23

 

'Ik vind herinneringen maar bedreigend,' zei Uli Jürgen. 'Vooral de manier waarop ze het verleden binnendringen is vervelend.' 'Werkelijk? Wat apart.' Marianne Edel zat op een hoog krukje, precies in het midden van het atelier, zodat het ongenadige zonlicht over haar gezicht en haar ontblote schouders stroomde. Ze deed haar best om niet te bewegen terwijl ze sprak. 'Hoe kun je anders met je herinneringen in contact komen?' zei ze. 'Als ze niet binnendringen in het heden, merk je ze helemaal niet op.' 'Ze geven me altijd het gevoel dat ik niet veilig ben, en dus probeer ik het verleden zoveel mogelijk te laten rusten.' Jürgen deed een stap naar achteren en legde de kwast die hij net had gebruikt weer neer. Terwijl hij glimlachend naar het schilderij keek, vergat hij niet zijn voorhoofd te fronsen, zodat hij er uitzag als iemand die over het vermogen tot zelfkritiek beschikte. Hij was heel tevreden over dit schilderij. Het gaf hem een veilig en competent gevoel. Al zijn goede commerciële werk had die uitwerking op hem. 'Ik denk dat we klaar zijn, mevrouw Edel.' In de loop van vier weken had hij in zes zittingen een perfect portret van haar geschilderd. Dat had willekeurig welke ook maar enigszins competente schilder natuurlijk ook gekund, maar omdat hij Uli Jürgen was, was zijn schilderij nog veel meer. Iemand had ooit eens gezegd dat hij de spiritualiteit van degene die hij portretteerde goed wist weer te geven en met het portret van Marianne Edel was hij daar goed in geslaagd. Bovendien zaten er een stuk of tien ingenieuze leugentjes in verwerkt - bij de ogen, de mond, de kaak en de nek. Haar huid was uitgezakt en gerimpeld op precies dezelfde plekken waar dat in werkelijkheid ook zo was, maar op het schilderij waren de plooien wat verzacht, zodat ze meer aan een zijden gordijn deden denken dan aan vermoeide opperhuid. 'Mag ik nu kijken?' 'Wel...' Ieder op zich waren die leugentjes niet erg opvallend, maar tezamen leverden ze een bijzonder vleiend beeld van Marianne Edel op. Het was schaamteloos... en briljant. Als een vreemde het zou zien,zou hij overtuigd worden door de harmonie van lijn en kleur, die sterk de suggestie wekte dat de kracht en seksualiteit die het portret uitstraalde een waarachtig beeld gaven van de geportretteerde. Uli Jürgen kende Marianne Edel niet veel langer dan een maand, maar hij betwijfelde ten sterkste dat ze er ooit zelfs maar half zo goed had uitgezien als in zijn creatie. 'Ja, komt u maar kijken,' zei hij. Ze stapte voorzichtig van het krukje af en kwam naast hem staan. Een volle minuut keken ze allebei zwijgend naar het schilderij. Hij dacht aan de afspraak die hij had met zijn boekhouder. Zij was volkomen overdonderd door een talent dat zo goed wist weer te geven hoe ze zichzelf zag. 'U bent een genie,' zei ze. 'O, dat moet u niet zéggen.' Hij moest zijn best doen om niet in elkaar te krimpen toen ze impulsief haar armen om zijn nek sloeg en hem een kus op zijn mond gaf. 'O, wat bent u toch een heerlijke man!' riep ze uit en kuste hem nog een keer. Jürgen hield zijn adem in en wachtte tot ze klaar was. De vrouw was vijftig jaar oud, zwaar voor haar lengte en niet erg jong voor haar leeftijd. Haar gezicht deed nog het meeste denken aan dat van de acteur Jon Voight, maar die was knapper. Ze had een slechte adem en haar smaak in parfum was ook al niet best, maar rijk was ze wel... Geld was iets dat Jürgen nooit afwees, en dat gold ook voor de mensen die het hem kwamen brengen, hoezeer ze hem persoonlijk ook tegenstonden. 'Denkt u dat uw man het mooi zal vinden?' zei hij toen ze hem losliet. 'Hij vindt het vast prachtig. Wanneer kan ik het mee naar huis nemen?' 'Het moet hier eigenlijk nog minstens tien dagen blijven staan, maar als u echt niet kunt wachten, kunt u het over een dag of drie wel laten ophalen door iemand die weet hoe hij met pas geverniste doeken moet omgaan. Die kan het dan ook wel voor u ophangen.' 'Dat zou geweldig zijn. Kunt u dat voor me regelen?' 'Horst komt straks wat ander werk ophalen. Ik regel het wel en daarna laat ik u weten wanneer hij komt.' Marianne Edel pakte haar jas van de kapstok bij het raam en Jürgen hielp haar erin. 'Voor een kunstenaar hebt u alles heel goed voor elkaar,' zei ze. 'En u bent ook een diepere denker dan ik had verwacht.' 'Een denker?' zei Jürgen met een behoedzame glimlach. 'Hoezo?' 'U hebt me zoveel interessante dingen verteld terwijl ik hier zat.' Als ze geen klant was geweest, zou hij haar in haar gezicht hebben uitgelachen, maar dat was ze wel en daarom staarde hij in plaats daarvan met een nietszeggend gezicht in zijn koffiekopje. Die opmerking over herinneringen had hij alleen maar gemaakt omdat het zo diepzinnig klonk. Hij had eens zoiets gelezen en er zelf wat bij verzonnen. 'Mijn man zegt dat u sprekend op Freud lijkt.' Jürgen keek verbaasd op. 'Freud?' 'Die baard, dat brede voorhoofd - en de manier waarop u uw penseel vasthoudt terwijl u naar het doek kijkt. Precies de manier waarop Freud zijn sigaar vasthield.' Het was de eerste keer dat iemand hem had verteld dat hij er uitzag als een jood en dat beviel hem helemaal niet. Hij keek nadrukkelijk op zijn horloge. 'Ik moet er echt vandoor,' zei mevrouw Edel. 'U belt me dus zodra u de bezorging hebt geregeld?' 'Natuurlijk.' Voor ze wegging, gaf ze hem ook nog eens een kus op zijn wang. Hij deed de deur zachtjes achter haar dicht en keek daarna met een zuur gezicht naar de houten panelen. 'Freud. Hoe komt ze erop?' De telefoon ging. Haastig liep hij ernaar toe en nam op. Het was de secretaresse van zijn boekhouder, die hem aan zijn afspraak herinnerde. 'Zeg maar dat hij zich geen zorgen hoeft te maken,' zei hij. 'Ik ben het niet vergeten. Ik ben toch altijd op tijd?' Er werd kort op de deur geklopt. Horst, dacht hij, of dat mens was wat vergeten. Hij liep weer naar de deur en deed open. Er stond een vreemde voor de deur. Hij was lang en had blond haar en blauwe ogen. Vol zelfvertrouwen lachte hij Jürgen toe. 'Meneer Jürgen? Ik kom voor het pakje.' 'Het pakje? Neem me niet kwalijk, maar dat moet een vergissing zijn.' 'Daar staat het.' De jongeman wees naar een kartonnen doos die halverwege het atelier tegen de wand stond. De jongeman wrong zich langs Jürgen heen en liep naar binnen. Voor het portret van Marianne Edel bleef hij staan en nam het aandachtig op. Met opgetrokken wenkbrauwen liep Jürgen hem achterna. Hij wist niet hoe hij het had. 'Dit is waardeloos,' zei de jongeman, nog steeds met die brede grijns. 'Eruit jij,' zei Jürgen. Hij greep hem bij zijn arm. 'Nú, anders bel ik de politie.' De jongeman rukte zich los, stak zijn andere hand in de zak van zijn tweedjasje en haalde een zwarte revolver met korte loop te voorschijn. 'Dit is een feit, Uli Jürgen. In 1942 werd de Berlijnse schilder Samuel Weiss uit zijn Berlijnse studio gezet, twee straten hiervandaan. Zijn doeken en zijn verf werden uit het raam gegooid en Weiss kreeg een bord om zijn nek gehangen waarop zijn zogenaamde misdaden tegen de menselijkheid vermeld stonden. Terwijl hij daarmee door het parkje vlak bij zijn atelier werd geleid, stookten de nazi's een vuurtje van zijn schilderijen.' Met een zwaai van zijn revolver gaf de jongeman Jürgen te kennen dat hij voor het portret van Marianne Edel moest gaan staan. 'Nog een feit. Samuel Weiss werd beschouwd als een van de meest vooraanstaande schilders van de jaren dertig. Zijn naam werd in één adem genoemd met die van Schwitters, Hodler en Kandinsky. Met zijn visie heeft hij de wereld in een nieuw licht getoond. U, daarentegen, u noemt zich een schilder, een kunstenaar, en toch hebt u nooit meer dan wat technisch knappe plaatjes gemaakt.' 'Waar wil je heen?' vroeg Jürgen. 'Wat wil je van me?' 'Uiteindelijk is Weiss gestorven, maar pas nadat zowel zijn handen als zijn geestkracht waren gebroken in Belsen. Dat was zijn lot, na een leven in armoede. U bent niet meer dan een ongetalenteerde broodschilder. U hebt geen licht in de wereld gebracht, maar toch hebt u nooit armoede gekend en staat u nu op het punt om rijk te sterven. Waar ik heen wil, meneer, is dat het dagelijkse leven vol zit met navrante contrasten.' Jürgen zag nu lijkbleek. 'Ik stel voor dat u in ieder geval probeert om als een echte kunstenaar afscheid te nemen van het leven,' zei de jongeman. 'Ik waarschuw je,' zei Jürgen.'Hier krijg je gedonder mee.' 'Ik niet, meneer. Ik zal heus niet moeten lijden zoals zovelen die hebben moeten lijden onder het geweld van u en uw vriendjes, die broederschap met zijn vervloekte geloof in de macht van grof geweld.' Jürgen voelde een hevige scheut in zijn maag en slikte moeizaam. Zijn keel voelde plotseling kurkdroog aan. Hij herinnerde zich het telefoontje van Victor Kretzer, die hem had gewaarschuwd dat hij op zijn hoede moest zijn. 'Dit is uw laatste kans om nog iets goed te maken, Uli Jürgen.' Plotseling stak de jongeman zijn arm naar voren, zodat de revolver schuin naar de vloer wees, en haalde de trekker over. Jürgen bleef staan waar hij stond. Zijn oren tuitten van de knal. Zijn rechterarm was gevoelloos en voelde ongelooflijk zwaar aan. Hij keek omlaag en zag dat de helft van zijn hand was verdwenen. Het bloed droop op de vloer. 'U bent een kunstenaar,' zei de jongeman. 'Probeert u dan ook eens te denken als een kunstenaar. Daarom moet dit wel onverdraaglijk voor u zijn. U schildert met uw rechterhand. Dat is het instrument waarmee u zich kunt uiten. Maar nu is die weg. U zult hem nooit meer kunnen gebruiken, en dus is u effectief het zwijgen opgelegd.' 'Klootzak die je bent,' zei Jürgen zwakjes. 'Als hij in zo'n catastrofe verzeild raakt, waar verlangt een echte kunstenaar dan onmiddellijk naar? Zonder dat hij er iets aan kan doen?' Jürgen keek naar die heldere, intelligente ogen, die starre glimlach en probeerde te zien wat zijn redding uit deze nachtmerrie zou kunnen zijn. Plotseling voelde hij een hevige pijn in zijn arm. Zijn maag kwam in opstand en terwijl hij dubbelklapte, begon hij hevig te braken. 'Wat doet een echte kunstenaar dan? Wat wil hij nu zijn enige bestaansgrond hem ontnomen is?' De jongeman knipte met zijn vingers. 'Als hij een vastberaden kunstenaar is, die zichzelf beslist wi1 uiten, zelfs tegen alle verdrukking in, dan zegt zo iemand tegen zichzelf: "Laat ze de tering krijgen. Ik leer wel schilderen met mijn andere hand.'" Hij strekte zijn arm weer, zodat zijn revolver opnieuw schuin naar beneden werd gericht. Hij haalde de trekker over en schoot de duim en de eerste twee vingers van Jürgens linkerhand eraf. Jürgen strompelde achteruit, wankelde even en zakte toen op zijn knieën, in zijn eigen braaksel. 'Nu verkeert de kunstenaar echt in opperste wanhoop. Krankzinnige opwellingen om met zijn mond of voeten te gaan schilderen moeten we maar buiten beschouwing laten. U zult u nooit meer artistiek kunnen uiten. Voelt u dat? Dat gevoel van verlies, dat zwarte gat vol ellende?' Jürgen probeerde iets te zeggen, maar wist niet meer dan een grommend geluid uit te stoten. Zijn lichaam trilde van de shock en aan weerszijden van zijn lichaam vormden zich grote plassen bloed. 'Dan wil hij sterven. Toch? Hij weet dat het leven hem niets meer te bieden heeft. Zeg eens, Uli Jürgen, voelt u dat nu ook zo?' Jürgen keek naar de loop en realiseerde zich hoe klein en onbeduidend die was in vergelijking met zijn vreselijke uitwerking. 'Voelt u zich net zo als die arme oude Samuel Weiss zich moet hebben gevoeld nadat ze hem niet alleen zijn visie hadden ontnomen, maar ook de mogelijkheden om die tot uiting te brengen?' De jongeman trok Uli Jürgen overeind en zette hem weer voor de schildersezel. Hij bracht de revolver in de aanslag. 'Op het laatst moet hij naar de dood hebben verlangd.' De jongeman schoot Jürgen recht in zijn gezicht.