3

Ik heb heel wat machtige mensen gekend in mijn loopbaan, maar ik heb maar één persoon ontmoet die een natuurlijk gezag uitstraalde – zo’n knaap die je met alleen maar een gefluister tot de orde kon roepen. Hij staat nu in de gang en komt mijn kant op, terwijl hij het forensisch team zegt dat ze zullen moeten wachten; de brandweer wil het zuur opruimen voordat er ongelukken mee gebeuren.

‘Maar hou wel je plastic handschoenen aan,’ adviseert hij. ‘Je kunt elkaar in de hal een gratis prostaatonderzoek geven.’ Iedereen behalve de forensische jongens schiet in de lach.

De man met de stem is Ben Bradley, de rechercheur van Moordzaken die de leiding heeft op de plaats delict. Hij is in het kantoor van de manager geweest, op zoek naar het stuk ongeluk dat deze tent runt. Hij is een lange, zwarte man – Bradley, niet het stuk ongeluk – van begin vijftig, met grote handen en Industry-jeans met omgeslagen pijpen. Zijn vrouw heeft hem er onlangs toe overgehaald die te kopen, in een vergeefse poging om zijn imago wat op te krikken. Volgens hem maakt die broek juist dat hij er nu uitziet als iemand uit de boeken van Steinbeck, een hedendaagse zwerver uit het arme Midden-Westen.

Net als alle vaste klanten in deze moordcircussen heeft hij weinig op met de forensisch specialisten. Om te beginnen werd het werk een paar jaar geleden uitbesteed en kwam je overal duurbetaalde mensen zoals deze hier tegen, gekleed in kraakheldere, witte ketelpakken met op de rug namen als Forensische Biologische Dienst. Maar wat voor hem echt de deur dichtdeed, waren de twee ongelooflijk populaire tv-series over forensisch werk die leidden tot een ondraaglijke uitbarsting van sterallures bij de betreffende personen.

‘Jezus,’ klaagde hij onlangs, ‘is er nog iemand in dit land die níét droomt van meedoen aan een realityshow?’

Terwijl hij kijkt hoe die zogenaamde beroemdheden hun labs-in-een-koffertje weer inpakken, ziet hij mij staan, stilletjes leunend tegen de muur, alleen maar kijkend, zoals ik al mijn halve leven lijk te doen. Hij negeert de mensen die om zijn aandacht vragen en komt naar mij toe. We geven elkaar geen hand. Ik weet niet waarom, we hebben dat nooit gedaan. Ik weet niet eens zeker of we wel vrienden zijn – ik heb me altijd nogal buiten de groep gesteld, wat die groep ook mocht zijn, dus ik ben waarschijnlijk niet de man om daarover te oordelen. We respecteren elkaar in elk geval wel, als dat helpt.

‘Bedankt dat je gekomen bent,’ zegt hij.

Ik knik en kijk naar zijn omgeslagen Industry en zwarte werklaarzen, ideaal om mee door het bloed en de troep van een plaats delict te waden.

‘Hoe ben je hier gekomen, met een tractor?’ vraag ik. Hij lacht niet, Ben lacht zelden. Meer uitgestreken dan hij zul je ze niet gauw tegenkomen. Wat niet wil zeggen dat hij niet grappig is.

‘Heb je al een beetje rond kunnen kijken, Ramon?’ zegt hij zachtjes.

Ik heet geen Ramon en dat weet hij. Maar hij weet ook dat ik tot voor kort deel uitmaakte van een van ’s lands meest geheime inlichtingendiensten, dus ik neem aan dat hij doelt op Ramon Garcia. Ramon was een fbi-agent die enorm zijn best had gedaan zijn identiteit geheim te houden terwijl hij onze landsgeheimen aan de Russen verkocht, om vervolgens zijn vingerafdrukken achter te laten op de Hefty-vuilniszakken die hij gebruikte om de gestolen documenten af te leveren. Ramon was ongetwijfeld de meest incompetente geheim agent uit de geschiedenis. Zoals ik al zei, Ben kan heel grappig zijn.

‘Ja, ik heb het een en ander gezien,’ zeg ik tegen hem. ‘Weet je al iets meer over de persoon die in deze gribus woonde? Ze is de hoofdverdachte, toch?’

Ben kan heel veel verbergen, maar zijn ogen kunnen de blik van verbazing niet maskeren: een vrouw?

Mooi, denk ik, Ramon slaat terug. Maar Bradley blijft een koele. ‘Dat is interessant, Ramon,’ zegt hij, terwijl hij er probeert achter te komen of ik echt iets heb of dat ik er maar een slag naar sla. ‘Hoe heb je dat ontdekt?’

Ik wijs naar het sixpack op het bureau, de melk in de koelkast. ‘Welke kerel doet zoiets? Een man houdt het bier koud en laat de melk verzuren. Kijk naar de dvd’s: romantische komedies en geen enkele actiefilm. Zullen we even een rondje doen,’ ga ik verder, ‘en kijken hoeveel andere kerels in deze gribus gebruikte oogschaduw in de vuilnisbak gooien? Dat is wat een vrouw doet, eentje die hier niet thuishoort, wat ze verder ook uitgespookt mag hebben.’

Hij overpeinst wat ik heb gezegd en kijkt me strak aan, maar ik kan onmogelijk zeggen of hij mijn verhaal slikt.

Voordat ik het kan vragen, duiken er twee jonge rechercheurs – een vrouw en haar partner – op vanachter de vaten voor gevaarlijke stoffen van de brandweer. Ze komen vlak voor Bradley tot stilstand.

‘We hebben iets, Ben!’ zegt de vrouwelijke agent. ‘Het gaat over de bewoner...’

Bradley knikt kalmpjes. ‘Ja, het is een vrouw, kom eens met iets wat ik niet weet. Wat is er met haar?’

Hij heeft mijn verhaal dus kennelijk toch geslikt. De twee agenten staren hem aan en vragen zich af hoe hij dat in vredesnaam kan weten. Morgenochtend zal hun baas een nog grotere legende zijn. Ik? Ik denk dat die knaap schaamteloos is, om zelfs maar zonder met zijn ogen te knipperen de eer op te strijken. Ik begin te lachen.

Bradley kijkt me aan en heel even denk ik dat hij ook gaat lachen, maar het is een vergeefse hoop. Er lijkt echter een twinkeling in zijn slaperige ogen te verschijnen als hij zijn aandacht weer op de twee agenten richt. ‘Hoe weet je dat het een vrouw was?’ vraagt hij.

‘We hebben het hotelregister gevonden,’ antwoordt de mannelijke rechercheur, Connor Norris genaamd.

Bradley is plotseling alert. ‘Via de manager? Heb je dat stuk onbenul gevonden, hem zover gekregen dat hij zijn kantoor heeft opengedaan?’

Norris schudt zijn hoofd. ‘Er lopen vier arrestatiebevelen wegens drugsbezit tegen hem, dus hij zit waarschijnlijk al ergens halverwege Mexico. Nee, Alvarez hier’ – hij knikt naar zijn vrouwelijke partner – ‘zag een kerel die gezocht wordt wegens een inbraak en die hierboven woont.’ Hij kijkt naar zijn partner, niet zeker hoeveel hij nog kan zeggen.

Alvarez haalt haar schouders op, hoopt er het beste van en brandt los. ‘Ik heb de inbreker een verlaat-de-gevangenis-zonder-te-betalen-kaartje beloofd als hij de sloten van het kantoor van de manager zou forceren.’ Ze kijkt naar Bradley, nerveus, zich afvragend hoeveel problemen ze zich hiermee op de hals haalt.

Het gezicht van haar baas verraadt niets, alleen zijn stem zakt iets, klinkt nog zachter. ‘En toen?’

‘Acht sloten in totaal en hij had ze binnen een minuut allemaal open,’ zegt ze. ‘Geen wonder dat niets in deze stad veilig is.’

‘Wat zat er in haar map?’ vraagt Bradley.

‘Rekeningen. Ze heeft hier iets meer dan een jaar gewoond,’ zegt Norris. ‘Betaalde contant. Had geen telefoonaansluiting, geen tv, geen kabel, niets. Ze wilde duidelijk niet getraceerd worden.’

Bradley knikt – precies wat hij al dacht. ‘Wanneer is ze voor het laatst door een van de buren gezien?’

‘Drie of vier dagen geleden, maar niemand weet het zeker,’ antwoordt Norris.

Bradley mompelt: ‘Verdween direct nadat ze haar afspraakje had vermoord, neem ik aan. Hoe zit het met haar ID? Er moet toch wel iets in haar map hebben gezeten?’

Alvarez raadpleegt haar aantekeningen. ‘Fotokopieën van een in Florida uitgegeven rijbewijs en een studentenkaart of zoiets, zonder foto,’ zegt ze. ‘Lijkt me sterk dat die echt zijn.’

‘Laat ze toch maar natrekken,’ zegt Bradley.

‘We hebben alles aan Petersen gegeven,’ zegt Norris, verwijzend naar een andere jonge rechercheur. ‘Hij is er al mee bezig.’

Bradley neemt het voor kennisgeving aan. ‘Kent die inbreker of een van de anderen de verdachte, weten ze iets over haar?’

Ze schudden hun hoofd. ‘Nee, niemand. Ze hebben haar alleen zien komen en gaan,’ zegt Norris. ‘Begin twintig, ongeveer één vijfenzeventig, fantastisch lichaam volgens de inbreker...’

Bradley’s wenkbrauwen schieten omhoog. ‘Dat betekent in zijn geval waarschijnlijk dat ze twee benen heeft.’

Norris glimlacht, maar Alvarez niet – zij zou graag willen dat Bradley iets zegt over haar onderonsje met de inbreker. Als hij haar op haar lazer gaat geven, laat hij dat dan meteen doen. Nu moet ze gewoon mee blijven doen, zich professioneel opstellen: ‘Volgens een zogenaamde actrice in 1-14 veranderde de dame voortdurend van uiterlijk. De ene dag Marilyn Monroe, de volgende dag Marilyn Manson, en soms allebei de Marilyns op één dag. En daarnaast ook nog Drew en Britney, Dame Edna, k.d. lang...’

‘Meen je dat?’ vraagt Bradley. De jonge agenten knikken en lepelen nog wat namen op, als om hun woorden kracht bij te zetten. ‘Ik ben echt benieuwd naar de fotocollage,’ zegt hij, zich realiserend dat alle gebruikelijke paden van een moordonderzoek zo langzamerhand doodlopen. ‘Verder nog iets?’ Ze schudden hun hoofd, klaar.

‘Ga dan maar de verklaringen van die griezels opnemen, of in elk geval van degenen zonder arrestatiebevel, dus dat zullen er waarschijnlijk hoogstens drie zijn.’

Bradley stuurt ze weg en draait zich om naar mij, in de schaduw. Er zit hem duidelijk iets niet lekker.

‘Ooit een van deze dingen gezien?’ vraagt hij, terwijl hij plastic handschoenen aantrekt en een metalen cassette van een plank in de kast pakt. Hij is zandkleurig en zo dun dat ik hem niet eens gezien heb. Hij staat op het punt hem open te doen, maar draait zich eerst nog even om naar Alvarez en Norris. Ze lopen de kamer uit, hun weg zoekend tussen de brandweerlieden die inmiddels hun pompen oppakken.

‘Hé, jongens,’ roept hij. Ze draaien zich om en kijken hem aan. ‘Nog even over die inbreker: goed werk.’ We zien de opluchting op het gezicht van Alvarez en ze steken allebei hun hand op, glimlachend. Geen wonder dat zijn personeel hem aanbidt.

Ik kijk naar de metalen doos – bij nader inzien meer een soort diplomatenkoffertje met in witte letters op de zijkant een serienummer. Het is duidelijk iets militairs, maar ik kan me maar heel vaag herinneren zoiets al eens eerder te hebben gezien. ‘Een operatieset voor aan het front?’ zeg ik, zonder veel overtuiging.

‘Bijna goed,’ zegt Bradley. ‘Tandartsspullen.’ Hij doet de cassette open en onthult, genesteld in piepschuim, een volledige set militair tandartsgereedschap: kaakklem, tangen, haken.

Ik kijk hem aan. ‘Heeft ze de tanden en kiezen van het slachtoffer getrokken?’ vraag ik.

‘Allemaal. We hebben er niet eentje teruggevonden, dus ik neem aan dat ze ze ergens heeft gedumpt. Misschien heeft ze ze door de wc gespoeld en hebben we geluk en daarom zijn we nu ook de riolering aan het slopen.’

‘Werden de tanden voor of na de moord getrokken?’

Ben begrijpt waar ik heen wil. ‘Nee, het was geen marteling. De lijkschouwer zegt dat het na de dood is gebeurd, om identificatie te voorkomen. Dat was ook de reden dat ik jou vroeg langs te komen. Ik herinnerde me iets in je boek over gebitten en moord. Als dat in de VS was, zou dat misschien...’

‘Geen verband, Zweden,’ zeg ik. ‘Een kerel daar gebruikte een chirurgische hamer om er het gebit en de kaak van het slachtoffer mee te bewerken – zelfde oogmerk, denk ik – maar tangen? Dat heb ik nog niet eerder gezien.’

‘Nou, nu dus wel,’ zegt Ben.

‘Inspirerend,’ zeg ik, ‘die almaar voortschrijdende beschaving, bedoel ik.’

Ik zet mijn wanhoop over de mensheid opzij en moet toegeven dat ik nog meer onder de indruk ben van de moordenaar; het zal niet makkelijk zijn geweest om tweeëndertig tanden en kiezen te trekken bij een dode. Ze heeft duidelijk iets heel belangrijks begrepen, iets wat de meeste mensen in haar soort werk ontgaat: niemand is ooit gearresteerd vanwege een moord; men werd hoogstens gearresteerd omdat men het slecht had voorbereid.

Ik wijs naar de metalen cassette. ‘Waar kun je als burger zoiets krijgen?’ vraag ik.

Ben haalt zijn schouders op. ‘Waar je maar wilt. Ik heb een vriendje van me in het Pentagon gebeld en hij is in de archieven gedoken: er waren er veertigduizend over. Het leger heeft het hele zooitje de afgelopen paar jaar doorgesluisd naar survivalwinkels. We zullen ze natrekken, maar dat zal ons niet veel verder helpen, ben ik bang...’

Zijn stem zakt weg – hij is verdwaald in een labyrint, laat zijn blik door de kamer glijden, op zoek naar een uitweg. ‘Ik heb geen gezicht,’ zegt hij zachtjes, ‘geen gebitsherkenning, geen getuigen en nog het ergste: geen motief. Jij kent deze business als geen ander, als ik jou zou vragen om dit op te lossen, hoeveel kans zou je jezelf dan geven?’

‘Op dit moment? Nada,’ zeg ik tegen hem. ‘Als je hier binnenloopt, denk je op het eerste gezicht: amateur, drugs, seksspelletjes. Dan kijk je wat beter... ik heb er in mijn carrière maar een paar gezien die de perfectie van deze benaderden.’ Dan vertel ik hem over de antiseptische spray en dat is natuurlijk niet bepaald wat hij wil horen.

‘Bedankt voor je bemoedigende woorden,’ zegt hij. Hij wrijft onbewust zijn wijsvinger en duim langs elkaar en ik weet inmiddels dat dit betekent dat hij naar een sigaret verlangt. Hij heeft me eens verteld dat hij met roken is gestopt ergens in de jaren negentig en dat hij daarna zo ongeveer een miljoen keer heeft gedacht dat een sigaret zou kunnen helpen. Om het verlangen te onderdrukken, begint hij te praten. ‘Weet je wat het is met mij? Marcie heeft me dat een keer verteld.’ Marcie is zijn vrouw. ‘Ik kom te dicht bij de slachtoffers en het eindigt ermee dat ik me verbeeld dat ik de enige vriend ben die ze nog hebben.’

‘Hun held?’ opper ik.

‘Dat is precies het woord dat zij gebruikte. En er is één ding dat ik nooit zal kunnen doen – Marcie zegt dat het misschien wel het enige is wat ze leuk aan me vindt – en dat is een vriend in de steek laten.’

De held van de doden, denk ik. Er zijn ergere dingen. Ik zou willen dat ik iets kon doen om hem te helpen, maar dat is niet zo. Het is niet mijn onderzoek en hoewel ik nog maar een dertiger ben, ben ik evengoed al met pensioen.

Een van de technici komt de kamer inrennen en schreeuwt met een Aziatisch accent: ‘Ben?’ Bradley draait zich om. ‘In de kelder!’

Ik ben Pelgrim
IkBenPelgrim1.html
IkBenPelgrim2.html
IkBenPelgrim3.html
IkBenPelgrim4.html
IkBenPelgrim5.html
IkBenPelgrim6.html
IkBenPelgrim7.html
IkBenPelgrim8.html
IkBenPelgrim9.html
IkBenPelgrim10.html
IkBenPelgrim11.html
IkBenPelgrim12.html
IkBenPelgrim13.html
IkBenPelgrim14.html
IkBenPelgrim15.html
IkBenPelgrim16.html
IkBenPelgrim17.html
IkBenPelgrim18.html
IkBenPelgrim19.html
IkBenPelgrim20.html
IkBenPelgrim21.html
IkBenPelgrim22.html
IkBenPelgrim23.html
IkBenPelgrim24.html
IkBenPelgrim25.html
IkBenPelgrim26.html
IkBenPelgrim27.html
IkBenPelgrim28.html
IkBenPelgrim29.html
IkBenPelgrim30.html
IkBenPelgrim31.html
IkBenPelgrim32.html
IkBenPelgrim33.html
IkBenPelgrim34.html
IkBenPelgrim35.html
IkBenPelgrim36.html
IkBenPelgrim37.html
IkBenPelgrim38.html
IkBenPelgrim39.html
IkBenPelgrim40.html
IkBenPelgrim41.html
IkBenPelgrim42.html
IkBenPelgrim43.html
IkBenPelgrim44.html
IkBenPelgrim45.html
IkBenPelgrim46.html
IkBenPelgrim47.html
IkBenPelgrim48.html
IkBenPelgrim49.html
IkBenPelgrim50.html
IkBenPelgrim51.html
IkBenPelgrim52.html
IkBenPelgrim53.html
IkBenPelgrim54.html
IkBenPelgrim55.html
IkBenPelgrim56.html
IkBenPelgrim57.html
IkBenPelgrim58.html
IkBenPelgrim59.html
IkBenPelgrim60.html
IkBenPelgrim61.html
IkBenPelgrim62.html
IkBenPelgrim63.html
IkBenPelgrim64.html
IkBenPelgrim65.html
IkBenPelgrim66.html
IkBenPelgrim67.html
IkBenPelgrim68.html
IkBenPelgrim69.html
IkBenPelgrim70.html
IkBenPelgrim71.html
IkBenPelgrim72.html
IkBenPelgrim73.html
IkBenPelgrim74.html
IkBenPelgrim75.html
IkBenPelgrim76.html
IkBenPelgrim77.html
IkBenPelgrim78.html
IkBenPelgrim79.html
IkBenPelgrim80.html
IkBenPelgrim81.html
IkBenPelgrim82.html
IkBenPelgrim83.html
IkBenPelgrim84.html
IkBenPelgrim85.html
IkBenPelgrim86.html
IkBenPelgrim87.html
IkBenPelgrim88.html
IkBenPelgrim89.html
IkBenPelgrim90.html
IkBenPelgrim91.html
IkBenPelgrim92.html
IkBenPelgrim93.html
IkBenPelgrim94.html
IkBenPelgrim95.html
IkBenPelgrim96.html
IkBenPelgrim97.html
IkBenPelgrim98.html
IkBenPelgrim99.html
IkBenPelgrim100.html
IkBenPelgrim101.html
IkBenPelgrim102.html
IkBenPelgrim103.html
IkBenPelgrim104.html
IkBenPelgrim105.html
IkBenPelgrim106.html
IkBenPelgrim107.html
IkBenPelgrim108.html
IkBenPelgrim109.html
IkBenPelgrim110.html
IkBenPelgrim111.html
IkBenPelgrim112.html
IkBenPelgrim113.html
IkBenPelgrim114.html
IkBenPelgrim115.html
IkBenPelgrim116.html
IkBenPelgrim117.html
IkBenPelgrim118.html
IkBenPelgrim119.html
IkBenPelgrim120.html
IkBenPelgrim121.html
IkBenPelgrim122.html
IkBenPelgrim123.html
IkBenPelgrim124.html
IkBenPelgrim125.html
IkBenPelgrim126.html
IkBenPelgrim127.html
IkBenPelgrim128.html
IkBenPelgrim129.html
IkBenPelgrim130.html
IkBenPelgrim131.html
IkBenPelgrim132.html
IkBenPelgrim133.html
IkBenPelgrim134.html
IkBenPelgrim135.html
IkBenPelgrim136.html
IkBenPelgrim137.html
IkBenPelgrim138.html
IkBenPelgrim139.html
IkBenPelgrim140.html
IkBenPelgrim141.html
IkBenPelgrim142.html
IkBenPelgrim143.html
IkBenPelgrim144.html
IkBenPelgrim145.html
IkBenPelgrim146.html
IkBenPelgrim147.html
IkBenPelgrim148.html
IkBenPelgrim149.html
IkBenPelgrim150.html
IkBenPelgrim151.html
IkBenPelgrim152.html
IkBenPelgrim153.html
IkBenPelgrim154.html
IkBenPelgrim155.html
IkBenPelgrim156.html
IkBenPelgrim157.html
IkBenPelgrim158.html
IkBenPelgrim159.html
IkBenPelgrim160.html
IkBenPelgrim161.html
IkBenPelgrim162.html
IkBenPelgrim163.html
IkBenPelgrim164.html
IkBenPelgrim165.html
IkBenPelgrim166.html
IkBenPelgrim167.html
IkBenPelgrim168.html
IkBenPelgrim169.html
IkBenPelgrim170.html
IkBenPelgrim171.html
IkBenPelgrim172.html
IkBenPelgrim173.html
IkBenPelgrim174.html
IkBenPelgrim175.html
IkBenPelgrim176.html
IkBenPelgrim177.html
IkBenPelgrim178.html
IkBenPelgrim179.html
IkBenPelgrim180.html
IkBenPelgrim181.html
IkBenPelgrim182.html
IkBenPelgrim183.html
IkBenPelgrim184.html
IkBenPelgrim185.html
IkBenPelgrim186.html
IkBenPelgrim187.html
IkBenPelgrim188.html
IkBenPelgrim189.html
IkBenPelgrim190.html
IkBenPelgrim191.html
IkBenPelgrim192.html
IkBenPelgrim193.html
IkBenPelgrim194.html
IkBenPelgrim195.html
IkBenPelgrim196.html
IkBenPelgrim197.html
IkBenPelgrim198.html
IkBenPelgrim199.html
IkBenPelgrim200.html
IkBenPelgrim201.html