3

Je begrijpt dat Sarah flink baalde toen ik haar opbelde om haar mijn nieuws te vertellen.

‘Ik ben zwanger!’ zei ik. Zélf kon ik het nog maar nauwelijks geloven. ‘Ik ben verdomme zwanger!’
Ik had het er niet zo uit moeten flappen. Het kwam deels door de schok en deels doordat ik bang was voor haar reactie. Verder had ik een helse dag achter de rug: ik had een peuter uit huis geplaatst omdat haar moeder telkens weer naar de kroeg ging en haar kind alleen thuis achterliet. Ze kooide Jess als een konijn en plakte met tape een zuigfles met melk aan de tralies van de box vast voor het geval Jess dorst kreeg.
Bij de hoorzitting die die dag plaatsvond, had ik de feiten van Jess’ zaak naar voren gebracht en gewacht tot de vrijwillige juryleden hadden besloten of er gehoor moest worden gegeven aan mijn aanbeveling om het kind over te dragen aan de kinderbescherming. Eén jurylid, een klootzak met een kuif, waarschijnlijk niet ouder dan achtentwintig, kinderloos en zonder enig benul van wat het ouderschap inhield, was zelfs nog verontwaardigder geweest dan de moeder. Terwijl zij zat te luisteren en toegaf dat ze het niet aankon, begon hij me aan te vallen, door te zeggen:

1 ‘Maar de moeder geeft toe dat ze een probleem heeft.’
2 ‘Maar de moeder is bereid om met maatschappelijk werk samen te werken.’
3 ‘Hoe kunnen we rechtvaardigen dat kleine Jess bij haar moeder wordt weggehaald?’
4 ‘Hoe moeilijk zal het voor haar zijn om het kind terug te krijgen?’
5 ‘Waar gaat ze naartoe? Wie zal er voor haar zorgen? Is het al bekend wie haar pleegouders zullen zijn?’  en:

6 ‘We moeten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat moeder en kind bij elkaar blijven.’

Ik was razend. De klootzak leek zich meer te bekommeren om de moeder dan om het kind, en vooral dat maakte me woedend. Hoewel ik zelf niet direct een kind wilde, had ik altijd oog gehad voor kinderen die in de problemen zaten, en altijd de behoefte gehad om hen te helpen. Toen ik op een keer vanaf de sociale academie naar huis wandelde, zag ik een baby in een auto opgesloten zitten. De raampjes waren dicht, hij zat vastgegespt in zijn autostoeltje, en hij huilde. Ik legde mijn handen op de ramen om hem te kalmeren en wachtte tot zijn vader met The Times de winkel op de hoek uit kwam. ‘Ik zou eigenlijk de politie moeten bellen,’ zei ik tegen de onaangedane vader.

Een andere keer zag ik een jongetje van tien dat naar de padvinderij was geweest in het donker terug naar huis lopen. Ik liep achter hem aan tot hij veilig en wel binnen was.

Maatschappelijk werk was onvermijdelijk, denk ik. Ik had me altijd aangetrokken gevoeld tot kinderen die gevaar liepen en had zo mijn eigen ideeën over ouder-kindrelaties. Naar mijn mening was mijn eigen moeder iemand van wie je kon leren hoe je het ouderschap moest aanpakken. Ze had haar best gedaan om vriendschap te bieden en grenzen te stellen, om haar eigen leven te houden en zich tegelijkertijd aan mij te wijden, en daarom was er wederzijds geen sprake van opgekropte verbittering. Sarahs moeder daarentegen had Sarahs kindertijd behoorlijk verkloot. Ze was er nooit, ze dronk te veel, ze was altijd met zichzelf bezig en ze had toen Sarah zes was al twee scheidingen achter de rug. Wat zeggen de jezuïeten ook weer? ‘Geef me een kind tot hij zeven is en ik geef je de man.’ Het had verpletterende gevolgen voor Sarahs zelfvertrouwen.

Ik meende dat ik op een kilometer afstand al kon zien of er sprake was van gebrekkig ouderschap, en beschouwde het als mijn plicht om kinderen daartegen te beschermen.

Enfin, ik kreeg mijn zin en twee van de drie juryleden (de klootzak hield voet bij stuk) waren het ermee eens dat het beter was om het kind niet terug naar huis te laten gaan.

Na afloop greep hij me in de hal vast, de klootzak met de kuif, en hij zei: ‘Het is moeilijk om niet snel met je oordeel klaar te staan, hè, maar we moeten het wel allemaal proberen.’

‘Ja,’ antwoordde ik, terwijl ik naar zijn gezicht keek en daarna naar zijn hand, die nog steeds mijn arm omklemde, ‘we moeten het wel allemaal proberen.’

Hij liet me los en zuchtte toen de moeder me wat spullen van Jess overhandigde voor de pleegouders. Ze huilde niet eens.

Dat was de reden dat ik het Sarah vertelde zoals ik het vertelde. Ik was gespannen en geschokt en wist niet hoe ik het moest brengen. Bovendien kon ik niet geloven dat ik zwanger was. Ik, die nauwelijks over kinderen krijgen had nagedacht. Ik was zelfs elke maand ongesteld geweest, maar dat waren blijkbaar be drieg lijke menstruaties geweest, zogenaamde menstruaties. Vuile leugens! Ik was in de vijfde maand en het was te laat om er nog iets aan te doen.
Sarah reageerde op mijn nieuws door stil te vallen en vervolgens op te hangen. Ik had de hele dag denkbeeldige woordenwisselingen met haar de revue laten passeren. Ik zou haar kernachtig te kennen geven hoe weinig meelevend ze was nu ik in de problemen zat. Vervolgens bedacht ik dat ik het haar ook weer niet al te zwaar moest aanrekenen, omdat haar moeder haar nu eenmaal niet had geleerd hoe je een goede vriendin moest zijn. Aan de andere kant vond ik dat ik het haar wel degelijk kon aanrekenen en dat er hoe dan ook niet van mij verwacht hoefde te worden dat ik mijn verontschuldigingen maakte of de eerste stap zette.

Maar ik ben niet goed in rancune, en de volgende dag belde ik haar na de lunch op vanaf mijn werk om mijn verontschuldigingen aan te bieden.

Ze zei dat het haar ook speet, en dat ze niet had moeten ophangen, maar mijn nieuws was op een heel slecht moment gekomen.

Wat bleek? Een uur voordat ik belde, hadden zij en Kyle een gesprek gehad met een maatschappelijk werkster: het eerste van verscheidene gesprekken om te beoordelen of ze geschikt waren voor adoptie.

‘Ze is pas eenentwintig,’ zei Sarah, ‘en absoluut lesbisch. Ze zat met haar neusring in de lucht bij ons op de bank, en bleef maar doordrammen over mijn ouders, godbetert! Ik wilde haar het huis laten zien, maar dat sloeg ze af. ‘‘Alles op zijn tijd,’’ zei ze. En dat met een neusring!’

Toen ik de hoorn neerlegde, besefte ik dat het hele telefoontje over Sarahs eierstokken was gegaan in plaats van de mijne, die tot mijn afgrijzen een feestmaal aanrichtten in mijn eileiders.

Het adoptieproces van Sarah en Kyle groeide gelijk op met mijn buik. Er werden stambomen getekend en verhalen geschreven, er werd nauwkeurig onderzoek gedaan naar liefdesleven/weerbaarheidsmechanismen/ondersteunende netwerken en uiteindelijk kruiste iemand ergens een hokje aan, wat inhield dat Sarah en Kyle andermans kind konden krijgen.

We vierden het in Café Rosso met een fles chianti (ja, ik weet het, maar mijn foetus was tenminste niet aan de heroïne zoals die van talloze moeders met wie ik op mijn werk te maken had), drie gangen en een discussie over het Midden-Oosten. Een geslaagde avond.

De week na ons avondje uit haalde Sarah een zesjarig jongetje op van het bureau voor maatschappelijk werk bij hen in de buurt en nam hem voor een weekend mee naar huis. Het was een ‘ontspanningsweekend om de slag te pakken te krijgen’, zei Sarah. Kyle zat hen op te wachten met de koekjes en het biologische zwartebessendiksap dat Sarah had gekocht, plus drie dvd’s over de wilde beesten in Zuid-Afrika.

Het jongetje nam plaats op de leren sofa met kasjmieren foulard, keek naar de koekjes en het sap die op de salontafel stonden uitgestald en staarde Sarah en Kyle verscheidene minuten aan. Hij had grote groene ogen en felrood haar en was een regelrechte Schotse scheet. Sarah kon hem wel opvreten, en Kyle begon zich een echte man te voelen, nu hij een jongetje in huis had dat een vaderlijke hand nodig had.

‘Mag ik naar de wc?’ vroeg het jongetje uiteindelijk.

Sarah nam hem mee naar de badkamer die grensde aan zijn speciaal-voor-het-weekend-geschilderde-kamer, en sloot met de tevreden zucht van een liefhebbende moeder de deur achter zijn tengere verschijning.

Hij klom uit het raam. Voordat Sarah en Kyle het biologische sap in de speciaal-voor-het-weekend-aangeschafte-beker-metblits-rietje hadden kunnen schenken, was hij al ruim een halve kilometer verderop. Ze roken pas onraad toen Kyle alle voorfilmpjes bij de eerste Afrikaanse dieren-dvd had bekeken.

Dit deed Sarah besluiten dat het pleegouderschap geen goed idee was: onverbeterlijke, asociale schooiers met peenhaar en zo. Dus richtte ze zich op de in slakkengang opschuivende adoptiewachtlijst. En op mij. Ze ging voortaan met me mee naar elke zwangerschapscontrole. Ze transformeerde mijn logeerkamer, maakte eindeloze lijsten van klusjes die gedaan moesten worden, nam allerlei muziek op waarnaar ik tijdens de bevalling moest luisteren, hielp me bij het schrijven van een geboorteplan waarin werd afgezien van pijnbestrijding, en maakte een eindeloze hoeveelheid warme maaltijden klaar die ik kon invriezen, voor na de geboorte. Het enige wat ik hoefde te doen, was wachten.

Ik was drie weken voor de grote dag opgehouden met werken.Mijn collega’s gaven me cadeaubonnen van Marks & Spen cer en een assortiment cakejes cadeau. Mijn baas, die vaak ‘shit’ zei, hield een toespraakje.

‘Felicitaties voor Krissie en haar echtgen… shit… Ik bedoel, als ik iedereen mag geloven, word je een fantastische ouder, moeder… shit. Op Krissie.’

Toen ik eenmaal was opgehouden met werken, drong het tot me door dat dit moedergedoe weleens te gek zou kunnen zijn. Ik sliep uit, maakte wandelingetjes, lunchte in cafés, keek naar misdaadseries, las boeken en at minstens één hele bananencake per dag. Ik lachte wat af met mijn nieuwe zwangerschapsvriendinnen. Ik ging uit eten met Sarah en Kyle. Ik ging winkelen met mama en Marj. Ik ging naar de film. Ik dobberde mee bij aqua-aerobics, at Indiaas, dronk frambozenthee, gaf toe aan een onbedwingbare hunkering naar bloemkool, en net toen ik me bijna begon te vervelen, werd van bovenaf beslist dat ik klaar was om mijn kind ter wereld te brengen.