36

Ik zat op weg naar Sarahs huis aan één stuk door te hyperventileren. Ze was belogen, bedrogen, mishandeld en levend begraven. Ze had tentstokken in de ogen van haar man gestoken en zijn armen afgezaagd. En nu had ze mijn baby. Wat zou haar volgende stap zijn? Wat zou ze mijn zoontje aandoen?

Misschien wel niets, hield ik mezelf voortdurend voor. Misschien wel niets. Misschien zou ze voor hem zorgen, van hem houden. Een baby was tenslotte wat ze altijd had gewild.

‘Zijn medicijnen!’ zei ik. ‘Probeer te achterhalen of ze zijn medicijnen heeft meegenomen!’ Als ze Robbies antibiotica en paracetamol had meegenomen, dacht ik, zou dat erop wijzen dat ze op haar eigen, gestoorde manier toch het beste met hem voorhad.

Iedereen ging aan de slag om te achterhalen of Sarah Robbies medicijnen had meegenomen toen ze bij de pleegouders was vertrokken. Twaalf telefoontjes en zeven minuten later waren we erachter dat ze dat niet had gedaan.

O god, dacht ik bij mezelf, ze is totaal niet van plan om voor hem te zorgen.

De tochtdeuren van Sarahs zandstenen twee-onder-een-kapwoning zaten op slot. Er brandde geen licht en er stond geen auto op de oprit. Zonder te wachten tot we tot stilstand waren gekomen deed ik het portier open, om naar de plek te rennen waar de reservesleutel lag en de voordeur open te maken. Er was niemand thuis. Ik liep alle kamers na, maar die leken stuk voor stuk leger dan de vorige, vooral de kinderkamer die Sarah zo zorgvuldig had ingericht. Tiny Tears, negenentwintig jaar oud maar nog in onberispelijke staat, lag in de wieg.

Ik stapte snel weer in de politieauto en de sirene ging aan. Waar kon ze naartoe zijn gegaan?
Haar moeder?
Haar vader?
Loch Katrine?
Het vliegveld?
We reden met hoge snelheid dezelfde weg terug, en kwamen met piepende remmen tot stilstand voor het gebouw waar Sarahs moeder woonde.
Ik rende de auto uit en drukte op de zoemer waar ‘Morgan’ bij stond.
Geen reactie.
‘Shit.’ Ik probeerde het opnieuw.
Helaas. Een derde poging…
‘Ja?’ De stem die ik wilde horen.
‘Mevrouw Morgan, met Krissie.’
‘Krissie! Hallo.’
‘Ik wil graag boven komen. Het is dringend.’
De zoemer klonk en ik stormde de trap op naar de derde verdieping.
Ze deed kalm de deur open.
‘Is Sarah hier?’
‘Nee.’
‘Hebt u iets van haar gehoord?’
‘Nee.’
‘Moet u horen, Kyle is dood en ze is ervandoor met mijn baby.’
‘O, mijn hemel!’ zei ze. ‘Waarom ik? Dat verdraaide kind! Krijg ik dan nooit rust?’
Ik had geen tijd voor haar zelfzuchtige, melodramatische gedrag.
‘Mevrouw Morgan! Als u haar ziet moet u onmiddellijk het alarmnummer bellen!’

De agenten beantwoordden telefoontjes onder het rijden. Een andere agent liet ons via de radio weten dat Sarahs vader dronken in zijn huurflat lag en dat hij haar niet meer had gezien sinds hij haar twee jaar daarvoor om geld had gevraagd. ‘Benepen trut,’ had hij blijkbaar gezegd, voordat hij zichzelf nog een biertje inschonk.

Ze had niet geprobeerd het land te verlaten, liet het hoofdbureau ons weten. Ze hadden de vliegvelden gecontroleerd.
Ze had rond halfnegen ’s ochtends geld opgenomen in Glasgow, maar had geen creditcards gebruikt.
Haar auto was gesignaleerd in de buurt van Aberfoyle, maar de omschrijving was weinig gedetailleerd. ‘Ik geloof dat het een vrouw was…’ had de eigenaar van het benzinestation gezegd. ‘Absoluut een Land Rover.’
Aberfoyle – ze was waarschijnlijk op weg naar Loch Katrine.
We deden er veertig minuten over om er te komen, en toen we arriveerden, had de plaatselijke politie het huis al nagelopen. Hoewel ze geen sporen hadden kunnen ontdekken die erop wezen dat Sarah er onlangs was geweest, wilden ze ons wel iets laten zien.
Een agent stond ons bij de voordeur op te wachten. ‘Zo te zien is er al een tijdje niemand geweest, maar jullie kunnen beter even binnen komen kijken.’
Ik ging naar binnen, en hij had gelijk. Het huis was afgesloten – elektriciteit uitgeschakeld, gordijnen dicht, een stapel reclamefolders bij de deur.
Ik liep achter de agent aan de slaapkamer in totdat hij voor een omgekiepte kast bleef staan. Daarachter bevond zich een stoffige alkoof.
Komt zoiets niet steevast voor in verhalen over gestoorde mensen? Een afgesloten, slecht verlichte kamer waarvan de muren bedekt zijn met foto’s en krantenknipsels. In de regel stellen de foto’s de potentiële slachtoffers voor en gaan de krantenknipsels over doden. Maar in dit geval maakte het heen en weer zwaaiende, enkele peertje foto’s zichtbaar waarop een glimlachend gezicht stond:
De man krijgt in L.A. een onderscheiding uitgereikt.
De man stapt in Londen in zijn auto.
De man treedt in Glasgow in het huwelijk.
De man wordt gerecenseerd in The Guardian.
De man komt in Islington uit het ziekenhuis.
Alle foto’s waren met een boze, zwarte pen bekrabbeld.
Wie de man in kwestie was? Mike Tetherton.

‘Dat is Sarahs stiefvader,’ zei ik.

Chas liep het vertrek in en zag de foto’s. Zijn gezichtsuitdrukking veranderde en zijn hele lichaam verstijfde.
‘Ik begrijp het niet,’ zei ik, bang dat we geen aanknopingspunten meer hadden om mijn baby te vinden. Mike Tetherton had vanaf Sarahs zesde jaar geen deel meer uitgemaakt van haar leven. Ze had hem nooit ter sprake gebracht en hem zelfs niet uitgenodigd voor haar bruiloft.
Chas nam me mee naar de woonkamer en liet me op de bank plaatsnemen. ‘Mike Tetherton is de man die ik heb mishandeld,’ zei hij.
‘Wat? Wat doet dat er nu toe? We moeten Robbie vinden.’
‘Weet je nog dat je tussen je moeders spullen op zolder moest overgeven?’
‘Toen ik naar het sieradendoosje keek, bedoel je?’ ‘Dat heeft Sarahs stiefvader je gegeven.’
Hij keek me gespannen aan, wachtend tot mijn ogen iets zouden prijsgeven, en daardoor raakte ik aanvankelijk in verwarring. Ten slotte zei hij: ‘Toen je zes was, Krissie.’
Het was op zich zo’n onschuldig voorwerp, die doos, met zijn geborduurde roze bloemen en laagje zilveren glitter. Het was zo’n schattig popje, die witte ballerina. Het was zo’n mooi, triest wijsje – Dr. Zhivago – dat er tinkelend uit opsteeg.
Huiverend barstte ik in tranen uit, terwijl de herinneringen bovenkwamen.
Ik had nooit enig geloof gehecht aan al die onzin over onderdrukte herinneringen, en had het altijd stomvervelend gevonden als maatschappelijk werkers daarover doorzaagden. Het idee dat je iets kon begraven in je geest en het dan gewoon kon vergeten, was me bespottelijk voorgekomen. Echte ervaringen konden niet boven water worden gehaald door middel van een geur, een geluid of een voorwerp.
Het was verkeerd. Het was alsof een heel stuk van mijn leven tegen het raam op vloog, de ruit verbrijzelde en voor mijn voeten dood neerviel. Daar was het. Zeer onverwacht, zeer benauwend, en zeer afstotend.
Ik kon me herinneren dat hij zo aardig was geweest, Mike. Ik smeekte altijd of ik bij Sarah mocht spelen, omdat we chips kregen wanneer we maar wilden en zelfs een keer naar Prisoner Cell Block H hadden gekeken, waar ik van mijn vader niet naar mocht kijken omdat het ‘zo’n ellendige lesbische serie’ was. En zelfs na de eerste keer, toen we naar de logeerkamer gingen om Mikes kinderboeken te lezen terwijl Sarah in de aangrenzende badkamer verdween om te plassen, en hij per ongeluk een glas cassis over mijn kleren morste zodat hij me moest uitkleden om me met een handdoek af te drogen, zelfs na die eerste keer wilde ik daar nog steeds dolgraag spelen.
Pas na de tweede keer, toen er geen chips, geen cassis en geen kinderboeken waren geweest, begon ik van gedachten te veranderen. Sarah ging weer weg om te plassen en aangezien er geen lekkernijen waren om me af te leiden, viel het me op dat hij de deur naar de aangrenzende badkamer van buitenaf op slot deed en de deur van de slaapkamer van binnenaf, en dat hij niet zoals anders met vriendelijke, verleidelijke stem sprak, maar met een scherpe, die zei: ‘Ga daar liggen en hou je mond.’
De logeerkamer stond vol speelgoed. Het logeerbed was erg mooi, met een donzige, lilaroze lappendeken. In de hoek stond een videorecorder klaar. Hoewel hij een man was, hield hij kennelijk van lilaroze en kinderboeken. Daar stond ik toen verder niet bij stil, een zesjarige stelt geen vragen over dat soort oninteressante dingen.
Ik vroeg wél of ik nog chips zou krijgen. Alleen als ik ging liggen en mijn mond hield, zei hij. Dat deed ik dus, en na afloop mocht ik de prachtigste sieradendoos die ik ooit had gezien mee naar huis nemen.
Niet lang daarna werd ik door mama zo’n beetje gedwongen een nachtje bij Sarah te gaan logeren. Ze was opgeroepen voor haar werk, en werd boos toen ik een driftbui kreeg en dwarslag.
Een uur nadat Mike zijn vrouw gul had weggestuurd om een avondje uit te gaan met haar vriendinnen, hoorde ik Sarah wel op de deur van de aangrenzende badkamer bonken, maar helpen deed ze niet.
Na afloop keerde tot mijn verbazing Mikes mooie, verleidelijke, gruizige stem terug.
‘Ze heeft met Sarah twister gespeeld. Ik ben bang dat ze een blauwe plek op haar beentje heeft,’ zei hij toen mama me kwam ophalen.
Het gebeurde nog één keer, en na afloop bleef het een beetje bloeden, zodat ik midden in de nacht moest opstaan om het bloed uit mijn nachtjapon te wassen. Daarna borg ik Mike Tetherton en zijn harde ding weg en dacht ik tot aan Loch Katrine nooit meer aan hem.
Ik zat nog steeds te huilen toen Chas uitlegde hoe het zat met het krantenartikel dat ik op zolder had gevonden. Het ging over Marie Johnston. Ook zij was daar voor die camera neergezet, voor die recorder, het bloempje. Ze had het aan haar moeder verteld, maar hij was er ongestraft mee weggekomen.
Chas vertelde me voorzichtig dat dit de reden was waarom mijn moeder het had laten rusten. Ze wilde niet dat ik doormaakte wat Marie had doorgemaakt. Wat had het voor zin? Marie was door maatschappelijk werkers, artsen en de politie on derzocht, ze had van haar moeder wekenlang niet buiten mogen spelen, haar vader had haar verboden ooit nog rokken te dragen en haar broer was zich vreemd gaan gedragen op school en niemand wilde met hen spelen.
Dus daarom had Sarah altijd op me gepast terwijl ik bakstenen telde in het centraal station, daarom had ze me toen ik studeerde geld gegeven wanneer ik dat nodig had, daarom maakte ze maaltijden voor me die ik kon invriezen, daarom had ze me meegenomen naar West Highland Way. Ze had me altijd beschermd, omdat ze het gevoel had dat ze dat toen niet had gedaan.
Ik keek naar Chas, die naast me op de bank zat.
‘Hou op!’ zei ik, toen ik eindelijk terug was in het hier en nu. ‘We hebben hier geen tijd voor.’
‘Maar snap je het dan niet?’ zei Chas. ‘Ze neemt wraak – door Kyle te vermoorden, Robbie te ontvoeren – het is alsof ze een lijstje afwerkt…’
Ik vulde zijn woorden aan: ‘Ze is van plan om Mike Tetherton te grazen te nemen.’