Deel vier 

 
 

Hoofdstuk 28 

 
Anne zit in de kantine van haar kantoor. Ze eet alleen, en is in gedachten verzonken.
Stan, een jonge jurist, loopt naar de afhaalcounter. Hij blijft staan en kijkt haar even aan. Anne heeft iets grimmigs over zich. Hij aarzelt of hij haar zal storen, en lijkt zich te bedenken. Een vrouw met een aardig uiterlijk, intelligent, en ze heeft vermoedelijk een prima lichaam, al is ze niet bepaald toeschietelijk.
Ach, denkt hij, en brengt een brede glimlach op zijn gezicht. Hij loopt naar haar toe en zegt: 'Hallo, Anne. Hoe staat het leven?'
Ze kijkt hem met een effen gezicht aan. 'O, ben jij het, Stan. Met mij is alles prima.'
'Mag ik even bij je komen zitten?'
'Eh... natuurlijk.'
Stan gaat tegenover haar zitten. 'Je weet het waarschijnlijk niet meer, maar ik wil je toch iets vertellen.'
'En dat is?'
'Een paar maanden geleden. Jij was hier met een collega. Wij zaten met een groepje over een zaak te praten. Het ging om een inbraak. Weet je het nog?'
'Ja, dat herinner ik me heel goed.'
'Mooi. Nou, ik weet nog dat jij je ergerde. Daarom wil ik je nu het goede nieuws vertellen. De hele kwestie is geregeld. De zaak is in feite met een sisser afgelopen. Ben je nu tevreden?'
Ze kijkt hem aan. Stan krijgt niet het gevoel dat Anne bepaald blij is dit te horen.
'Nou, welbedankt, Stan,' zegt ze langzaam. 'Fijn dat je me dit komt vertellen.'
Stan knikt. 'Je weet het nog precies, nietwaar?'
Ze verliest bijna haar zelfbeheersing. 'Stan, ik heb je al gezegd dat ik me die zaak nog heel goed herinner. Het was niet best dat jij... dat deze firma betrokken raakt bij een dergelijke zaak.'
Stan haalt met een ongemakkelijk gebaar zijn schouders op. 'Ach, iedereen heeft recht op goede juridische bijstand.' Anne legt haar vork neer. Stan ziet het en wil zich rechtvaardigen. 'Die kerel in de tuin was een beroepsinbreker,' zegt ze ernstig. 'Dat wist jij ook. Hij was niet dronken. Hij was niet verdwaald. Hij was daar alleen omdat hij wilde inbreken en iets stelen. Ik weet ook niet wat daarvoor een passende straf is. Maar het rechtssysteem is erop gebaseerd dat de feiten aan het licht worden gebracht. Althans dat het geprobeerd wordt.'
Stan glimlacht. 'Niet als je al schuldig bent.'
Anne wil antwoorden, maar ze bedenkt zich. Ze pakt haar koffiekopje met beide handen op, en drinkt aandachtig. Ze wil kalm blijven.
Stan probeert gewoon aardig te zijn, denkt ze. Edd heeft dit kennelijk geregeld. Iedereen probeert aardig te zijn. Ik ben zo opgewonden, ik moet voorzichtig zijn. Doe maar net alsof, dame. Blijf glimlachen. Wie interesseert zich voor een miserabele inbreker, en wat er verder allemaal is gebeurd? Ze weet zelf niet goed wat wel belangrijk is, en wat niet. O, Stan, ik geloof dat mijn man bij me weg wil. Misschien is het wel veel erger. God, het doet zoveel pijn als ik eraan denk dat...
Ze hapt naar adem. Ze houdt het kopje weg van haar lippen. 'Nog te heet,' liegt ze, en ze probeert vaag te glimlachen.
'Ik zie het,' zegt Stan. Hij lijkt zich niet erg op zijn gemak te voelen. 'Hoe dan ook, ik dacht dat je dit wel wilde weten.' Hij gaat staan. 'Nou, ik denk dat ik maar...'
Hij kijkt om zich heen, en ziet Edd Lawrence binnenkomen. Edd ziet hen en komt meteen naar hen toe. 'Aha, jij bent hier nog,' zegt hij tegen Anne. 'Mooi, dan kom ik bij je zitten.' Hij kijkt naar Stan. 'Hallo, Stan.'
Anne kijkt op naar het tweetal. 'Stan heeft me verteld dat de zaak tegen die inbreker met een sisser is afgelopen. Zo is het toch, Stan?'
'Is dat zo?' zegt Edd. 'Ja, ik herinner me die kwestie nog.'
'Werkelijk?' reageert Stan verbaasd. 'Dat was in februari.'
'Zeker weten,' beaamt Edd. 'Anne vond het een idiote zaak.'
'Ik vond het walgelijk,' verbetert Anne hem. 'Maar nu vraag ik me af waarom ik er zo over dacht.' Ze weet nu veel meer over de zaak.
Stan kijkt strak naar Anne. 'Eh...' Hij maakt aanstalten om weg te lopen, maar blijft toch staan. 'Dat vraag jij je nu af?'
'Jullie juristen spelen je eigen spelletjes,' zegt Anne, met neergeslagen ogen. 'En dan ben je nog verbaasd dat men een hekel aan advocaten heeft.'
'Anne, meen je dat?'
Anne ziet Roberts gezicht in gedachten voor zich, als ze zegt: 'Het is gewoon verkeerd. Voor een man is zijn huis zijn kasteel. En voor een vrouw ook, mag ik hopen.' Ze duwt het dienblad weg en komt overeind.
Edd kijkt haar met zijn als altijd uitdrukkingsloze gezicht aan, maar ze voelt dat zijn gedachten door elkaar tuimelen. Anne richt zich tot Stan. 'We moeten verantwoordelijk zijn. Of is dat te veel gevraagd? Het leven is geen spelletje, weet je. Sorry, Edd, maar ik moet weer aan het werk.'
'Jammer,' zegt Edd.
Stan weet zich geen houding te geven. Ik probeerde alleen aardig te zijn, denkt hij. En moet je horen wat mijn dank is. Wat is hier aan de hand? Ik wist niet dat boekhouders zo maf zijn.
Anne maakt een wuivend gebaar, ze probeert te glimlachen en het gesprek wat luchtiger te beëindigen. 'Bedankt, Stan. Ik moet nu gaan.'
'Graag gedaan,' zegt hij, en het klinkt ironisch.
Anne loopt weg. Edd kijkt haar na, en ziet dan de verwarring bij Stan. 'Interessante vrouw, nietwaar?' zegt Edd.
Alsof dat iets verduidelijkt, denkt Stan. 'Ja, zeg dat wel,' antwoordt hij vaag. 'Dag.' Hij heeft er spijt van dat hij met Anne gepraat heeft.
Anne gaat aan haar bureau zitten, en ze probeert zich te concentreren op de getallen. God, het lijkt wel of ik in brand sta. Ik kan het nu niet doen, had Robert gezegd, en Anne meende dat hij op een echtscheiding doelde. Maar nu gelooft ze dat niet meer. Als hij wil scheiden, dan zou hij daar over praten. Dus het moet iets zijn wat nog erger is. Iets waar niet over gepraat kan worden. En er was een dreigende ondertoon in zijn stem: hij sprak als een samenzweerder en gedempt. We moeten ervoor zorgen dat alles in orde is, had hij gezegd. Om mij te verlaten? Ik dacht dat hij dat bedoelde. Elke keer als ik naar die woorden luister, klinkt het nog dreigender. O, ik weet niet meer wat ik moet denken. Ik weet het gewoon niet. Daarvoor moet je detective zijn, of politieman. Hoe lang was het geleden? Vier, vijf jaar? Robert en ik maakten grapjes dat we allebei dood veel meer waard waren dan levend. Haha... Zou dat het zijn?
Ze denkt aan de man die haar de afluisterapparatuur heeft geleverd. Hij zou wel weten wat hij hiervan moest denken. Voor hem is zoiets dagelijks werk. Misschien moet ik een advocaat kiezen uit de telefoongids, voor een gesprek. Of naar de politie gaan. Maar dan wordt ze misschien uitgelachen. U wilde aangifte doen, mevrouw? Er zijn geen bewijzen. Alleen een paar zinnen op de band.
Met wie kan ik dan praten? Met haar moeder? Mama, zeg, die ideale schoonzoon van jou, weet je dat hij misschien... Ik zou de woorden niet over mijn lippen krijgen.
Ik voel me zo'n dwaas dat ik hier aan denk, dat ik Robert er echt van verdenk dat hij... Ik moet daar steeds aan denken. Dus ik moet wel helemaal gek zijn. Of dat denken maakt me gek. Uiteindelijk maakt het niet uit, en kom ik in een isoleercel terecht, in de gaten gehouden door verplegers. Om nooit meer buiten te komen. Het spijt ons, mevrouw, maar u had waanzinnige gedachten. Zaak gesloten. Deur dicht.
Anne herinnert zich dat ze zich kort voor de lunch helder en objectief voelde. Het is een puzzel, en probeer die op te lossen, had ze zichzelf voorgehouden. Draai de stukjes rond, tot alles in elkaar past. Ze vond dat wel een prettig gevoel. Dezelfde houding die ze bij haar werk heeft: als ze belastingproblemen moet oplossen voor haar cliënten. Maar het gevoel bleef niet erg lang. Ze probeert het weer op te roepen. Maar de gedachten blijven door elkaar tuimelen, achter een mist van angst.
Ze leunt met een ruk achterover, alsof ze die gedachten zo kan verdrijven.
Ze kijkt op en ziet Edd in de deuropening. Hij glimlacht op een neutrale manier. Ze vraagt zich af of hij haar heftige beweging gezien heeft. Ja, dat moet wel.
Hij komt haar werkkamer binnen, en kijkt haar aan. 'Anne, het spijt me... Ik weet niet goed wat ik moet zeggen, maar je lijkt de laatste weken zo gespannen.'
Anne haalt haar schouders op. 'Ach, het werk stapelt zich op. Je kent dat wel.'
'Ja,' zegt hij. 'Dat weet ik inderdaad.' Hij aarzelt even, en voegt er dan aan toe: 'Nou, als ik iets voor je kan doen...'
Ze kijkt hem recht aan. Misschien kan Edd haar helpen, bedenkt ze. Hij is slim, en hij bekijkt problemen op een nuchtere manier. Hij zou waarschijnlijk precies weten wat hij moest doen. Anne wenst dat ze hem echt kan vertrouwen.
Edd kijkt naar haar. Hij glimlacht een beetje. Niet echt duidelijk, denkt ze. Maar Edd lacht nu eenmaal weinig. 'Als ik je ergens mee kan helpen, dan moet je het me laten weten,' zegt hij. 'Ja, dat doe ik. Bedankt, Edd.'
Het is alsof hij niet weg wil gaan. Hij kijkt uit het raam, en dan weer naar Anne. 'Ik vind het niet leuk als ik je zo gespannen zie. Ik zou je graag helpen.'
Kon je dat maar, denkt Anne. Ik wil niets liever dan dat iemand me helpt. Ze aarzelt even, en probeert dan iets te bedenken om hem op de proef te stellen. 'Wat is er volgens jou aan de hand, Edd?'
'Nou, dat weet ik natuurlijk niet zéker. Misschien problemen thuis. Anne, ik mag je erg graag, en ik...'
Dan begrijpt ze het. Hij wil haar duidelijk maken dat hij wel iets in haar ziet. Ze knippert met haar ogen en denkt snel na. 'Edd, ik vind jou ook erg aardig. Dus ik zal eerlijk tegen je zijn. Thuis is er niets aan de hand.' Ze hoopt dat haar stem zo overtuigend klinkt dat hij haar gelooft. Ze wil bij hem de indruk wekken dat ze zich een beetje ergert.
Edd verstart, en doet een stap achteruit. 'Het spijt me. Ik wilde niet onbeleefd zijn. Maar als er iets is wat ik voor je kan doen, zeg het dan. Af gesproken?'
'Natuurlijk, Edd. Bedankt.'
Hij verdwijnt naar de gang. Anne schudt verbaasd haar hoofd. Haar hart bonst hevig. Wat zou hij willen? Dat ze met elkaar in bed duiken, omdat er thuis problemen zijn? Hoe zou dat zijn? Mijn God, is dit Robert ook overkomen? Iemand die tegen hem zei dat ze misschien kon helpen, als het thuis niet goed was?
Niets is meer zoals het was, denkt Anne. Vreemd, Edd zou haar waarschijnlijk wel kunnen helpen. Ze zag hen even als een stel. Zodat ze dit samen konden oplossen. Misschien moet ik bedenken hoe ik mezelf kan verdedigen, als het echt nodig is. Ik heb een bondgenoot nodig. Nu sta ik er helemaal alleen voor.
Ze trekt een grimas, en voelt zich tegelijk angstig en trots.
Robert, Robert. Wat is er met je gebeurd? Met ons? Waar ben je mee bezig? Ik begrijp er echt niets meer van.
Ze staart weer naar haar computerscherm. Geldbedragen die uitgegeven zijn voor verbetering, voorraden, bonussen, transport. Wat is dit allemaal, vraagt ze zich af. Betekent het iets? Mijn man wil me vermoorden. Ja, dat denk ik echt... Dat wordt me nu duidelijk.
Maar ik weet het niet zeker. Misschien is hij dat van plan. Hoe kan ik het zeker weten? Robert, lieve man van mij, zou je daar werkelijk toe in staat zijn? Wil je het met een pistool doen, met een mes? Of met arsenicum?
Ze voelt een stekende pijn in haar rechterzij.
Ze haalt zo diep mogelijk adem, en hoopt dat de pijn minder wordt.
Ze kan zich niet voorstellen dat Robert dit echt kan doen. Niet als ze hem aankijkt. 'Goed,' sist ze tegen zichzelf. 'Stel je voor dat hij het wel doet.' Het eerste beeld dat in haar opkomt is een verlaten weg, een afgelegen plek. Hij wil met haar naar een geweldig restaurant, ergens in Connecticut. 'Vijf sterren, Anne. Een uurtje rijden.' En dan gebeurt er een ongeluk. Of hij wil een korte reis maken. Naar een plek die ik niet ken. Ja, dan zou hij het kunnen doen.
Ze glimlacht. Als Robert nu over een reisje begint, dan spring ik van schrik uit mijn stoel. Nee, laat hij het maar organiseren, en dan wil ik op het laatste moment toch wat anders. Eens zien of hij daar bezwaar tegen heeft.
Dat is het enige wat ze bijna zeker weet. Dat er iets ongebruikelijks zal gebeuren. Dan zal ze het weten. Nee, dan weet ze het nog niet. Ze zal zich twee keer zo gespannen voelen, kijken en wachten, en proberen voorbereid te zijn op wat er naar haar toe komt.
Ze beeft hevig, als ze weer aan de meest intrigerende vraag denkt: zou Robert werkelijk in staat zijn zoiets te doen, zoiets voor te bereiden? Nee, nee! Anne wil het wel uitschreeuwen. Nee, het moet die vrouw zijn. Dat monster waar hij nu iets mee heeft. Het is allemaal haar idee. Robert kan natuurlijk op haar uitgekeken zijn. Maar zou hij haar ook pijn kunnen doen? Nee, dat is ondenkbaar.
Anne beseft dat ze over haar hele lichaam beeft. Ze gaat staan, rekt zich uit en probeert wat te kalmeren. 'Hou je haaks, dame. Ik moet helder nadenken. Dat is mijn enige hoop.'
Om kwart over vier is Anne in het kantoor van haar cheffin, om nieuwe instructies te krijgen. Anne wil de kamer weer uitlopen, maar dan zegt ze: 'Estelle, ik wil je iets zeggen.'
'Ja, Anne?'
'Ik vind toch dat ik beter gekwalificeerd was voor die promotie dan de kandidaat die je uiteindelijk gekozen hebt.'
'Luister eens, Anne,' antwoordt Estelle met een afstandelijke uitdrukking op haar gezicht. 'Ik weet heus wat het beste is voor dit bedrijf.' Toch is er ook verwarring, en ze vernauwt haar ogen. Wat bezielt Anne?
'Ik wil serieus genomen worden.' zegt Anne, en tegelijk vraagt ze zich af wat dit voor onbeduidende kantoorpraat is, terwijl haar echtgenoot plannen beraamt om haar te vermoorden. 'Dat is het enige. Misschien kun je eens bekijken welke prestaties er door iedereen afzonderlijk zijn verricht...'
Anne wacht op haar reactie. Estelle kijkt haar strak aan. Wat heeft dit te betekenen?