Zes
Grace Otis zat aan de eetkamertafel en schudde haar hoofd. 'Ze is pas zeven. Je kunt niet alles geloven van wat ze zegt. Tegen mij liegt ze de hele tijd.'
'We willen toch graag met haar praten,' zei Rizzoli. 'Als u het goedvindt natuurlijk.'
'Waarover wilt u met haar praten?'
'Over wat ze op de vliering deed.'
'Heeft ze iets kapotgemaakt?' Grace keek nerveus naar Moeder Mary Clement, die haar uit de keuken had laten halen. 'Dan zal ik haar straf geven, Eerwaarde Moeder. Ik doe echt mijn best haar in de gaten te houden, maar ze is zo stil wanneer ze ondeugende dingen doet. Ik weet nooit waar ze zit...'
Mary Clement legde haar misvormde hand op Grace' schouder. 'Laat de politie nu maar even met haar praten.'
Grace bleef weifelend kijken. Ze had na het avondeten de keuken aan kant gemaakt en haar schort zat vol vetvlekken en sporen van tomatensaus; lokken dofbruin haar waren losgeraakt uit haar paardenstaart en hingen slap rond haar zweterige gezicht. Het was een boers, ruw gezicht dat waarschijnlijk nooit mooi was geweest en nu ook nog eens werd ontsierd door lijntjes van bitterheid. Maar nu, terwijl de anderen op haar beslissing wachtten, was zij degene die het voor het zeggen had, die de macht in handen had, en ze leek dat moment helemaal te willen uitbuiten. Ze stelde het besluit zo lang mogelijk uit, liet Rizzoli en Maura wachten.
'Waar bent uw bang voor, mevrouw Otis?' vroeg Maura rustig.
De vraag leek Grace tegen de haren in te strijken. 'Ik ben nergens bang voor.' 'Waarom hebt u dan liever niet dat we met uw dochter praten?'
'Omdat je niet van haar op aan kunt.'
'Het is ons duidelijk dat ze pas zeven is...'
'Ze liegt.' De woorden kwamen eruit als een zweepslag. Het toch al onaantrekkelijke gezicht van Grace werd nog lelijker. 'Over alles liegt ze. Zelfs kleine dingetjes. Je kunt geen woord geloven van wat ze zegt.'
Maura keek naar de moeder-overste, die verbijsterd haar hoofd schudde.
'Het meisje gedraagt zich meestal erg rustig en stoort niemand,' zei Mary Clement. 'Daarom vinden we het goed dat ze met Grace meekomt naar het klooster.'
'Ik heb geen geld voor een oppas,' viel Grace haar in de rede. 'Ik heb doodgewoon geen geld. Dit is de enige manier waarop ik een baan kan houden. Als ze na school bij me kan blijven.'
'En ze wacht hier gewoon op u?' vroeg Maura. 'Tot u klaar bent met uw werk?'
'Wat moet ik anders? Ik moet werken. Ze zorgen daar echt niet gratis voor mijn man. Tegenwoordig kun je niet eens doodgaan tenzij je geld hebt.'
'Pardon?'
'Mijn man ligt in het ziekenhuis, in St. Catherine's Hospice. Ik heb geen idee hoelang hij daar nog moet blijven.' Grace wierp een blik op de moeder-overste, een blik zo scherp als een gifpijl. 'Het is zo geregeld dat ik hier kan werken.' Ze was duidelijk niet gelukkig met de regeling, dacht Maura. Grace was vermoedelijk pas midden dertig, maar moest het gevoel hebben dat haar leven al voorbij was. Ze zat vast aan verplichtingen, aan een dochter voor wie ze weinig genegenheid voelde, aan een man die maar niet doodging. Voor Grace Otis was Graystones Abbey geen toevluchtsoord; het was haar gevangenis.
'Waarom ligt uw man in het ziekenhuis?' vroeg Maura vriendelijk.
'Dat zei ik toch? Hij is ongeneeslijk ziek.'
'Waar lijdt hij aan?'
'De ziekte van Lou Gehrig. ALS.' Grace zei het emotieloos, maar Maura kende de afschrikwekkende werkelijkheid achter die naam. Als medisch student had ze eens een patiënt onderzocht die amyotrofische laterale sclerose had. Hoewel de man volledig bij bewustzijn was en pijn kon voelen, kon hij zich niet bewegen omdat zijn spieren waren verschrompeld, waardoor hij in feite was gereduceerd tot een brein dat gevangen zat in een onbruikbaar lichaam. Toen ze naar zijn hart en longen had geluisterd en zijn buik betast, had ze geweten dat hij naar haar keek, maar ze had zijn ogen gemeden, omdat ze wist wat een wanhoop ze daarin zou zien. Toen ze zijn kamer uit was gelopen, had ze zowel opluchting gevoeld als een steek van schuld - zij het een klein steekje. Zijn tragedie was niet de hare. Zij was alleen maar een student die een paar minuten in zijn leven was gekomen en niet verplicht was de last van zijn rampzalige lot te delen. Ze had weg kunnen lopen en dat had ze ook gedaan.
Grace Otis kon dat niet doen. De betekenis van dat feit stond geëtst in de nukkige trekken van haar gezicht en het voortijdige grijs in haar haar. Ze zei: 'Nou, ik heb u gewaarschuwd. Je kunt niet van haar op aan. Ze verzint van alles. Soms de meest belachelijke verhalen.'
'Dat begrijpen we,' zei Maura. 'Veel kinderen doen dat.'
'Als u met haar wilt praten, moet ik er wel bij zijn. Om te zien of ze zich wel netjes gedraagt.'
'Natuurlijk. Daar hebt u als ouder ook recht op.'
Grace stond op. 'Noni heeft zich in de keuken verstopt. Ik ga haar wel even halen.'
Het duurde een paar minuten voor Grace terugkwam, een donkerharig meisje aan de hand meetrekkend. Het was duidelijk dat Noni niet tevoorschijn wilde komen. Ze verzette zich uit alle macht, probeerde met iedere vezel van haar lijfje aan de meedogenloze greep van Grace te ontsnappen. Uiteindelijk tilde de moeder het meisje gewoon op en zette haar op een stoel neer, en niet bepaald zachtzinnig, met de geprikkelde afkeer van een vrouw die het allemaal spuugzat was. Het meisje bleef roerloos zitten, alsof ze niet kon geloven dat ze zo snel was overmeesterd. Het was een elfje met donkere krullen, een vierkant kinnetje en levendige zwarte ogen die de aanwezigen in de kamer snel opnamen. Voor Mary Clement had ze slechts een vluchtige blik over,
Maura bekeek ze iets langer en tot slot ging haar blik naar Rizzoli. Op haar bleef hij rusten, alsof alleen Rizzoli het waard was nader bekeken te worden. Als een hond die de enige astmatische persoon in de kamer lastigviel, had Noni haar aandacht gevestigd op de enige persoon die niet van kinderen hield.
Grace gaf haar dochter een duwtje. 'Je moet met ze praten.'
Noni's gezicht trok zich protesterend samen. Er kwamen drie woorden naar buiten, hees, alsof ze een kikkertje in haar keel had. 'Wil ik niet.'
'Dat kan me niets schelen. Deze mensen zijn van de politie.'
Noni bleef naar Rizzoli kijken. 'Ze zien er niet uit als politiemensen.'
'Maar dat zijn ze wel,' zei Grace. 'En als je hun niet de waarheid vertelt, stoppen ze je in de gevangenis.'
Dat was nu precies wat de politie nooit van ouders wilde horen. Daardoor werden kinderen bang voor de mensen die ze juist zouden moeten vertrouwen.
Rizzoli gebaarde tegen Grace op te houden met praten. Ze zakte op haar hurken voor Noni's stoel, zodat ze op dezelfde ooghoogte kwam als het meisje. Ze leken zo verbazend veel op elkaar, met hun donkere krullen en intense blik, dat Rizzoli als het ware naar een jonge kloon van zichzelf keek. Als Noni ook net zo'n stijfkop was als zij, konden ze nog wat beleven.
'Ik wil eerst even iets duidelijk maken, oké?' zei Rizzoli tegen het meisje,op een bruuske, zakelijke toon, alsof ze het niet tegen een kind had, maar tegen een miniatuurvolwassene. 'Ik ga je niet in de gevangenis stoppen. Ik stop nooit kinderen in de gevangenis.'
Het meisje bekeek haar weifelachtig. 'Ook niet stoute kinderen?' vroeg ze uitdagend.
'Ook niet stoute kinderen.'
'Ook niet heel erg stoute kinderen?'
Rizzoli aarzelde, een vonk van ergernis in haar ogen. Noni zou het haar niet makkelijk maken. 'Die wel,' gaf ze toe. 'Heel erg stoute kinderen stuur ik naar de tuchtschool.'
'Is dat een gevangenis voor kinderen?' 'Ja.'
'Dus u stuurt wél kinderen naar de gevangenis.'
Rizzoli keek op naar Maura met een blik van hoe vind je haar? 'Ja,' zei ze met een zucht. 'Je hebt gelijk. Maar ik ga jou niet in de gevangenis stoppen. Ik wil alleen maar met je praten.'
'Waarom draagt u geen uniform?'
'Omdat ik rechercheur ben. Die hoeven geen uniform aan. Maar ik ben echt een politieagent.'
'U bent een vrouw.'
'Oké, politieagente dan. Zou je me willen vertellen wat je op de vliering deed?'
Noni dook ineen op haar stoel en staarde Rizzoli alleen maar aan, alsof ze in een zoutpilaar was veranderd. Een volle minuut keken ze naar elkaar, ieder afwachtend of de ander de stilte zou verbreken.
Uiteindelijk verloor Grace haar geduld en gaf ze het meisje een mep op haar schouder. 'Vooruit! Vertel het haar!'
'Mevrouw Otis,' zei Rizzoli. 'Dat is echt niet nodig.'
'Maar u ziet nu toch zelf hoe lastig ze is? Ze doet altijd moeilijk. Het kan nooit een keer gemakkelijk.'
'Laten we het rustig aan doen. Ik heb de tijd.' Ik heb alle tijd van de wereld, meisje, vertelden Rizzoli's ogen het kind. 'Zeg het maar, Noni. Vertel me hoe je aan de poppen bent gekomen, waarmee je op de vliering speelt.'
'Ik heb ze niet gestolen.'
'Dat beweer ik ook niet.'
'Ik heb ze gevonden. Een hele doos vol.'
'Waar?'
'Op de zolder. Er staan daar nog meer dozen.'
Grace zei: 'Je mag niet op de zolder komen. Je moet bij «de keuken blijven en niemand lastigvallen.'
'Ik val niemand lastig. Zelfs als ik dat zou willen, is hier niemand om lastig te vallen.'
'Je hebt de poppen dus op de vliering gevonden,' zei Rizzoli, het gesprek terugvoerend naar het onderwerp in kwestie.
'Een hele doos vol.'
Rizzoli keek vragend naar Mary Clement, die zei: 'Ze horen bij een liefdadigheidsproject van enkele jaren geleden. We hebben toen poppenkleertjes gemaakt voor een weeshuis in Mexico.' 'Je hebt de poppen dus gevonden,' zei Rizzoli tegen Noni. 'En je hebt er op de vliering mee gespeeld.'
'Niemand anders deed er iets mee.'
'Hoe wist je hoe je op de vliering kon komen?'
'Ik had de man daar naar binnen zien gaan.'
De man? Rizzoli wierp een blik op Maura. Ze leunde iets verder naar voren. 'Welke man?'
'Er hingen allerlei dingen aan zijn riem.'
'Dingen?'
'Een hamer en zo.' Ze wees naar de moeder-overste. 'Zij heeft hem ook gezien. Ze heeft met hem gepraat.'
Moeder Mary Clement begon opgelucht te lachen. 'O! Ik weet wie ze bedoelt. We hebben de afgelopen maanden wat werkzaamheden laten verrichten. Er zijn mannen op de vliering geweest om isolatiemateriaal aan te brengen.'
'Wanneer precies?' vroeg Rizzoli.
'In oktober.'
'Hebt u de namen van al die mannen?'
'Dat kan ik nazien in de boeken. We houden precies bij wat we aan de aannemers betalen.'
Het was dus uiteindelijk helemaal niet zo raadselachtig. Het meisje had werkmannen een ruimte zien binnengaan waarvan ze het bestaan niet had geweten. Een mysterieuze ruimte waar je alleen kon komen via een geheime deur. Geen enkel kind zou het kunnen weerstaan daar een kijkje te nemen - zeker niet zo'n nieuwsgierig kind als dit.
'Vond je het niet erg dat het daar zo donker is?' vroeg Rizzoli.
'Ik heb een zaklantaarn, hoor.' Wat een domme vraag, impliceerde Noni's toon.
'Was je niet bang? Helemaal in je eentje?'
'Waarvoor?'
Ja, waarvoor? dacht Maura. Dit meisje kende geen angst, liet zich door politie noch duisternis intimideren. Ze bleef haar ondervrager kalmpjes aankijken, alsof niet Rizzoli maar zij de leiding had over het gesprek. Maar ook al maakte ze nog zo'n zelfverzekerde indruk, het was en bleef een kind, een nogal verwaarloosd kind. Haar krullen zaten vol klitten en waren bedekt met het stof
van de zolder. Haar roze sweatshirt zag eruit als een versleten tweedehandsje. Het was haar een paar maten te groot en de omgeslagen manchetten waren vuil. Alleen haar schoenen zagen er nieuw uit - gloednieuwe Keds die met klittenband werden gesloten. Haar voeten konden net niet bij de grond en ze zwengelde haar benen in een monotoon ritme, een metronoom van overtollige energie.
Grace zei: 'Ik wist echt niet dat ze op de vliering kwam. Ik kan haar niet aldoor achterna lopen. Ik moet zorgen dat het eten op tijd op tafel komt en daarna moet ik de hele keuken schoonmaken. Het is meestal negen uur voordat we naar huis gaan en tien uur voordat ze in bed ligt.' Grace keek naar Noni. 'Dat is gedeeltelijk het probleem, begrijpt u? Ze is altijd moe en dus chagrijnig, daarom doet ze zo moeilijk. Vorig jaar heb ik er een maagzweer van gekregen. Ik was zo nerveus geworden dat mijn maag zichzelf opvrat. Maar al klapte ik dubbel van de pijn, het kon haar niets schelen. Ze deed evengoed dwars wanneer ze naar bed moest of onder de douche. Ze geeft niets om anderen. Maar zo zijn kinderen... zo egoïstisch als de pest. Ze denken dat de hele wereld om hen draait.'
Terwijl Grace lucht gaf aan haar frustraties, keek Maura naar Noni. Het meisje zat nu volkomen stil, zwengelde niet meer met haar benen en klemde haar kaken koppig op elkaar. Maar in de donkere ogen verschenen tranen, al waren die snel verdwenen, weggeveegd door een snelle haal met de vuile manchetten. Ze is niet doof en niet dom, dacht Maura. Ze hoort de boosheid in haar moeders stem. Grace laat vast iedere dag op tientallen verschillende manieren haar afkeer van dit kind blijken. En het kind voelt dat. Geen wonder dat Noni lastig is; geen wonder dat ze Grace boos maakt. Het is de enige emotie die ze los kan krijgen van haar moeder, het enige bewijs dat er gevoelens tussen hen bestaan. Ze is pas zeven, maar weet nu al dat ze haar futiele hoop op wat liefde heeft verloren. Ze weet meer dan de volwassenen beseffen en wat ze ziet en hoort, moet erg pijnlijk voor haar zijn.
Rizzoli had al te lang voor het kind gehurkt gezeten. Ze kwam overeind en strekte haar benen. Het was acht uur, ze had nog niets gegeten en haar energie begon te tanen. Ze bleef naar het
meisje staan kijken, dat net zulk warrig haar had als zij, net zo'n vastberaden gezicht.
Met vermoeid geduld vroeg ze: 'Ga je vaak naar de zolder, Noni?'
De stoffige bos krullen ging knikkend op en neer.
'Wat doe je daar?'
'Niks.'
'Je zei daarnet dat je er met je poppen speelt.'
'Ja, dat had ik u al verteld.'
'Wat doe je er nog meer?'
Het meisje haalde haar schouders op.
Rizzoli drukte door. 'Vooruit, het moet daarboven erg saai zijn. Ik kan me niet voorstellen waarom je aldoor op die vliering wilt zitten, tenzij er interessante dingen te zien zijn.'
Noni sloeg haar ogen neer.
'Kijk je weieens naar de zusters? Je weet wel, gewoon om te zien wat ze doen?'
'Ik zie de zusters de hele tijd.'
'En wanneer ze in hun kamers zijn?'
'Daar mag ik niet komen.'
'Maar bekijk je hen weieens wanneer ze het niet in de gaten hebben? Wanneer ze het niet weten?'
Noni hield haar hoofd gebogen. Ze mompelde in haar sweat- shirt: 'Dat is gluren.'
'En je weet heel goed dat dat niet mag,' zei Grace. 'Dat is inbreuk op de privacy. Dat heb ik je verteld.'
Noni sloeg haar armen over elkaar en verklaarde met een stentorstem: 'Een breuk op de privacy.' Het klonk alsof ze de spot dreef met haar moeder. Grace kreeg een kleur en deed een stap naar haar dochter toe, alsof ze haar wilde slaan.
Rizzoli hield haar met een snel gebaar tegen. 'Mevrouw Otis, zou u samen met Moeder Mary Clement even op de gang willen wachten?'
'U zei dat ik erbij mocht blijven,' zei Grace.
'Ik geloof dat Noni iets meer aangespoord moet worden. Dat gaat beter wanneer u er niet bij bent.'
'O.' Grace knikte met een onaangename flonkering in haar ogen. 'Natuurlijk.' Rizzoli had de vrouw goed ingeschat; het was er Grace helemaal niet om te doen haar dochter te beschermen; ze wilde dat Noni flink hard zou worden aangepakt. Dat ze er van langs zou krijgen. Ze keek naar Noni met een blik van nu ben je de klos en liep de kamer uit, gevolgd door de moeder-overste.
Even zei niemand iets. Noni bleef met gebogen hoofd zitten, haar handen op haar schoot. Een toonbeeld van gehoorzaamheid. Daar trapte Rizzoli niet in.
Rizzoli pakte een stoel en ging tegenover het meisje zitten. Toen wachtte ze zonder iets te zeggen, en liet ze de stilte het werk doen.
Uiteindelijk, vanonder een weerbarstige krul, wierp Noni een sluwe blik op haar. 'Waar wacht u op?' vroeg ze.
'Tot je me vertelt wat je in Camilles kamer hebt gezien. Ik weet namelijk dat je naar haar hebt zitten gluren. Toen ik klein was, deed ik dat ook. Volwassenen bespioneren om te zien wat voor rare dingen ze doen.'
'Dat is een breuk op de privacy.'
'Ja, maar het is wel spannend, of niet soms?'
Noni hief haar hoofd op en bekeek Rizzoli met een onderzoekende blik. 'U probeert me ergens in te laten trappen.'
'Nee. Ik wil alleen maar dat je me helpt. Volgens mij ben je een erg intelligent meisje. Ik wil wedden dat je dingen ziet waar de volwassenen helemaal geen erg in hebben. Heb ik gelijk?'
Noni haalde stuurs haar schouders op. 'Misschien.'
'Vertel eens wat je de nonnen zoal hebt zien doen.'
'De rare dingen?'
'Ja.'
Noni leunde naar voren en zei zachtjes: 'Zuster Abigail draagt een luier. Ze plast in haar broek omdat ze heel erg oud is.'
'Hoe oud, denk je?'
'O, zeker vijftig.'
'Wauw. Dat is inderdaad oud.'
'Zuster Cornelia pulkt in haar neus en maakt er dan balletjes van.'
'Getsie.'
'En die schiet ze weg wanneer ze denkt dat er niemand kijkt.' 'Getsiederrie.'
'Ze zegt aldoor tegen mij dat ik mijn handen moet wassen omdat ik een vies meisje ben, maar zelf wast ze haar handen niet, en zij heeft er snot aan zitten.'
'Hou op, zeg. Ik moet nog eten.'
'Ik heb een keer gevraagd waarom ze zelf het snot niet van haar handen wast en toen werd ze kwaad en zei ze dat ik veel te brutaal ben. Zuster Ursula zei ook dat ik brutaal was, toen ik vroeg waarom die mevrouw geen vingers had, en toen zei ze dat ik mijn mond moest houden. En ik moet van mijn moeder aldoor zeggen dat het me spijt. Ze zegt dat ik haar gek maak, omdat ik overal en nergens zit.'
'Goed, goed,' zei Rizzoli met een gezicht alsof ze hoofdpijn kreeg. 'Dat is allemaal heel interessant, maar weet je wat ik het liefste wil weten?'
'Nou?'
'Wat je in Camilles kamer hebt gezien. Door dat gaatje. Je hebt toch in haar kamer gekeken?'
Noni sloeg haar ogen weer neer. 'Misschien.'
'Ja of nee?'
Ditmaal knikte Noni bedeesd. 'Ik wilde zien...'
'Wat wilde je zien?'
'Wat ze onder hun kleren dragen.'
Maura had moeite niet in lachen uit te barsten. Ze dacht terug aan haar jaren op de Holy Innocent Academy, toen ook zij zich had afgevraagd wat de nonnen onder hun habijt droegen. Ze had nonnen zulke mysterieuze wezens gevonden, met hun vormeloze lichamen, verborgen onder zwarte kleding die nieuwsgierige blikken moest weren. Wat droeg de bruid van Christus op haar blote huid? Ze had zich lelijke witte onderbroeken voorgesteld die helemaal tot boven de navel reikten, katoenen beha's die waren ontworpen om te verdoezelen en te pletten, dikke kousen die benen met dikke blauwe aderen omvatten als het gespannen vel van een saucijs. Ze had zich lichamen voorgesteld die gevangen- zaten in vele lagen stug katoen. Maar op een goede dag had ze de pinnige zuster Lawrencia haar rok zien optillen toen ze de trap op was gelopen en een onthutsende glimp van iets roods op- gevangen onder haar rok. Het was niet zomaar een rood slipje, maar een rood satijnen slipje. Daarna had ze zuster Lawrencia, en alle andere nonnen, met heel andere ogen bekeken.
'Weet je,' zei Rizzoli, zich naar het kind buigend, 'ik heb me ook altijd afgevraagd wat ze onder hun habijt dragen. Heb je het gezien?'
Noni schudde met een ernstig gezicht haar hoofd. 'Ze deed nooit haar kleren uit.'
'Ook niet wanneer ze naar bed ging?'
'Ik moet naar huis voordat ze naar bed gaan. Ik heb het nooit gezien.'
'Wat heb je dan wel gezien? Wat deed Camille wanneer ze in haar eentje in haar kamer was?'
Noni liet haar ogen rollen, alsof het antwoord te saai voor woorden was. 'Poetsen en boenen. De hele tijd. Ze wilde alles heel erg schoon hebben.'
Maura herinnerde zich de geschrobde vloer, de plekken waar het vernis was verdwenen.
'Wat deed ze nog meer?' vroeg Rizzoli.
'Ze las haar boek.'
'Wat nog meer?'
Noni dacht na. 'Ze huilde veel.'
'Weet je waarom ze huilde?'
Het meisje beet op haar onderlip toen ze daarover nadacht. Haar gezicht klaarde op toen ze het antwoord vond. 'Omdat ze het zo zielig vond voor Jezus.'
'Waarom denk je dat?'
Het meisje slaakte een ongeduldige zucht. 'Weet u dat niet eens? Hij is aan het kruis gestorven.'
'Misschien huilde ze ergens anders om.'
'Maar ze keek steeds naar hem. Hij hangt bij haar aan de muur.'
Maura dacht aan het kruisbeeld dat tegenover Camilles bed aan de muur hing. En ze beeldde zich de jonge novice in, op haar knieën voor dat kruis, biddend... waar zou ze om gebeden hebben? Vergiffenis voor haar zonden? Ontheffing van de gevolgen daarvan? Maar het kind was in haar gegroeid en op een gegeven moment had ze het voelen bewegen. Het voelen schoppen. Alle gebeden en al het gepoets ter wereld konden die schuldgevoelens niet wegnemen.
'Zijn we klaar?' vroeg Noni.
Rizzoli leunde met een zucht achterover. 'Ja, we zijn klaar. Je mag naar je moeder gaan.'
Het meisje sprong van de stoel en kwam neer met een luidruchtige bons waarvan haar krullen opwipten. 'Ze was ook verdrietig vanwege de eenden.'
'Hé, dat klinkt niet gek als maaltje,' zei Rizzoli. 'Gebraden eend.'
'Ze ging ze altijd voeren, maar in de winter vlogen ze weg. Mijn moeder zegt dat sommige niet terug zullen komen, omdat ze in het zuiden worden opgegeten.'
'Zo gaat dat nu eenmaal.' Rizzoli wuifde haar de deur uit. 'Vooruit, je moeder zit op je te wachten.'
Het meisje was bijna bij de keukendeur toen Maura haar nariep: 'Noni? Waar waren de eenden die Camille voerde?'
'In de vijver.'
'Welke vijver?'
'U weet wel, in de tuin. Toen ze allemaal al waren weggevlogen, ging ze er nog steeds naartoe om ze te zoeken, maar mijn moeder zei dat het zonde van haar tijd was, omdat ze waarschijnlijk al in Florida waren. Daar is Disney World,' voegde ze eraan toe en toen huppelde ze de kamer uit.
Het bleef lang stil.
Rizzoli draaide zich met trage bewegingen om en keek naar Maura. 'Heb jij gehoord wat ik heb gehoord?'
'Ja.'
'Denk je...'
Maura knikte. 'Je moet de vijver dreggen.'
Het was bijna tien uur toen Maura haar oprit opreed. In de woonkamer brandde licht, alsof er iemand thuis was en op haar wachtte, maar ze wist dat het huis verlaten was. Ze kwam altijd thuis in een leeg huis. Het licht werd niet aangedaan door een mensenhand, maar door een drietal automatische timers die ze voor $5,99 in een plaatselijke winkel had gekocht. In de winter, wanneer het vroeg donker werd, stelde ze de timers in op vijf uur, zodat ze nooit in een donker huis thuiskwam. Ze had de voorstad Brookline gekozen, ten westen van Boston, vanwege het gevoel van veiligheid dat de rustige, met bomen omzoomde straten uitstraalde. De meesten van haar buren waren net als zij academici die in de stad werkten en iedere avond deze weldadige rust weer opzochten. Aan haar ene kant woonde meneer Telushkin, een robotica-ingenieur uit Israël. Aan haar andere kant woonden Lily en Susan, die beiden jurist waren, gespecialiseerd in burgerrechten. In de zomer werkten ze allemaal in hun tuin en wasten ze hun auto's - een moderne versie van de Amerikaanse droom, waarin lesbiennes en geïmmigreerde academici elkaar over de keurig gesnoeide heggen heen vrolijk toewuifden. Het was de veiligste buurt die er te vinden was zo dicht bij de stad, maar Maura wist hoe bedrieglijk het gevoel van veiligheid kon zijn. Van de wegen naar de voorsteden maakten zowel de slachtoffers als hun belagers gebruik. Haar autopsietafel was een democratisch eindpunt; huisvrouwen uit de voorsteden werden daar niet gediscrimineerd.
Hoewel de lampen in haar woonkamer een uitnodigende gloed verspreidden, voelde het huis kil aan. Of misschien had ze de winter gewoon mee naar binnen gebracht, als een stripfiguur waarboven altijd een wolkje hangt. Ze draaide de thermostaat wat hoger en ontstak het vuur in de op gas brandende open haard - een gerief dat ze aanvankelijk ontzettend nep had gevonden, maar waar ze toch veel prijs op was gaan stellen. Vuur was vuur, of het nu werd aangestoken met behulp van een schakelaar of via moeizaam gedoe met aanmaakhout en lucifers. Vanavond had ze behoefte aan de warmte en vrolijke gloed van de haard en was ze blij dat ze op haar wenken werd bediend.
Ze schonk een glas sherry in en ging in een stoel naast de haard zitten. Door het raam zag ze de kerstverlichting waarmee het huis aan de overkant was versierd, flonkerende ijspegels die aan de dakranden hingen - een storende herinnering dat ze zelf nog niets voor de feestdagen had gedaan. Ze had nog geen kerstboom gekocht, was niet op cadeautjes uitgegaan, had niet eens naar kerstkaarten gekeken. Dit was het tweede opeenvolgende jaar dat ze voor Mrs. Grinch speelde. De afgelopen winter was ze net naar Boston verhuisd en had ze door de rommel, én omdat ze zich had moeten inwerken in haar nieuwe baan, nauwelijks iets van de kerst gemerkt. En wat voor smoes heb je dit jaar? dacht ze. Ze had nog maar een week de tijd om die boom te kopen, er kerstballen in te hangen en eggnog te maken. Ze kon op z'n minst wat kerstliedjes op haar piano spelen, zoals ze vroeger altijd had gedaan. Het boek met de kerstliederen lag nog in de pianokruk, al sinds...
Sinds mijn laatste kerst met Victor.
Ze keek naar de telefoon op het bijzettafeltje. Ze voelde de invloed van de sherry en wist dat ieder besluit dat ze nu nam, be- invloed zou zijn door alcohol. Door roekeloosheid.
Toch nam ze de hoorn van de haak. Toen de telefoniste van het hotel zijn kamer belde, staarde ze naar de vlammen en dacht: hiermee ga ik de fout in. Mijn hart zal opnieuw worden gebroken.
Voordat ze iets had gezegd, zei hij: 'Maura?' Hij had geweten dat zij het was.
'Ik weet dat het al laat is,' zei ze.
'Het is pas halfelf.'
'Toch had ik niet moeten bellen.'
'Waarom heb je het dan gedaan?' vroeg hij zachtjes.
Zonder antwoord te geven deed ze haar ogen dicht. Zelfs toen kon ze de gloed van de vlammen zien. Zelfs wanneer je er niet naar kijkt, zelfs wanneer je net doet alsof ze er niet zijn, branden de vlammen. Of je ze ziet of niet, ze zijn er.
'Ik vond dat het tijd was dat ik ophield je te ontlopen,' zei ze. 'Anders kan ik nooit een nieuw leven opbouwen.'
'Wat een vleiende reden om op te bellen.'
Ze zuchtte. 'Zo bedoelde ik het niet.'
'Volgens mij bestaat er geen zachtaardige manier om te zeggen wat je me wilt vertellen. Maar je kunt dat op z'n minst persoonlijk doen, niet via de telefoon.'
'Zou dat echt zachtaardiger zijn?'
'Het zou in ieder geval van moed getuigen.' Een uitdaging. Een uitdaging voor haar dapperheid.
Ze ging rechtop zitten en keek weer naar het vuur. 'Waarom is dat voor jou belangrijk?'
'Omdat we allebei een nieuw leven moeten opbouwen. We maken nu pas op de plaats, omdat we geen van beiden begrijpen wat er eigenlijk precies is misgegaan. Ik hield van je en ik geloof dat jij ook van mij hield, en toch is het fout gelopen. En moet je ons nu zien. We kunnen niet eens normaal met elkaar praten. Waarom is dat zo? Waarom kunnen twee mensen die toevallig met elkaar getrouwd zijn geweest, geen fatsoenlijk gesprek voeren? Terwijl we dat met ieder ander wel kunnen?'
'Omdat jij niet ieder ander bent.' Omdat ik van je hield.
'Maar dat kunnen we toch wel proberen? Alleen maar praten. De spoken begraven. Ik ben hier maar een paar dagen. Het is nu of nooit. We kunnen elkaar blijven ontlopen, of de kaarten op tafel leggen en alles uitpraten. Je mag mij de schuld geven als je wilt. Ik geef toe dat ik dat grotendeels heb verdiend. Maar laten we ophouden met net te doen alsof de ander niet bestaat.'
Ze keek naar haar lege sherryglas. 'Wanneer wil je het doen?'
'Ik kan nu naar je toe komen.'
Door het raam zag ze de lichtjes aan de overkant opeens uitgaan; de flonkerende ijspegels verdwenen in de sneeuwnacht. Over een week was het Kerstmis en ze had zich nog nooit van haar leven zo eenzaam gevoeld.
'Ik woon in Brookline,' zei ze.