Tweeëntwintig

Maura droomde van rituele brandstapels.

Ze zat gebukt in de schaduwen, zag oranje vlammen aan lichamen likken die waren opgestapeld als vademhout, zag hoe vlees werd verteerd door de hitte van het vuur. Silhouetten van mannen rond de brandende lijken, een cirkel van stille bewakers van wie ze de gezichten niet kon zien. En ze konden haar ook niet zien, want ze hield zich verborgen in de duisternis en had zich zo klein mogelijk gemaakt.

Vonken schoten op uit het vuur, dat werd gevoed door de menselijke brandstof, en stegen spiraalsgewijs omhoog naar de zwarte lucht. Ze verspreidden hun licht in de nacht en lieten nog veel afschrikwekkender beelden zien: de lijken bewogen. Geblakerde ledematen maakten spastische bewegingen in de hel van vuur.

Een van de mannen in de cirkel draaide zich langzaam om en staarde in Maura's richting. Het was een gezicht dat ze herkende, een gezicht met ogen waarin geen ziel te bespeuren was.

Victor.

Ze schrok wakker. Haar hart bonkte tegen haar ribben en haar nachtpon was nat van haar zweet. Een windvlaag geselde het huis, deed de ramen rinkelen, de muren kreunen. Nog in de greep van de paniek die haar nachtmerrie had veroorzaakt, bleef ze volkomen stil liggen en voelde het zweet afkoelen op haar huid. Was ze alleen vanwege de wind wakker geworden? Ze luisterde aandachtig. Ieder geluid van de krakende muren klonk als een voetstap. Een indringer die naderbij kwam.

Opeens verstijfde ze, geschrokken van een ander geluid. Een gekrabbel tegen de muur, als de klauwen van een dier dat probeerde binnen te komen.

Ze keek naar de gloeiende cijfertjes van haar klok; het was kwart voor twaalf.

Ze gleed uit bed. De kamer voelde ijskoud aan. Ze tastte in het donker naar haar badjas, maar deed geen licht aan omdat haar ogen aan het donker gewend waren en ze dat liever zo wilde houden. Ze liep naar het raam van haar slaapkamer en zag dat het niet meer sneeuwde. De wereld glansde wit in het maanlicht.

Daar had je het weer - het geluid van iets wat tegen de muur schuurde. Ze drukte haar gezicht tegen het glas en zag een vage schaduw die zich naar de hoek van het huis bewoog. Een dier?

Ze verliet op haar blote voeten de slaapkamer en liep op de tast de gang door naar de woonkamer. Daar boog ze zich langs de kerstboom om uit het raam te kijken.

Ze kreeg bijna een hartstilstand.

Een man liep het trapje naar haar veranda op.

Ze kon zijn gezicht niet zien, omdat het in de schaduw bleef. Alsof de man aanvoelde dat ze naar hem keek, draaide hij zich naar het raam waarachter ze stond en zag ze zijn silhouet. De brede schouders, het paardenstaartje.

Ze trok zich schielijk terug van het raam en bleef tegen de prikkende takken van de kerstboom staan. Ze zocht naar een reden waarom Matthew Sutcliffe opeens voor haar deur stond. Wat deed hij hier zo laat op de avond, zonder eerst te bellen? De angst van haar nachtmerrie had haar nog niet losgelaten. Ze moest niets van nachtelijke bezoekers hebben en was geenszins van plan de deur open te doen - zelfs niet voor een man die ze van naam en gezicht kende.

De bel ging.

Er ging een schokje door haar heen. Een glazen kerstbal viel uit de boom en spatte op de vloer uiteen.

Buiten gleed een schaduw over het raam.

Ze bleef doodstil staan en probeerde te bedenken wat ze het beste kon doen. Ik doe gewoon geen licht aan, dacht ze. Dan zal hij het wel opgeven en me met rust laten.

Weer werd er gebeld.

Ga weg, dacht ze. Ga weg. Bel me morgenochtend maar op.

Ze slaakte een zucht van verlichting toen ze hoorde dat hij het trapje weer afdaalde. Ze schuifelde naar het raam en keek naar buiten, maar zag hem niet. Ze zag ook geen auto voor het huis staan. Waar was hij gebleven?

Nu hoorde ze weer voetstappen, het kraken van schoenen op de sneeuw. De voetstappen bewogen zich naar de zijkant van het huis. Wat was hij aan het doen, verdomme? Waarom liep hij om haar huis heen?

Hij is op zoek naar een manier om binnen te komen.

Ze kwam achter de kerstboom vandaan en onderdrukte een kreet van pijn toen ze op de gebroken kerstbal stapte en er een scherf in haar voet drong.

Plotsklaps verscheen zijn silhouet achter een raam aan de zijkant van de kamer. Hij tuurde naar binnen, probeerde iets te onderscheiden in de donkere woonkamer.

Ze vluchtte naar de gang, ineenkrimpend bij iedere stap, haar voetzool nu vochtig van het bloed.

Ze moest de politie bellen. Het alarmnummer.

Ze draaide zich om en strompelde naar de keuken. Ze hield haar hand tegen de muur, tastend naar de telefoon. Van pure zenuwen sloeg ze de hoorn van de haak. Ze raapte hem op en drukte hem tegen haar oor.

Ze hoorde geen kiestoon.

De telefoon in de slaapkamer, dacht ze - had ze de hoorn soms van de haak gelegd?

Ze hing de keukentelefoon op en hinkte terug naar de gang. Bij iedere stap drong de glasscherf dieper in haar voetzool. Ze keerde op haar schreden terug, over de vloer die al nat was van haar bloed. In de donkere slaapkamer spande ze haar ogen in om iets te zien en liep naar voren, nu op de vaste vloerbedekking, tot ze met haar scheenbeen tegen het bed stootte. Ze tastte de rand van het matras af tot aan het hoofdeinde. Tot de telefoon op het nachtkastje.

Geen kiestoon.

Doodsangst joeg door haar heen als een ijzige wind. Hij heeft de telefoonkabel doorgesneden.

Ze liet de hoorn vallen en bleef staan luisteren, probeerde er wanhopig achter te komen wat hij aan het doen was. Het huis kraakte in de wind; het overstemde alle geluiden afgezien van het bonken van haar hart.

Waar is bij f Waar zit hij?

Toen dacht ze: mijn mobieltje.

Ze schuifelde naar de commode waarop ze haar tas had neergelegd. Stak haar hand erin, tastte wild in het rond, op zoek naar de telefoon. Ze haalde haar portemonnee en sleutels eruit, pennen en een haarborstel. Waar zit die verrekte telefoon nou?

In de auto. Ik heb hem op de passagiersstoel laten liggen.

Ze hief met een ruk haar hoofd op toen ze het geluid van brekend glas hoorde.

Was het aan de voorkant van het huis, of de achterkant? Van welke kant kwam hij?

Ze strompelde de slaapkamer uit en de gang door. Ze merkte niets meer van de pijn, alhoewel de scherf nog dieper doordrong in haar voet. De deur naar de garage was in de gang. Ze rukte hem open en glipte de garage in, precies op het moment dat ze weer glas hoorde breken en over de vloer wegspatten.

Ze trok de deur dicht. Liep achterwaarts naar haar auto. Ze hijgde, met korte, snelle ademstoten, en haar hart bonkte als een bezetene. Stil. Stil. Langzaam tilde ze de handgreep van het portier op. Ze kromp ineen toen ze de klak hoorde waarmee het lipje losschoot. Ze trok het portier open en ging achter het stuur zitten. Onderdrukte een gefrustreerde kreun toen ze zich herinnerde dat ze de autosleuteltjes in haar slaapkamer had laten liggen. Ze kon niet gewoon de motor starten en wegrijden. Ze keek naar de stoel naast zich en zag in het licht van de binnenlamp haar mobieltje in de smalle ruimte tussen de stoelen.

Ze klapte het open en zag dat het batterijtje vol was.

Dank u, God, dacht ze, en ze draaide het alarmnummer.

'Alarmcentrale.'

'Er is een inbreker in mijn huis,' fluisterde ze. 'Buckminster Road 21.'

'Kunt u het adres herhalen? Ik kan u niet verstaan.'

'Buckminster Road 21! Een inbreker...' Ze zweeg abrupt, haar blik gericht op de deur naar het huis. Eronder zag ze een streep licht.

Hij is binnen. Hij doorzoekt het huis.

Ze kroop uit de auto en duwde zachtjes het portier dicht zodat het binnenlicht uit zou gaan. Weer zat ze in het donker. De elektriciteitskast was een paar meter bij haar vandaan, aan de garagemuur, en ze overwoog alle stroomonderbrekers om te zetten zodat het licht in huis uitging. Dan kon ze profiteren van de duisternis. Maar dan zou hij weten waar ze was en onmiddellijk naar de garage komen.

Als ik nou gewoon stil blijf zitten, dacht ze. Dan denkt hij misschien dat ik niet thuis ben. Dan denkt hij misschien dat er niemand thuis is.

Toen herinnerde ze zich het bloed. Ze had een bloedspoor achtergelaten.

Ze hoorde zijn voetstappen. Schoenen op de houten vloer die haar bloederige voetafdrukken volgden, de keuken uit. Een verwarrend, dubbel spoor, heen en terug door de gang.

Uiteindelijk zou hij ze volgen naar de garage.

Ze dacht aan hoe de Rattenvrouw was gestorven, herinnerde zich de metaalkorrels, verspreid door haar borst. Ze dacht aan de vernietiging die een koperen Glaser-kogel in een menselijk lichaam aanbracht. De explosie van loden kogeltjes die ingewanden binnendringen. Het uiteenrijten van aderen, de opeenhoping van bloed in de borstholte.

Maak dat je wegkomt. Het huis uit.

En dan? Schreeuwen om de buren? Op deuren bonken? Ze wist niet eens wie van haar buren thuis was.

De voetstappen kwamen dichterbij.

Nu of nooit.

Ze holde naar de zijdeur. Koude lucht sloeg in haar gezicht toen ze de deur opendeed. Ze schoot de tuin in. Haar blote benen zonken tot halverwege haar kuiten in het pak sneeuw, dat naar binnen zakte en de drempel bedekte, zodat ze de deur niet achter zich kon dichttrekken.

Ze liet hem openstaan, waadde naar het hek en duwde de bijna vastgevroren klink naar beneden. Het mobieltje glipte uit haar hand toen ze uit alle macht aan het hek trok dat vanwege de hoge sneeuw nauwelijks kon draaien. Eindelijk had ze het ver genoeg open om zich erdoor te kunnen wringen en strompelde ze de voortuin in.

In geen van de huizen in haar straat brandde licht.

Ze begon te hollen, met haar blote voeten sneeuw opwerpend. Ze was net bij de stoep aangekomen toen ze hoorde dat haar achtervolger aan het hek rukte om het verder open te krijgen.

De stoep bood geen enkele beschutting; ze dook tussen de heggen, liep de voortuin van meneer Telushkin in. Maar daar was de sneeuw nog hoger, bijna tot haar knieën, zodat ze de grootste moeite had vooruit te komen. Haar voeten waren verdoofd, haar benen stijf van de kou. En ze stak zo duidelijk af tegen de zilverige glinstering van het maanlicht op de sneeuw, een makkelijk doelwit, een zwart poppetje in een zee van onbarmhartig wit. Terwijl ze voortploeterde vroeg ze zich af of hij haar al in het vizier van zijn wapen had.

Opeens zonk ze weg in een meter sneeuw. Ze viel voorover en kreeg een hap sneeuw in haar mond. Op handen en knieën kroop ze verder. Ze weigerde zich over te geven. Weigerde de dood te accepteren. Op gevoelloze benen groef ze zich een weg door de sneeuw. Ze hoorde achter zich sneeuw kraken onder zijn voetstappen. Hij kwam naderbij. Om haar te vermoorden.

Opeens sneed licht door de duisternis.

Ze keek op en zag de gloed van naderende koplampen. Een auto.

Mijn laatste kans.

Met een snik sprong ze overeind en holde schreeuwend, zwaaiend met haar armen, naar de auto.

De wagen kwam vlak voor haar slippend tot stilstand. De bestuurder stapte uit, een lange, imposante figuur die op haar afkwam over de spookachtig witte vlakte.

Ze staarde naar hem. Begon langzaam achteruit te lopen.

Het was pastoor Brophy.

'Wees maar niet bang,' zei hij. 'Het is goed.'

Ze keek om naar haar huis, maar zag niemand. Waar is hij? Waar is hij gebleven?

Er kwamen nog meer lichten aan. Twee auto's stopten vlak bij hen. Ze zag het blauwe zwaailicht van een surveillancewagen en hief haar hand op tegen het felle schijnsel van de koplampen om te zien wie de silhouetten waren die naar haar toe kwamen.

Ze hoorde Rizzoli roepen: 'Maura? Ben je gewond?'

'Ik zorg wel voor haar,' zei pastoor Brophy.

'Waar is Sutcliffe?'

'Ik heb hem niet gezien.'

'In mijn huis,' zei Maura. 'Hij was in mijn huis.'

'Ga met haar in uw auto zitten, meneer pastoor,' zei Rizzoli. 'Blijf bij haar.'

Maura had zich niet verroerd. Ze stond als bevroren op de plek waar pastoor Brophy haar was genaderd. Hij trok zijn jas uit en legde die om haar schouders. Sloeg zijn arm om haar heen en hielp haar naar de passagiersstoel van zijn auto.

'Ik begrijp het niet,' fluisterde ze. 'Wat doet u hier?'

'Ssst. Laten we eerst zorgen dat u uit deze venijnige wind komt.'

Hij stapte naast haar in. De verwarming blies tegen haar knieën en haar gezicht, en ze trok zijn jas dicht om zich heen om warm te worden, maar haar tanden klapperden zo dat ze niet kon praten.

Door de voorruit zag ze donkere gedaanten op straat. Ze herkende het silhouet van Barry Frost die naar haar voordeur sloop. Ze zag Rizzoli en een agent in uniform voorzichtig naar het hek aan de zijkant lopen, met getrokken wapens.

Ze draaide haar hoofd om naar pastoor Brophy. Hoewel ze de uitdrukking in zijn ogen niet kon doorgronden, voelde ze de intensiteit van zijn blik, net zoals ze de warmte van zijn jas voelde. 'Hoe wist u het?' fluisterde ze.

'Toen ik u telefonisch niet kon bereiken, heb ik rechercheur Rizzoli gebeld.' Hij pakte haar hand. Vouwde zijn beide handen eromheen, een gebaar waarvan ze tranen in haar ogen kreeg. Opeens kon ze niet meer naar hem kijken; ze staarde recht voor zich uit, naar de straat, en zag alles door een waas van kleuren toen hij haar hand naar zijn lippen bracht en er een warme, lang aanhoudende kus op drukte.

Ze knipperde de tranen weg en zag de straat weer scherp. Wat ze zag, was beangstigend. Rennende gedaanten. Rizzoli, door de blauwe zwaailichten in silhouet afgetekend toen ze naar de overkant van de straat holde. Frost, met getrokken pistool, die achter de surveillancewagen hurkte.

Waarom komen ze allemaal op ons af? Weten ze iets wat wij niet weten?

'Doe de portieren op slot,' zei ze.

Brophy keek haar verbijsterd aan. 'Wat?'

'Doe de portieren op slot!'

Rizzoli schreeuwde iets tegen hen, waarschuwende kreten.

Hij is hier. Hij zit weggedoken achter onze auto!

Maura draaide zich naar rechts, tastte jachtig het portier af, op zoek naar het knopje, in paniek, omdat ze het in het donker niet kon vinden.

Matthew Sutcliffe doemde op voor haar raam. Ze kromp ineen toen de deur openzwaaide en koude lucht naar binnen stroomde.

'Uitstappen, meneer pastoor,' zei Sutcliffe.

De priester bleef roerloos zitten en zei op bedaarde toon: 'De sleuteltjes zitten in het contact. U kunt de auto meenemen, dokter Sutcliffe. Maura en ik stappen uit.'

'Nee, alleen u.'

'Ik stap niet uit tenzij ze met me meegaat.'

'Uitstappen, meneer pastoor!'

Maura's haar werd zijwaarts gerukt en het pistool beet in haar slaap. 'Alsjeblieft,' fluisterde ze tegen Brophy. 'Doe wat hij zegt.'

'Goed!' zei Brophy in paniek. 'Ik ga al...' Hij duwde zijn portier open en stapte uit de auto.

Sutcliffe zei tegen Maura: 'Ga achter het stuur zitten.'

Bevend klom Maura onhandig over de versnellingspook naar de bestuurdersstoel. Ze keek uit het zijraampje en zag dat Brophy naast de auto was blijven staan en machteloos naar haar keek. Rizzoli schreeuwde tegen hem dat hij opzij moest gaan, maar hij leek verlamd.

'Rijden,' zei Sutcliffe.

Maura schakelde en zette de handrem los. Ze drukte met haar blote voet op het gaspedaal, maar tilde hem toen weer op.

'U kunt mij niet vermoorden,' zei ze. De logische dokter Isles nam de touwtjes weer in handen. 'We zijn omringd door politie. U hebt me nodig als gijzelaar. U hebt me nodig om te rijden.'

Een paar seconden verstreken. Een eeuwigheid.

Haar adem stokte toen hij het pistool van haar hoofd naar haar been liet zakken en er hard mee tegen haar dij drukte.

'En u hebt uw linkerbeen niet nodig om te rijden. Wilt u uw knie houden?'

Ze slikte. 'Ja.'

'Rij dan.'

Ze drukte op het gaspedaal.

Langzaam reed de auto naar voren, langs de geparkeerde surveillancewagen waarachter Frost gehurkt zat. Donker, uitgestorven strekte de straat zich voor hen uit. De auto bleef zachtjes rijden.

Opeens zag ze pastoor Brophy in haar achteruitkijkspiegeltje. Hij sprintte achter hen aan, verlicht door de discoachtige flitsen van het blauwe zwaailicht. Hij greep Sutcliffes portier en rukte het open. Stak zijn arm naar binnen, greep Sutcliffes mouw en probeerde hem naar buiten te sleuren.

De knal van het pistool deed de priester achterover tuimelen.

Maura gooide haar eigen portier open en liet zich uit de langzaam rijdende auto vallen.

Ze landde op het ijzige asfalt en zag felle flitsen toen haar hoofd tegen de grond klapte.

Ze kon zich niet bewegen. Ze lag in de duisternis, gevangen in een koude, verdovende omgeving, voelde pijn noch angst. Ze was zich alleen bewust van de wind die vederlichte sneeuw in haar gezicht blies. Ze hoorde van heel ver een stem haar naam zeggen.

Luider nu. Dichterbij.

'Maura? Maura f'

Maura deed haar ogen open en schrok van het felle licht van Rizzoli's zaklantaarn. Ze draaide haar hoofd weg van het licht en zag de auto een meter of tien verderop met de voorbumper tegen een boom staan. Sutcliffe lag op zijn buik op straat met zijn handen geboeid op zijn rug en probeerde overeind te komen.

'Pastoor Brophy,' mompelde ze. 'Waar is pastoor Brophy?'

'Er is een ziekenauto onderweg.'

Maura ging met trage bewegingen zitten en keek de straat af naar de plek waar Frost bij de priester geknield zat. Nee, dacht ze. Nee.

'Sta nog niet op,' zei Rizzoli. Ze probeerde haar tegen te houden.

Maar Maura duwde haar weg en stond met wankele benen op, haar hart in haar keel. Ze voelde amper hoe koud de bevroren weg onder haar blote voeten aanvoelde toen ze naar Brophy strompelde.

Frost keek op toen ze hen naderde. 'Het is een borstwond,' zei hij zachtjes.

Ze zakte op haar knieën naast hem neer, rukte het overhemd van de priester open en zag waar de kogel was binnengedrongen. Ze hoorde het onheilspellende, reutelende geluid van lucht die in de borst werd gezogen. Ze drukte haar hand op de wond en voelde warm bloed en klamme huid. Hij beefde van de kou. De wind loeide door de straat, venijnig als een slangenbeet. En ik draag je jas, dacht ze. De jas die je me hebt gegeven om warm te worden.

Boven het geloei van de wind uit hoorde ze de jankende sirene van de naderende ambulance.

Zijn blik was vaag, hij was maar half bij bewustzijn.

'Blijf bij me, Daniël,' zei ze. 'Hoor je me?' Haar stem trilde. 'Je zult het halen.' Ze leunde naar voren en tranen drupten op zijn gezicht toen ze hem smeekte: 'Alsjeblieft. Doe het voor mij, Daniël. Je moet blijven leven. Je moet blijven leven...'