Een stokoude heer met enorme vleugels
1968
Na drie dagen regen hadden ze in huis zoveel krabben doodgemaakt dat Pelayo de ondergestroomde patio over moest om ze in zee te gooien, want hun pasgeboren baby had die nacht verhoging gehad en ze dachten dat het kwam van de stank van de lijkjes. De wereld was triest sinds dinsdag. Lucht en zee waren één asgrauwe brij en de zandkorrels op het strand, anders in maart altijd schitterend als lichtpulver, waren veranderd in een moddersoep met rotte mosselen.
Rond het middaguur was het daglicht zo zwak dat Pelayo bij zijn thuiskomst na het in zee werpen van de krabben, slechts met moeite kon zien wat dat was wat daar in een verre hoek van de patio bewoog en kreunde. Hij moest er erg dicht naar toe lopen om te zien dat het een oude man was die op zijn buik in de modder lag en ondanks inspanning van alle krachten niet overeind kon komen, omdat zijn enorme vleugels het hem beletten.
Geschrokken van deze nachtmerrie holde Pelayo weg om zijn vrouw Elisenda te roepen die in de weer was met compressen voor het zieke kind, en hij nam haar mee naar de patio. Ze bekeken het neergestorte lichaam beiden met sprakeloze verbijstering. Hij was gekleed als een voddenraper. Het enige wat hij nog op zijn kale schedel had waren wat armzalige plukjes verschoten haar en ook zijn gebit was sterk uitgedund en de deerniswekkende toestand waarin hij verkeerde en waardoor hij eruitzag als een kletsnatte overgrootvader, had hem van elk greintje waardigheid beroofd. Zijn grote gierenvleugels, vuil en halfkaal, zaten muurvast in de modder.
Pelayo en Elisenda keken zo lang en zo aandachtig naar hem dat ze algauw over hun verbazing heen waren en tenslotte vonden ze hem heel vertrouwd.
Toen durfden ze hem ook aan te spreken en hij gaf zijn antwoord in een onbegrijpelijk taaltje maar met krachtige zeemansstem. Daarop stapten ze over de handicap van de vleugels heen en kwamen tot de zeer scherpzinnige conclusie dat het een eenzame schipbreukeling moest zijn, van een buitenlandse boot die vergaan was in de storm. Niettemin schakelden ze een buurvrouw in die alles wist over leven en dood en zij had aan één blik voldoende om hen uit de droom te helpen.
“Het is een engel,” vertelde ze. “Hij moet voor het kind gekomen zijn, maar de stumper is zo oud dat de regen hem geveld heeft.”
♦
De volgende dag wist iedereen dat er bij Pelayo thuis een levensechte engel gevangen zat. Ondanks het oordeel van de wijze buurvrouw voor wie de huidige engelen voortvluchtige overlevenden waren van een hemelse samenzwering, konden ze de moed niet opbrengen om hem dood te knuppelen. Pelayo hield hem de hele middag vanuit de keuken in de gaten met zijn diendersknuppel bij de hand maar voor hij naar bed ging, trok hij hem uit de modder en sloot hem in de prikkeldraadren op bij de kippen.
Om middernacht, toen het eindelijk ophield met regenen, waren Pelayo en Elisenda nog steeds bezig met het doodslaan van krabben. Niet lang daarna werd het kind wakker zonder koorts en met een gezonde eetlust. In een bevlieging van grootmoedigheid besloten ze toen de engel met zoet water en drie dagen proviand op een vlot te zetten en hem aan de hoge golven prijs te geven.
Maar toen ze bij het licht worden de patio op liepen, stond de hele buurt voor de kippenren en plaagde de engel zonder een greintje eerbied en ze wierpen voer naar hem door de openingen van het gaas alsof ze niet met een bovennatuurlijk wezen te doen hadden maar met een circusdier.
Pater Gonzaga kwam nog voor zevenen, gealarmeerd door het buitensporige nieuws, aanzetten. De nieuwsgierigen die op dat tijdstip waren toegestroomd, gedroegen zich minder lichtzinnig dan de eerste groep en hadden al allerlei mogelijkheden geopperd omtrent de toekomst van de gevangene. De simpelsten onder hen dachten dat hij tot burgemeester van de wereld benoemd zou worden. Anderen, die wat minder naïef waren, veronderstelden dat hij zou opklimmen tot generaal met vijf sterren en alle oorlogen zou winnen.
Een paar dromers hoopten dat hij als een soort dekhengst kon worden gebruikt om een ras wijze mensen met vleugels op aarde te kweken dat zich over het heelal zou ontfermen.
Maar pater Gonzaga was voor hij priester werd een robuuste houthakker geweest.
Terwijl hij voor het prikkeldraad stond, nam hij in ijltempo zijn catechismus door en vroeg toen rustig of ze de deur voor hem wilden openmaken, dan kon hij eens van dichtbij een kijkje gaan nemen bij dat deerniswekkende mannelijke gedrocht dat eerlijk gezegd veel weghad van een reusachtige afgeleefde kip tussen een aantal gefascineerde soortgenoten. Hij lag in een hoek en liet zijn gespreide vleugels drogen in de zon, midden tussen de fruitschillen en ontbijtresten die de vroege menigte hem had toegeworpen. Onbekend met de lompheden van de wereld lag hij daar en toen pater Gonzaga de ren binnenkwam en hem in het Latijn begroette, sloeg hij ternauwernood zijn antiquarische ogen op en mompelde iets terug in zijn eigen taaltje. De parochieherder kreeg het vermoeden dat er bedrog in het spel was toen hij merkte dat hij Gods taal niet kende en al evenmin wist hoe hij Zijn dienaren behoorde te groeten.
Verder constateerde hij dat hij er van dichtbij te menselijk uitzag: er hing een ondraaglijke buitenlucht om hem heen, de onderkant van zijn vleugels waren bezaaid met parasitair zeewier en de grootste veren waren beschadigd door aardse winden, kortom niets aan zijn miezerige voorkomen klopte met de verheven waardigheid van een engel.
Toen kwam hij de kippenren weer uit en waarschuwde de nieuwsgierigen met een korte preek voor de gevaren van de naïveteit. Hij herinnerde hen eraan dat de duivel de slechte gewoonte had om met behulp van carnavaltrucs de onbezonnenen in verwarring te brengen. Hij bracht naar voren dat het hebben van vleugels niet eens een criterium was om het verschil tussen een sperwer en een vliegtuig vast te stellen, laat staan om te weten of iets een engel was. Niettemin beloofde hij een brief naar zijn bisschop te schrijven, dan kon die er een naar zijn primaat schrijven en die weer naar de paus, zodat de uiteindelijke uitspraak zou komen van de hoogste instanties.
Zijn verstandige woorden vielen in steriele harten. Het nieuws over de gevangen engel verspreidde zich zo snel dat er na een paar uur een marktachtige drukte heerste op de patio en er militairen met bajonetten aan te pas moesten komen om de menigte te verspreiden die het huis dreigde te vernielen. Elisenda, die een kromme ruggengraat had van het vele opvegen van kermis-afval, kwam toen op het schrandere idee de patio af te sluiten en vijf centavo entree te vragen om de engel te zien.
De nieuwsgierigen kwamen zelfs van Martinique. Er kwam een reizend kermisgezelschap met een vliegende acrobaat die verschillende keren over de hoofden van de menigte zoemde, maar niemand had belangstelling voor hem want zijn vleugels waren niet die van een engel maar eerder van een siderale vleermuis. De zwaarst gehandicapten van het Caraïbisch gebied kwamen om herstel te vinden: een arme vrouw die van kinds af aan de slagen van haar hart telde en niet meer uitkwam met de bestaande getallen, een man uit Jamaica die niet kon slapen omdat het lawaai van de sterren hem kwelde, een slaapwandelaar die ‘s nachts opstond om teniet te doen wat hij overdag tot stand had gebracht, en vele anderen met minder ernstige kwalen. Te midden van deze rampzalige chaos die de aarde deed beven voelden Pelayo en Elisenda zich moe maar voldaan, want al binnen een week puilden hun slaapkamers uit van het geld en nog steeds reikte de rij pelgrims die op hun beurt wachtten om naar binnen te mogen tot voorbij de horizon.
De engel was de enige die geen deel had aan zijn eigen gebeuren. Hij was alsmaar aan het zoeken naar een gemakkelijke houding in zijn tijdelijke nest, suf van de helse hitte van de olielampen en de offerkaarsen die voor het prikkeldraad waren neergezet. In het begin probeerden ze hem mottenballen te laten eten, volgens de wijsheid van de wijze buurvrouw het engelenvoer bij uitstek.
Maar hij versmaadde ze net als hij ongeproefd de pauselijke middagmalen versmaadde die de boetelingen hem brachten, en ze zijn er nooit achtergekomen of het kwam omdat hij een engel was of omdat hij oud was, in elk geval at hij tenslotte uitsluitend auberginemoes. Zijn enige bovennatuurlijke deugd was zo te zien zijn geduld. Vooral de eerste dagen toen de hennen hem pikten op zoek naar de sterrenparasieten die welig op zijn vleugels tierden en de lammen hem veren uitrukten om hun krachteloze ledematen mee aan te raken en zelfs de vroomsten stenen naar hem gooiden om hem overeind te krijgen zodat ze hem helemaal konden zien. De enige keer dat het hun lukte om hem te verstoren was toen ze zijn zijkant schroeiden met een brandmerk voor jonge stieren, omdat hij al zoveel uren achter elkaar niet had bewogen dat ze dachten dat hij dood was. Hij schrok wakker en begon met tranen in zijn ogen te brabbelen in zijn hermetische taaltje en sloeg een paar keer met zijn vleugels wat een enorm gedwarrel van kippenstront en maanstof teweegbracht en een paniekvlaag die niet van deze wereld leek. Al dachten velen dat zijn reactie niet voortkwam uit woede maar uit pijn, ze pasten er voortaan wel voor om hem kwaad te maken want de meesten maakten uit het voorval op dat zijn passiviteit niet duidde op een held in ruste maar op een sluimerende ramp. Pater Gonzaga ging de lichtzinnigheid van de menigte te lijf met huis-tuin-en-keukenbezweringen in afwachting van een definitief oordeel over de aard van de gevangene.
Maar de post uit Rome wist niet meer wat haast was. Ze verdeden hun tijd met informeren of de verdachte een navel had, of zijn taaltje iets met het Aramees uitstaande had, of hij vaak paste op de punt van een speld, of hij niet gewoon een Noor met vleugels was.
Die schamele brieven zouden tot het einde der dagen over en weer verstuurd zijn, ware het niet dat een door de Voorzienigheid beschikt voorval een einde had gemaakt aan de hoofdbrekens van de pastoor.
Het geval wilde dat het dorp in die dagen, naast vele andere kermisattracties uit het Caraïbisch gebied, werd vergast op de trieste show van een vrouw die in een spin was veranderd, omdat ze haar ouders niet gehoorzaamd had. De toegangsprijs om haar te zien lag niet alleen lager dan de toegangsprijs om de engel te zien, je mocht haar bovendien van alles vragen over haar absurde hoedanigheid en haar aan alle kanten bekijken zodat niemand de echtheid van het gruwelijk fenomeen in twijfel kon trekken. Het was een angstaanjagende tarantula zo groot als een schaap en met het hoofd van een treurige maagd.
Toch was het hartverscheurendst niet haar waanzinnige voorkomen maar het oprechte verdriet waarmee ze de bijzonderheden van haar tragisch lot vertelde. Ze was nog praktisch een kind geweest toen ze uit haar ouderlijk huis was ontsnapt om naar een bal te gaan en toen ze door het bos terugliep na de hele avond zonder toestemming te hebben gedanst, spleet een verschrikkelijke donderslag de hemel in tweeën en uit de scheur kwam de zwavelbliksem die haar in een spin veranderd had. Haar enige voedsel bestond uit de gehaktballetjes die barmhartige zielen in haar mond beliefden te gooien. Een dergelijk schouwspel waarin zoveel menselijke waarachtigheid en tegelijk zo’n afschrikwekkende les schuilgingen, was ongewild voorbestemd om dat van een minachtende engel die zich ternauwernood verwaardigde een blik op de stervelingen te werpen te verdringen. Bovendien gaven de weinige wonderen die de engel werden toegeschreven blijk van een zekere geestesverwarring, bijvoorbeeld dat geval met die blinde die niet zijn gezichtsvermogen terugkreeg maar met drie nieuwe tanden werd verblijd of met die lamme die achteraf niet kon lopen maar wel bijna de loterij won, of met die melaatse uit wiens wonden zonnebloemen ontsproten.
Die troostrijke wonderen die veel weg hadden van een klucht, hadden de reputatie van de engel al danig gebroken toen de vrouw die in een spin was veranderd hem helemaal vernietigde. Zo genas pater Gonzaga voorgoed van zijn slapeloosheid en werd het op de patio van Pelayo weer even leeg als toen het drie dagen geregend had en de krabben door de slaapkamers liepen.
De eigenaars van het huis hadden niets te klagen. Van het gespaarde geld lieten ze een woning van twee verdiepingen bouwen met balkonnen en tuinen en hele hoge trappen om te voorkomen dat er ‘s winters krabben binnenkwamen en ijzeren tralies voor de ramen om te voorkomen dat er engelen binnenkwamen. Pelayo begon bovendien een konijnenfokkerij vlak bij het dorp en gaf zijn armetierige politiebaantje er voorgoed aan en Elisenda kocht een paar satijnen muiltjes met hoge hakken en een heleboel jurken van changeantzijde zoals de begeerlijkste vrouwen ze destijds op zondag droegen. De kippenren was het enige waar niets aan gedaan werd. Zo ze hem af en toe ontsmetten en er mirrekorrels brandden, was dat niet ter ere van de engel maar om de walgelijke stank te verdrijven die overal als een spook rondwaarde en het nieuwe huis oud maakte. De eerste tijd, toen het jongetje leerde lopen, letten ze erop dat hij niet te dicht bij de kippenren kwam.
Later begonnen ze hun angst te vergeten en wenden ze aan de stank en voor het kind aan wisselen toe was ging hij al spelen in de ren van weggeroest prikkeldraad dat uit elkaar viel. De engel was tegen hem niet minder terughoudend dan tegen andere stervelingen, maar hij slikte de meest vernuftige vernederingen van hem met de gelatenheid van een hond zonder illusies. Ze kregen tegelijk de windpokken. De arts die het kind behandelde kon de verleiding niet weerstaan om de engel met zijn stethoscoop te onderzoeken en hij hoorde zo’n geruis in het hart en zoveel geluiden in de nieren dat het hem onmogelijk voorkwam dat hij nog leefde. Wat hem echter het meest frappeerde was de logica van zijn vleugels. Ze hoorden zo natuurlijk bij dat volkomen menselijk organisme, dat hij er met zijn verstand niet bij kon dat andere mensen ze niet eveneens hadden.
Toen het jongetje naar de grote school ging, hadden zon en regen de kippenren allang vernield. De engel versleepte zich naar alle kanten als een stervende zonder tehuis. Sloegen ze hem met de bezem uit een slaapkamer, dan troffen ze hem even later weer in de keuken aan. Het leek of hij op zoveel plekken tegelijk was, dat ze tenslotte gingen geloven dat hij zich kon verdubbelen, dat hij zichzelf overal in huis reproduceerde en een vertwijfelde Elisenda schreeuwde soms buiten zichzelf dat het een bezoeking was om te wonen in die hel vol engelen. Hij was amper in staat om te eten, zijn antiquarische ogen waren zo troebel geworden dat hij tegen de balken opliep en het enige wat hij nog bezat waren de kale buisjes van zijn laatste veren. Pelayo gooide een deken over hem heen en was zo barmhartig om hem in de loods te laten slapen en toen pas ontdekten ze dat hij ‘s nachts koorts had en lag te ijlen in een moeilijk brabbeltaaltje als een oude Noor. Dat was een van de weinige keren dat ze in paniek raakten, want ze dachten dat hij dood zou gaan en zelfs de wijze buurvrouw had hun niet kunnen vertellen wat je met een dode engel aan moest.
Hij overleefde echter niet alleen zijn kwaadste winter, het leek zelfs of hij opknapte bij de eerste zonnewarmte. Dagenlang lag hij roerloos in de verste hoek van de patio waar niemand hem kon zien, en begin december kreeg hij grote, harde veren op zijn vleugels, de veren van een oude vogelverschrikker die eerlijk gezegd deden denken aan een nieuw teken van aftakeling.
Maar zelf moet hij de reden van deze veranderingen geweten hebben, want hij lette er zorgvuldig op dat niemand ze zag en dat niemand de zeemansliederen hoorde die hij soms onder de sterrenhemel zong.
Op een morgen sneed Elisenda uien voor het middagmaal in ringen, toen een windvlaag die van zee leek te komen de keuken binnenwoei. Ze ging voor het raam staan en betrapte de engel op zijn eerste vliegpogingen. Hij deed het zo onbeholpen dat hij met zijn nagels een vore trok door het moesbed en bijna de loods vernielde met zijn stumperige vleugelslagen die uitgleden over het licht en geen vat kregen op de lucht.
Toch slaagde hij erin om van de grond te komen. Elisenda slaakte een zucht van verlichting om zichzelf en om hem toen ze hem boven de laatste huizen zag verdwijnen, zich zo goed en zo kwaad als het ging in evenwicht houdend met de rommelige vleugelslag van een seniele gier. Zij zag hem nog steeds toen ze klaar was met snijden en ze bleef hem zien tot ze hem met geen mogelijkheid meer kon zien, want toen was hij niet langer een bron van ergernis in haar leven maar een denkbeeldige stip aan de zeehorizon.