10
Je kon het niet echt slapen noemen – na twee uur lang rusteloos en aangekleed op het bed in Fluisteraars logeerkamer te hebben gelegen, stond ik bij het eerste licht op. Ik had eerder al de achterdeur van het huis horen opengaan, dus het verbaasde me niet toen ik de fictie van mijn nieuwe leven op de keukentafel zag liggen.
Ik opende de gehavende koffer – de Samsonite die ik zogenaamd al jaren had gebruikt voor zowel vakanties met het gezin als voor zakelijke doeleinden –, stopte de rest van het materiaal erin en ging terug naar de slaapkamer.
Na te hebben gedoucht, bekeek ik de kleren die ze me hadden gegeven en ik zag tot mijn genoegen dat de meeste labels hadden van winkels in New York. Iemand wist kennelijk waar hij mee bezig was. Ik koos een outfit die een speciale agent van de fbi zou dragen wanneer hij naar een exotische bestemming reisde. Ik kleedde me met andere woorden alsof ik naar kantoor ging, maar dan zonder de stropdas. Ik controleerde de lederen portefeuille met creditcards, stopte hem in mijn binnenzak en keek naar het paspoort.
Ergens gedurende de afgelopen nacht hadden Fluisteraar en ik een foto van mij gemaakt tegen een witte muur en hij had die vervolgens naar de cia in Langley gemaild. Ik keek nu naar de foto in het veelgebruikte document en moest toegeven dat de techneuten goed werk hadden verricht met hun op kernenergie draaiende versie van Photoshop. Het haar had een andere coupe en er zaten minder lijntjes rond mijn ogen. Ik was het, maar dan vijf jaar jonger.
Ik controleerde nog een laatste keer mijn bezittingen, stopte de kleren en toiletspullen in de Samsonite en richtte me vervolgens op de schoudertas die ze voor me hadden geregeld. Daar stopte ik mijn reispapieren, paspoort, laptop en een deels gelezen boek voor in het vliegtuig in. Ik keek naar het omslag en moest glimlachen.
Ik neem aan dat iemand heel hard had nagedacht waar een speciale agent van de fbi op een lange vlucht zijn tijd mee zou willen doden en had besloten dat een serieus boek over onderzoekstechnieken ideaal zou zijn: het was mijn eigen boek. Ik moet zeggen dat het me genoegen deed, niet uit ijdelheid, maar omdat het betekende dat ik me niet door een roman hoefde te worstelen, vanwege de minieme kans dat een of andere douanier me erover zou ondervragen.
Boven op het boek legde ik het Beretta-pistool in zijn holster – standaard-fbi-wapen – en het doosje met munitie dat ze erbij hadden gedaan. Dat zou als eerste aan de bewaking op het vliegveld getoond moeten worden, samen met het document in mijn portefeuille dat me het recht gaf het ‘te allen tijde’ bij me te mogen dragen.
Ik trok zachtjes de deur achter me dicht en stapte, gekleed in andermans kleren, het aarzelende licht tussen dageraad en ochtend in. Ik passeerde de bewaker in zijn hok, maar die keurde mij nauwelijks een blik waardig en draaide zich toen om. De taxi wachtte op me aan de andere kant van het elektronisch bediende hek en ik gooide mijn koffer en schoudertas op de achterbank en stapte in.
Fluisteraar had geregeld dat de taxi me naar mijn ontmoeting zou brengen, maar ik besloot anders. Ik zei tegen de chauffeur dat ik naar de kantoren van de autoverhuurbedrijven bij Union Station wilde. Ik wilde het paspoort, het rijbewijs, de creditcards en verder zo’n beetje alles wat in Brodie Wilsons portefeuille zat uitproberen. Als er iemand fouten had gemaakt, kon ik daar maar beter in Washington achter komen dan op het vliegveld in Istanbul.
Alles verliep zonder problemen en na enkele minuten had ik het adres van mijn ontmoeting in het navigatiesysteem van de auto ingevoerd en mengde ik me in de ochtendspits.
Veertig minuten later reed ik het hek binnen van een paardenfokkerij in Virginia, ik reed over de lange oprijlaan en stopte voor een prachtige boerderij. Vrijwel onmiddellijk kwam er een man naar buiten om me te begroeten. Hij was begin tachtig en woonde helemaal alleen tussen de glooiende heuvels – zijn vrouw was al tien jaar dood en de paarden waren ook allang verdwenen – en hij was maar wat blij dat hij een paar uur met iemand kon praten over zijn levenswerk.
Hij had de Nobelprijs gekregen voor zijn werk als viroloog en had deel uitgemaakt van een team dat lang geleden had gewerkt aan het uitbannen van de pokken. Hij had te horen gekregen dat ik een fbi-onderzoeker was die een analyse maakte van de dreiging van biologische wapens. De waarheid was dat Fluisteraar wilde dat ik zo veel mogelijk kennis over het onderwerp had als maar mogelijk was, in de hoop dat een of ander nietig detail, een fragment informatie, op een later tijdstip de sleutel tot succes zou blijken. Het was ofwel een heel goed idee ofwel een indicatie van zijn wanhoop – kies zelf maar.
De oude man haalde een aantal ingebonden jaargangen met wetenschappelijke tijdschriften uit zijn bibliotheek, plus een hele reeks vergeelde notitieboekjes met aantekeningen over zijn onderzoek. Terwijl ik de informatie doornam die hij me voerde, vroeg ik hem of er ooit iemand in de buurt was gekomen van een geneesmiddel tegen welke vorm van pokken dan ook.
Hij lachte, dat droge, raspende geluid dat sommige oude mensen produceren als er niet veel leven meer over is. ‘Nadat het virus was uitgeroeid, verloor de wetenschap haar belangstelling: al het geld ging nu naar het onderzoek naar aids, want daar kon je eer mee behalen.
Er werden geen beloningen in het vooruitzicht gesteld, want er was geen urgentie, en er kwam geen geneesmiddel omdat er geen onderzoek werd gedaan,’ zei hij.
‘Dus het enige wat we nodig hebben zijn een paar geïnfecteerden en we hebben een ramp die zijn weerga niet kent,’ antwoordde ik.
Hij keek me aan alsof ik gek was geworden. ‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Menselijke vectoren?’ zei hij. ‘Is dat wat je bedoelt? En vertel me dan eens hoe je dacht dat deze besmette mensen hierheen konden komen, in wagens met stenen wielen?’
‘Hoe bedoelt u?’ vroeg ik.
‘Vierduizend jaar geleden stuurden de Hittieten mensen die besmet waren met de pest naar de steden van hun vijanden. Voor zover ik weet, was dat de laatste keer dat iemand menselijke vectoren heeft gebruikt bij biologische oorlogvoering.’
Hij mocht dan de Nobelprijs hebben gewonnen, maar dit geschiedenislesje leek me toch niet helemaal juist. ‘Nee, alle studies van de overheid zijn gebaseerd op mensen die het land in worden gesmokkeld...’
Zijn schedelachtige hoofd begon te knikken van woede. ‘Dat komt omdat overheden nergens verstand van hebben,’ zei hij. ‘Zelfs Britse soldaten – toch niet bepaald wetenschappelijke genieën – kwamen met het idee om besmette goederen te gebruiken om de oorspronkelijke bevolking hier uit te roeien.’
‘Dekens, bedoelt u?’
‘Natuurlijk bedoel ik dekens, rechtstreeks uit hun pokkenbarakken. Dat was bijna driehonderd jaar geleden en de ontwikkelingen hebben sindsdien niet stilgestaan. Hou je het nieuws bij? Er is elke week wel een verhaal over besmet dierenvoedsel uit China dat uit de schappen moet worden gehaald of namaaktandpasta of geïmporteerd babyvoedsel dat is besmet met melamine. En dat zijn nog maar ongelukken. Stel je voor hoe makkelijk het zou zijn om dat met opzet te doen.’
Hij keek op om te zien of ik hem nog volgde. Ik kreeg het gevoel dat hij hier al jaren op hamerde, maar dat niemand ernaar luisterde.
‘Ga verder,’ zei ik.
Zijn stem klonk nu wat rustiger, maar dat kwam niet door vermoeidheid of zijn leeftijd: het was berusting. ‘Weet je, we hebben alles in dit land uitbesteed. Maken we eigenlijk nog wel iets zelf? Als je zo afhankelijk bent van import, is er geen toezicht. Geen echt toezicht. Dus wie zou verdomme de moeite nemen van het gebruiken van vectoren?
Ik ben geen paniekzaaier, ik ben wetenschapper, en ik zeg je dat je die kunt vergeten. Besmetting, dat is het risico. Verzin iets voor de hand liggends en stuur je besmettingsbron naar waar je maar wilt, de nieuwe versie van de deken. Dat is hoe een moderne, intelligente vijand het zou doen.’
Hij ging met zijn hand langs waar eens haar had gezeten. ‘Ik ben oud en moe, maar het zal gebeuren, en het zal gebeuren op de manier die ik zojuist heb geschetst. De schrijver Robert Louis Stevenson heeft ooit gezegd: “Vroeg of laat moeten we allemaal zitten aan het banket van de consequenties.”
Hij had gelijk, dus ik zou zeggen: trek je stoel bij en prik een vorkje mee. Er komt een moment dat we er niet meer omheen kunnen.’