijn dijen, plagen, strelend, maar nooit helemaal…
Zijn andere hand kneep zacht in mijn borst en toen drukte zijn duim precies op de plek waar ik hem wilde hebben. Met mijn hoofd tegen zijn schouder gedrukt stootte ik met mijn heupen naar voren, hijgend toen zijn duim zachtjes bewoog…
Ik schreeuwde het uit, en hij lachte zacht en laag. ‘Is dat fijn?’
Mijn antwoord was een zachte kreun. Meer, meer, meer.
Zijn vingers gleden traag en uitdagend nog verder omlaag, naar mijn kern, en elke plek op mijn lichaam, in mijn hoofd en in mijn ziel, focuste zich nu op het gevoel van zijn vingers die daar rustig lagen alsof hij alle tijd van de wereld had.
Rotzak. ‘Alsjeblíéft,’ zei ik nog een keer, en ik wreef met mijn billen tegen hem aan om hem aan te sporen.
Hij siste bij de beweging en stak een vinger bij me naar binnen. Hij vloekte. ‘Feyre…’
Maar ik bewoog me al op hem en hij vloekte opnieuw met een lange, diepe zucht. Zijn lippen drukten tegen mijn nek, trokken een spoor van kussen tot aan mijn oor.
Hij liet een tweede vinger naar binnen glijden en vulde me zo dat ik aan niets anders kon denken, geen adem kon halen, en ik kreunde zo hard dat het geluid de regen overstemde. ‘Toe maar,’ mompelde hij met zijn lippen tegen mijn oor.
Ik was het zat dat mijn nek en oor zo veel aandacht kregen. Ik draaide me zo ver mogelijk om en zag toen dat hij naar me keek, naar de hand die hij voor in mijn broek had gestoken en naar mijn bewegingen toen ik me op hem bewoog.
Terwijl hij zo naar me staarde, drukte ik mijn mond tegen die van hem en beet ik in zijn onderlip.
Rhys kreunde en stak zijn vingers nog dieper in me. Harder.
Het kon me niet schelen. Het kon me totaal niet schelen wat ik was, wie ik was en waar ik was geweest; ik gaf me helemaal aan hem over en deed mijn mond open. Zijn tong glipte naar binnen en bewoog op zo’n manier dat ik precies wist wat hij zou doen als hij tussen mijn benen kwam.
Zijn vingers bewogen in en uit me, langzaam en hard, en mijn hele wezen concentreerde zich op dat gevoel, op de spanning in mijn lijf die toenam met elke diepe stoot, elke begeleidende ruwe haal van zijn tong in mijn mond.
‘Je hebt geen flauw idee hoeveel ik…’ Hij maakte zijn zin niet af en kreunde weer. ‘Feyre…’
Het geluid van mijn naam op zijn lippen was mijn ondergang. Ontlading vloog langs mijn ruggengraat en ik schreeuwde het uit, maar zijn lippen bedekten de mijne alsof hij het geluid kon verslinden. Zijn tong gleed langs mijn gehemelte en ik klemde me rillend om hem heen. Hij vloekte weer hijgend, maar bleef me met zijn vingers strelen tot de laatste huivering was weggestorven, en ik slap en bevend in zijn armen lag.
Toen Rhys zijn vingers terugtrok en zich een stukje naar achteren boog zodat ik hem kon aankijken, kon ik niet diep en snel genoeg ademhalen. Hij zei: ‘Dat wilde ik al doen sinds ik in het Hof van de Nachtmerries voelde hoe kletsnat je was. Ik had je het liefst daar in het bijzijn van al die anderen genomen. Maar dit is wat ik echt het allerliefste wilde doen.’ Met zijn ogen op die van mij gericht bracht hij zijn vingers naar zijn mond om eraan te likken.
Om mijn smaak op te likken.
Ik wilde hem hetzelfde genot schenken. Ik legde een hand tegen zijn borst om hem naar beneden te duwen, maar hij greep mijn pols vast. ‘Wanneer jij me likt,’ zei hij rauw, ‘wil ik alleen zijn, ver bij iedereen vandaan. Want wanneer jij me likt, Feyre,’ zei hij met zacht bijtende kusjes op mijn kaak en in mijn hals, ‘zal ik zo luid brullen dat ik er een berg mee kan laten instorten.’
Ik werd meteen weer vochtig en hij grinnikte zacht. ‘En wanneer ik jóú lik,’ ging hij verder, terwijl hij zijn armen om me heen sloeg en me dicht tegen zich aan trok, ‘wil ik dat je als mijn privéfeestmaal uitgespreid op een tafel ligt.’
Ik jammerde even.
‘Ik heb heel lang kunnen nadenken over hoe en waar ik jou wil nemen,’ zei hij tegen de huid van mijn nek, terwijl zijn vingers weer onder mijn broekband gleden, maar daar meteen stilhielden. Daar zouden ze de rest van de nacht blijven liggen. ‘Ik ben absoluut niet van plan om alles in één nacht te doen. Of in een kamer waar ik je niet eens staand tegen de muur kan nemen.’
Ik huiverde. Hij was nog steeds hard en zijn volle lengte drukte stevig tegen mijn lichaam. Ik moest hem voelen, wilde zijn enorme lengte in me hebben…
‘Ga slapen,’ zei hij. Hij had me net zo goed kunnen opdragen om onder water adem te halen.
Toen begon hij mijn lichaam weer te strelen – niet om me op te winden, maar om me te kalmeren –, lange, trage strelingen over mijn buik, mijn heupen.
De slaap kwam sneller dan ik had verwacht.
En of het nu door de wijn kwam of door de nasleep van het genot dat hij me had bezorgd, ik had die nacht geen last van nachtmerries.