59

Hij had het pistool niet nodig, zo bleek. De enige verklaring die hij voor de verdwijning ervan had kunnen verzinnen was dat Martin het had gepakt toen ze samen in de hotelkamer waren geweest, voor hij hem dat drankje met een verdovend middel had gegeven. Hij had moeten controleren of het er was voor hij het hotel had verlaten. Dat was een vergissing geweest. In zijn carrière was geen ruimte voor vergissingen. Misschien was het voor hem tijd om iets anders te gaan doen, een andere kant op te gaan, die graad aan de open universiteit te halen, een struisvogelboerderij op te zetten, een pension te beginnen. Gekkenpraat, Ray.

Toen hij zijn tas ten slotte openmaakte zat er een Gideonbijbel in plaats van het pistool in. De golftrofee lag er onschuldig bovenop, was zo te zien een tikje verwrongen uit zijn oorspronkelijke houding waardoor je wist dat de kleine verchroomde golfer de bal nooit meer recht zou kunnen raken. Ray had een paar keer gegolft, had het heel leuk gevonden, de kracht van de slag, de nauwkeurigheid van het putten. Het had beide aspecten van zijn natuurlijke talenten aangesproken. Hij had de trofee gevonden in een liefdadigheidswinkel. Een verhongerend kind ergens op aarde zou een penny krijgen voor de golftrofee van een ouwe gozer. R.J. Benson. Je moest wel over hem nadenken, je afvragen wie hij was geweest, wat voor leven hij had gehad. De trofee dateerde van 1938. Had R.J. Benson in de oorlog gevochten, was hij in de oorlog gesneuveld? Of had hij iedereen die hij kende overleefd en was hij in zijn eentje doodgegaan? Zou hem dat overkomen? Nee, hij zou zich een kogel door de kop jagen voor het zover was. Behandel anderen zoals je graag door hen behandeld wilt worden.

Je kon je echter voorstellen dat het Martin zou overkomen. Er ging een onverwachte steek van genegenheid voor Martin door Ray heen. Hij had hem veel te veel over zichzelf verteld. Alles was te veel, niets was zelfs al te veel. Toen Ray naar de Four Clans was teruggegaan om hem te zoeken, om naar het pistool te vragen, was Martin verdwenen. Hij had hem graag willen doden omdat hij zo met hem had gesold, maar aan de andere kant had de kerel zijn leven gered, dus stond hij bij hem in het krijt. Leven om leven.

Een pistool zou te opvallend zijn op deze plek en overbodig, aangezien hij slechts zijn hand hoefde uit te steken om een knop om te draaien. In feite kon hij de man letterlijk uitschakelen. Joost mocht weten waar hij allemaal aan vastzat, zo te zien stonden alleen de apparaten nog tussen hem en de eeuwigheid. Hij kon vermoedelijk gewoon het natuurlijke verloop afwachten, maar het was beter het zekere voor het onzekere te nemen. Zoals het gezegde luidde. En bovendien was hij betaald om een klus te klaren en dus zou hij die klus klaren.

Het was heel simpel geweest om de intensive care binnen te komen. De dikke verpleegkundige die de wacht had, vroeg of hij een naast familielid was en hij had een treurig gezicht getrokken en gezegd: ‘Ik ben zijn zoon, Ewan. Ik ben net terug komen vliegen uit Zuid-Amerika’, en ze had een bijpassend treurig gezicht getrokken en gezegd: ‘Natuurlijk, ik zal u naar uw vader brengen.’ Hij had een tijdje bij zijn ‘vader’ gezeten, op een vriendschappelijke manier, alsof hij echt zijn zoon was. ‘Je was moeilijk te vinden, Graham,’ zei hij zachtjes. Hij had hem overal gezocht. Zijn cliënt kon niet meer met hem in contact komen als hij eenmaal aan de klus begon. Dat vond Ray prettig. Het zekere voor het onzekere. Een telefoontje aan het begin, een telefoontje aan het eind.

Het was grappig om weer in het ziekenhuis te zijn. De spoedeisende hulp was lawaaiig en chaotisch geweest, anders dan hier. Het was vredig naast Grahams bed, afgezien van het geknipper en gepiep van de apparaten. Toen hij hem probeerde op te sporen had hij hem in gedachten ‘Hatter’ genoemd, maar nu hij hem zo aantrof, even hulpeloos als een baby, leek de man enige tederheid te verdienen. Hij pakte een injectiespuit uit de binnenzak van zijn jasje. Vol met niets. Lucht. Je had lucht nodig om te leven, je beschouwde het spul niet als iets wat je kon doden. De lucht zou door zijn ader trekken, zijn hart vinden, de pompende beweging stilzetten, de bloedsomloop stilzetten, het hart stilzetten. Graham doodstil zetten. Er was maar heel weinig voor nodig. Hij tilde de deken van Grahams voeten op en vond de ader in zijn enkel. ‘Dit doet helemaal geen pijn, Graham,’ zei hij. Ray, een glimp licht of een glimp duisternis. Een glimp van de zon of een glimp van de nacht.

Hij legde de deken weer terug. Grahams hart zou over een paar seconden een hartstilstand krijgen en dan zou de hel losbreken, zouden overal verpleegkundigen rondrennen, zou zelfs de dikke zuster haar heupen heroïsch door de gang voortbewegen.

Tijd om op te stappen. Hij gaf een klopje op de deken op Grahams been. ‘Trusten, Graham. Slaap lekker.’

Buiten begon het weer te miezeren. Hij belde zijn cliënt. Er werd niet opgenomen, dus liet hij een bericht achter op haar voicemail.

‘Gefeliciteerd, mevrouw Hatter,’ zei hij. ‘Onze zaken zijn afgehandeld.’