10
De burelen van de meest geheime bank ter wereld gaan schuil achter een anonieme, zandstenen gevel midden in het financiële centrum van Genève. Er staat geen naam op de deur, maar Clément Richeloud & Cie zit al tweehonderd jaar in dat gebouw en telt onder zijn cliënten talloze Afrikaanse despoten, een onafzienbare rij witteboordencriminelen en de rijke nakomelingen van een paar prominente vertegenwoordigers van het Derde Rijk.
Richeloud was ook de bankier van de familie Nikolaides en bood ons mijns inziens de enige manier om verder te komen. Ze zouden ertoe moeten worden overgehaald ons een lijst te geven van de financiële transacties van de Griekse familie van de afgelopen vijf jaar – documenten die zouden kunnen aantonen of Christos fungeerde als de betaalmeester van de Russen en, als dat zo was, welke Amerikanen er op de loonlijst stonden.
Natuurlijk zouden we het via de rechter kunnen spelen, maar Richeloud zou terecht kunnen aanvoeren dat het vanwege het Zwitserse bankgeheim onwettig was om informatie daaromtrent te verschaffen – een bankgeheim dat de natie zeer geliefd had gemaakt bij tirannen en misdadigers.
Het was om deze reden dat ik de bank benaderde in de persoon van een in Monaco gevestigde advocaat die de belangen behartigde van bepaalde kringen uit het Paraguayaanse leger en uiteindelijk op hun marmeren stoep stond teneinde een aantal zeer vertrouwelijke financiële zaken te bespreken. Ik had een diplomatenkoffertje bij me vol nepdocumenten en de belofte van stortingen van honderden miljoenen dollars. Ik werd achtergelaten in een vergaderruimte vol zogenaamd antiek en wachtte op de bankmanager die mij zou ontvangen.
De vergadering bleek uiteindelijk een van de meest opmerkelijke gebeurtenissen in mijn professionele leven – niet vanwege Christos Nikolaides, maar dankzij de lessen die ik daar leerde. Mijn opleiding startte met het opengaan van de met eikenhout gelambriseerde deur.
Mijn werk is natuurlijk vaak een kwestie geweest van met een boot met glazen bodem roeien door een riool, maar zelfs met dat in het achterhoofd was Markus Bucher gedenkwaardig. Hij mocht dan lekenpredikant zijn in de strenge calvinistische kathedraal van Genève, maar hij stond, net als bijna iedereen in zijn beroep, tot aan zijn oksels in het bloed en de stront. Hij was inmiddels in de vijftig en je zou kunnen stellen dat hij zijn homerun had gemaakt – een groot landgoed in Cologny met uitzicht op het meer, een Bentley in de garage – maar aangezien hij op het tweede honk was begonnen, was het ook weer niet een al te grote prestatie: zijn familie was de grootste aandeelhouder van de particuliere bank.
Hij legde nogal nadruk op het feit dat het vertrek geluiddicht was tot op een niveau dat ‘aan de eisen van de Amerikaanse inlichtingendiensten voldeed’, maar vergat melding te maken van de verborgen camera die ik in de lijst van een portret aan de muur had zien zitten. Die was zo gepositioneerd dat hij over de schouder van de cliënten meekeek en beelden kon schieten van de documenten die zij vasthielden. Gewoon uit eigenwijsheid verplaatste ik mijn stoel zo dat de lens alleen maar de achterkant van mijn koffertje zou zien. Stomme amateurs, dacht ik.
Terwijl Bucher mijn nepdocumenten bestudeerde, waarschijnlijk in gedachte al uitrekenend wat dergelijke enorme bedragen de bank zouden opleveren aan bewaarloon, keek ik op mijn horloge: drie minuten voor één, bijna lunchtijd.
Helaas voor de familie Nikolaides hadden ze één nogal saillant detail over het hoofd gezien toen ze almaar meer geld richting de bank sluisden: Buchers enige kind was ook het bankwezen ingestapt. Ze was drieëntwintig, had nog niet al te veel levenservaring en werkte in het fatsoenlijker segment van deze business: voor Credit Suisse in Hong Kong.
Ik keek opnieuw op mijn horloge: twee minuten voor één. Ik leunde voorover en zei zacht tegen Bucher: ‘Ik kan nog geen Paraguayaanse militair van een boomstronk onderscheiden.’
Hij keek op, verward, toen lachte hij, in de veronderstelling dat dit Amerikaans gevoel voor humor was. Ik verzekerde hem dat dit niet het geval was.
Ik gaf hem Christos’ volledige naam en zijn rekeningnummer en zei dat ik een kopie wilde van de bankgegevens van de afgelopen vijf jaar van hem, zijn familie en de aan hen gelieerde ondernemingen. Ik hoopte in stilte dat ik de situatie goed had ingeschat, want anders zou ik er zwaar voor boeten – maar goed, er was nu geen weg meer terug.
Bucher kwam overeind, zijn borst zwol op van gerechtvaardigde verontwaardiging, hij begon luid over mensen die zich onder valse voorwendselen binnendrongen, dat hij al direct had gezien dat de documenten nep waren, dat alleen een Amerikaan kon denken dat een Zwitserse bankier dergelijke informatie zou onthullen, als hij die al had. Hij kwam op me af en ik besefte dat mij de bijzondere eer te beurt zou vallen die zovele dictators en massamoordenaars was onthouden: ik zou uit een Zwitserse bank gegooid worden.
Het was één uur. Hij bleef even staan en ik zag zijn blik naar zijn bureau gaan: zijn privémobieltje, dat daar tussen de papieren lag – waarvan het nummer volgens hem alleen bekend was bij zijn directe familie – begon te vibreren. Ik keek zwijgend toe terwijl hij een blik wierp op het nummer van de beller. Hij besloot het gesprek voor later te bewaren en draaide zich weer naar mij om, zijn woede dragend als een harnas.
‘Het is acht uur ’s avonds in Hong Kong,’ zei ik, onbeweeglijk op mijn stoel, klaar om zijn arm te breken zodra hij me zou aanraken.
‘Wat?!’ snauwde hij, niet-begrijpend.
‘In Hong Kong,’ zei ik, langzamer nu, ‘is het al laat.’
Ik zag iets van angst in zijn ogen toen doordrong wat ik had gezegd. Hij keek me aan, overspoeld door vragen waarop hij geen antwoord had: hoe kon ik verdomme weten dat het telefoontje uit Hong Kong kwam? Hij draaide zich om en griste de telefoon van tafel.
Ik hield mijn blik strak op hem gericht toen hij hoorde dat ik niet alleen gelijk had wat betreft Hong Kong, maar dat zijn dochter – haar uiterste best doend om de paniek uit haar stem te weren – hem vertelde dat ze met een heel groot probleem zat. Het mocht dan in Genève pas lunchtijd zijn, maar voor Markus Bucher werd het met de minuut donkerder.
Het bleek dat twee uur geleden alle communicatie binnen het luxueuze appartement van zijn dochter onmogelijk was geworden – telefoon, kabel-tv, wifi, snel internet, het was er allemaal mee opgehouden. Een stuk of tien onderhoudsteams van Hong Kong Telecom waren aan de slag gegaan om het probleem op te sporen. Een van deze teams – drie mannen die allemaal de gebruikelijke witte overall droegen en een ID-kaart om hun hals hadden hangen – had zich toegang weten te verschaffen tot het appartement van Clare Bucher.
Tegen de tijd dat ze haar vader belde, was ze tot het inzicht gekomen dat ze misschien niet waren wie ze voorgaven te zijn. Haar eerste bewijs daarvoor was dat twee van hen helemaal geen Chinees leken te spreken, ze klonken eerlijk gezegd vooral als Amerikanen. De tweede aanwijzing betrof hun gereedschap. Hoewel ze natuurlijk geen specialist was op dat gebied, was ze er toch behoorlijk zeker van dat je geen 9mm-Beretta met knaldemper nodig had om een storing te verhelpen.
Ik zag het gezicht van haar vader ongezond grijs worden terwijl ze de situatie uitlegde. Hij keek naar mij met een mengeling van pure haat en wanhoop. ‘Wie ben jij?’ zei hij, zo zacht dat het bijna niet te horen was.
‘Van wat ik ervan begrijp,’ zei ik, ‘ben ik de enige persoon ter wereld die jou kan helpen. Toevallig is het hoofd van Hong Kong Telecom mij nog iets verschuldigd. Laten we het er maar op houden dat ik hem heb geholpen de aanbesteding van een groot telecomcontract in Paraguay binnen te halen.’
Ik was bang dat hij zich op dat moment op mij zou storten, dus ik zette me schrap om hem indien nodig flink te grazen te nemen, en bleef ondertussen doorpraten. ‘Ik weet zeker dat ik hem, als de omstandigheden zich daartoe lenen, kan bellen om te vragen de technici elders te laten zoeken.’
Bucher wist zich op de een of andere manier te beheersen. Hij keek me aan, dieper in het bos dan hij ooit voor mogelijk had gehouden, op een kruispunt dat de rest van zijn leven zou bepalen.
Ik keek naar de strijd die zich op zijn gezicht aftekende: hij kon onmogelijk zijn dochter in de steek laten, maar hij kon ook niet alles waar hij voor dacht te staan geweld aandoen. Hij was als verlamd en ik moest hem helpen de juiste beslissing te nemen. Zoals ik al eerder zei, was het een verschrikkelijke ochtend. ‘Ik kan alleen maar dit zeggen: als jij besluit om niet mee te werken en de technici moeten jouw dochter elimineren, kan ik niet instaan voor wat er daarvóór met haar zou kunnen gebeuren, als je begrijpt wat ik bedoel. Dat ligt buiten mijn macht.’
Ik gebruikte niet graag het woord verkrachting, niet tegenover een vader. Hij zei niets, draaide zich toen om en gaf over op de vloer. Hij veegde zijn mond schoon met zijn mouw en kwam trillend weer overeind. ‘Ik zal de dossiers halen,’ zei hij, met een ruk in beweging komend.
Mensen zeggen dat liefde zwak maakt, maar ze vergissen zich: liefde maakt stérk. Bij vrijwel iedereen overheerst het al het andere: patriottisme en ambitie, religie en opvoeding. En van elke soort liefde – de epische en de kalverliefde, de nobele en de basale liefde – is die van een ouder voor zijn of haar kind de sterkste. Dat was de les die ik die dag leerde, en ik ben daar heel dankbaar voor. Enkele jaren later, diep in de ruïnes die ze het Theater van de Dood noemen, zou het mijn redding zijn.
Tegen de tijd dat ik hem bij zijn arm pakte, was Bucher al halverwege de deur, bereid om wat dan ook aan mij te overhandigen, als het zijn dochter maar zou redden. ‘Stop!’ riep ik.
Hij draaide zich naar me om, bijna in tranen. ‘Jij denkt dat ik de politie ga bellen,’ schreeuwde hij, ‘met jouw “technici” nog steeds in haar appartement?’
‘Natuurlijk niet,’ zei ik. ‘Je bent niet gek.’
‘Laat me dan verdomme die dossiers pakken!’
‘Wat weerhoudt je ervan me nepdossiers te geven, of die van een andere cliënt? Nee, we gaan samen op die computer kijken.’
Hij schudde zijn hoofd, nu echt in paniek. ‘Onmogelijk. Niemand mag daar naar binnen, het personeel zal het direct merken.’
Dat was waar, behalve één ding. ‘Waarom denk je dat ik één uur heb uitgekozen, op een vrijdag vóór een lang weekend?’ zei ik. ‘Iedereen zit te lunchen.’ Ik pakte mijn koffertje, volgde hem de vergaderruimte uit en keek hoe hij een gecodeerde ID-kaart gebruikte om een deur naar een van de binnenste kantoren te openen.
We gingen achter een computer zitten; hij gebruikte een vingerafdrukscanner om het systeem te openen en toetste de cijfers in van een rekeningnummer. Daar waren ze: bladzijden vol met Christos Nikolaides’ veronderstelde geheime bankafschriften, gekoppeld aan een matrix met andere familierekeningen. Binnen enkele minuten waren we ze allemaal aan het uitprinten.
Ik staarde lange tijd naar de pagina’s, het grootboek van corruptie en dood. De familie was miljardair – of zat daar in elk geval zo dichtbij dat het eigenlijk niet uitmaakte – maar de gegevens toonden ook onweerlegbaar aan dat Christos de betaalmeester van de Russen was.
En zoals ik al had gehoopt, legden de documenten ook de overige activiteiten van het bedrijf bloot. Regelmatige overboekingen naar andere rekeningen bij de bank onthulden de namen van zes van onze mensen van wie ik nooit had verwacht dat het verraders zouden zijn.
Twee van hen waren fbi-agenten die betrokken waren bij de contraspionage en de andere vier waren hoge diplomaten verbonden aan diverse Europese ambassades – inclusief een vrouw met wie ik naar bed was geweest – en voor wat zij hadden gedaan, bestond meestal maar één tarief. Ergens hoopte ik dat ze een goede advocaat zouden vinden die er levenslang voor ze uit zou weten te slepen. Geloof niet alles wat ze je vertellen, het is verschrikkelijk om het leven van een ander in de palm van je hand te hebben.
Het was dus met minder bevrediging dan ik had verwacht dat ik het materiaal in mijn koffertje stopte en me tot Bucher richtte. Ik zei tegen hem dat ik over twee uur het hoofd van Hong Kong Telecom zou bellen om hem op te dragen de technici terug te trekken. Ik stond op en besloot hem gezien de omstandigheden maar niet de hand te schudden. Zonder verder nog een woord te zeggen liep ik naar buiten, hem alleen achterlatend met kots op zijn pak, één hand trillend, en zich afvragend of de kloppingen in zijn borst gewoon zenuwen waren of de voorbode van iets veel ernstigers.
Ik wist niet of de man dit te boven zou komen, en misschien zou ik zelfs wel wat sympathie voor hem hebben kunnen voelen als zich in mijn jeugd niet zo’n bizarre gebeurtenis had voorgedaan.
Vergezeld van Bill Murdoch had ik een tochtje gemaakt naar een klein Frans dorp genaamd Rothau, op de grens met Duitsland. Twintig jaar en talloze avonturen zijn gepasseerd, maar een deel van mij heeft dat dorp eigenlijk nooit meer verlaten, of misschien moet ik zeggen dat het dorp altijd een deel van mij is gebleven.