8
Jackson
Victors laatste rite bracht het minimalisme op een nieuw niveau van soberheid. Jackson, Julia en Amelia waren de enige aanwezigen, of je zou Victor zelf moeten meetellen, die stilletjes lag te vergaan in een goedkope kist van eikenfineer, waar geen enkele versiering van afscheidsbloemen op kwam te liggen. Jackson had op zijn minst een plechtige gelegenheid verwacht. Hij had zich voorgesteld dat Victors begrafenis zou plaatsvinden in de kapel van St. John’s, zijn oude college, waar hij zou worden geprezen door oud-collega’s in een saaie anglicaanse eredienst vol rituelen, die werd onderbroken door slecht gezongen liederen onder begeleiding van een gekweld orgel.
Amelia en Julia zaten op de voorste bank van de kapel in het crematorium. Jackson was erin geslaagd hun uitnodiging te weerstaan om tussen hen in te komen zitten, op de plaats van Victors niet-bestaande zoon. Jackson leunde naar voren en fluisterde tegen Julia: ‘Waarom is er verder niemand?’ Formeel was hij daar beroepshalve: hij wilde weten wie er op Victors begrafenis kwam opdagen en hij ging ervan uit dat niemand uiteindelijk zo interessant was als iemand.
‘Er is niemand omdat we het tegen niemand hebben gezegd,’ zei Amelia, alsof dat volkomen redelijk was.
Amelia was niet in het zwart gekleed voor de begrafenis van haar vader, daar was geen spoor van te bekennen, integendeel zelfs, aangezien ze de aandacht trok met een geribbelde wollen maillot in een bijzonder schokkende helrode kleur. Jackson vroeg zich af of daar een symbolische betekenis achter school – waarschijnlijk een of ander oeroud gebruik van Cambridge dat voorschreef dat een blauwkous haar beenbedekking bij de dood van haar vader door rood diende te vervangen. Er schenen in Cambridge voor de meeste dingen oeroude gebruiken te bestaan (sorry, Oxford). Waarom zou iemand midden in de zomer een wollen maillot dragen? De kapel van het crematorium werd gekoeld door de airconditioning, maar buiten was het warm. Julia was even erg, had het zwart voor het verlies van een dierbare afgewezen en zich van top tot teen warm ingepakt in een antieke jas van grasgroen fluweel (waren ze koudbloedig, net als reptielen?). Haar krankzinnige haar zag eruit alsof het was gefatsoeneerd door een stel circushonden. Jackson leek in zijn zwarte begrafenispak en zijn sobere zwarte stropdas als enige om Victor te rouwen.
Amelia’s felle benen deden hem denken aan de poten van een vogel die hij onlangs in de wachtkamer van zijn tandarts in een nummer van National Geographic had gezien.
Julia draaide zich om en keek Jackson aan. ‘Bij dergelijke gelegenheden,’ zei ze, ‘nou ja, niet zozeer bij deze gelegenheden,’ – ze gebaarde nonchalant naar de kist – ‘maar u weet wel, bij familietoestanden, verjaardagen, Kerstmis, denk ik altijd dat Olivia ineens zou kunnen verschijnen.’
‘Dat is belachelijk,’ zei Amelia.
‘Dat weet ik.’ Ze vervielen allebei tot treurigheid, maar toen vermande Julia zich en zei: ‘U ziet er in een pak heel knap uit, meneer Brodie.’ Amelia keek Julia minachtend aan. Julia’s ogen traanden en ze klonk of ze vol zat, maar ze verklaarde dat het hooikoorts was in plaats van verdriet, ‘voor het geval u het verkeerd zou interpreteren’. Julia bood Jackson haar Beconase-spray aan, die hij beleefd afsloeg. Jackson was nog nooit van zijn leven ergens allergisch voor geweest (behalve misschien voor mensen) en ging ervan uit dat hij een robuust noordelijk gestel had. Hij had onlangs een documentaire op Discovery gezien waarin werd aangetoond dat mensen uit het noorden nog altijd het geharde dna van de Vikingen bezaten en die uit het zuiden iets anders, iets zachters, iets Angelsaksisch of Frans.
‘Wat is het hier toch somber ingericht,’ fluisterde Julia luid en Amelia maakte afkeurende geluidjes alsof ze in het theater zat en Julia een irritante vreemde was. ‘Wat?’ zei Julia kwaad tegen haar. ‘Hij komt toch zeker niet uit zijn kist springen om bezwaar te maken?’ Bij dit idee verkrampten Amelia’s gelaatstrekken kortstondig van afschuw, maar door het denkbeeld van een verrezen Victor hielden ze in elk geval even allebei hun mond, al was het maar heel kort. Zelfs een saaie anglicaanse dienst was te verkiezen geweest boven de kibbelende gezusters Land.
Op weg naar Victors begrafenis had Jackson een bezoek gebracht aan het oude kantoor van Holroyd, Wyre en Stanton, nu een schoonheidssalon die Bliss heette. ‘Schoonheidstherapeuten’, zo noemden ze zich, wat Jackson eerder aan de psychiatrie dan aan gezichtsbehandelingen en manicures deed denken. Mensen genezen met schoonheid. Hoe zou je dat aanpakken? Muziek? Poëzie? Landschappen? Seks? Waar richtte hij zich op als hij moest worden genezen? From Boulder tot Birmingham, Emmylou Harris. Het gezicht van zijn dochter. Dat was afgezaagd maar waar.
Er was een kamer in Theo’s huis. Theo had hem thuis uitgenodigd om hem die kamer te laten zien. Jackson had niet kunnen leven met zo’n kamer in zijn huis. Een slaapkamer boven die eruitzag als het crisiscentrum van de politie: foto’s en kaarten die op de muur waren geprikt, stroomschema’s en witte borden, tijdschema’s van de gebeurtenissen. Twee metalen archiefkasten stampvol dossiers, dozen op de grond met nog meer dossiers. Alles wat wellicht relevant zou kunnen zijn voor de dood van zijn dochter bevond zich in die kamer. En heel wat daarvan had niet in Theo’s bezit horen te zijn – de foto’s van de plaats van het misdrijf bijvoorbeeld, niet op de muur geprikt (en voor die kleine genade bracht Jackson zijn dank uit), maar door Theo te voorschijn gehaald uit de archiefkast. Gruwelijke foto’s van zijn dochters lichaam waar Theo met een soort professionele objectiviteit mee omging, alsof het vakantiekiekjes waren die Jackson zouden kunnen interesseren. Jackson wist dat het zo niet zat, dat de tijd Theo op een of andere manier immuun had gemaakt voor alle gruwelen, maar hij was desondanks geschokt. ‘Ik heb een paar contacten,’ zei Theo, zonder daarover uit te wijden. Hij was advocaat geweest en Jackson had de ervaring dat advocaten altijd contacten hadden.
Theo had de afgelopen tien jaar van zijn leven niets anders gedaan dan de dood van zijn dochter onderzoeken. Was dat verstandig of juist idioot geweest? De kamer was net iets wat een psychopaat had kunnen bewaren, uiteraard geen psychopaat die Jackson ooit was tegengekomen, maar de psychopaten die misdaadromans en televisieprogramma’s bevolkten. Jackson vond dat er meer televisiedrama moest worden gemaakt over autocriminaliteit door jongens van veertien die high waren van lijm en cider en verveling. Dat zou een stuk realistischer zijn, alleen niet bijster interessant.
Kijkend naar Victors kist vroeg Jackson zich af hoe Laura Wyres begrafenis was geweest. Bijgewoond door honderden mensen, volgens de krantenverslagen. Theo kon zich er nauwelijks iets van herinneren, hoewel hij alle krantenknipsels had. Toen Jackson Theo naar de begrafenis van zijn dochter had gevraagd, waren zijn ogen heen en weer geschoten alsof zijn hersenen zich losmaakten van de herinnering. Waren er geen stadia van rouw die je hoorde te doorlopen: shock, ontkenning, schuldgevoelens, boosheid, depressiviteit – en dan aanvaarding, wanneer je geacht werd er aan de andere kant uit te komen en weer in orde te zijn, verder te kunnen gaan? Jackson had ooit hulp gehad om verdriet te verwerken. Zijn school had geregeld dat er iemand was langsgekomen van ‘het Team Jeugdpsychiatrie van West-Yorkshire’, een hoogdravende titel om op de gebogen schouders te leggen van de kleine, roodharige psycholoog wiens adem naar rauwe uien had geroken en die Jackson had ontvangen in de provisorische kast die op zijn school voor ziekenkamer doorging. De roodharige, bebaarde psycholoog had tegen Jackson gezegd dat hij verder moest gaan, zijn eigen leven weer moest oppakken, maar Jackson was twaalf en had geen plek meer gehad vanwaar hij verder kon gaan en duidelijk nergens waar hij naar toe kon.
Jackson vroeg zich af hoe vaak mensen tegen Theo hadden geopperd dat hij zijn leven weer moest oppakken. Theo Wyre zat ergens aan het begin van het rouwproces vast, op een plek die hij zich volkomen had toegeëigend, waar hij als hij hard genoeg vocht wellicht zijn dochter weer zou kunnen terugbrengen. Dat zou niet gebeuren. Jackson wist dat de doden nooit terugkwamen. Helemaal nooit.
De gele golftrui. Dat was het, het voorwerp dat hen naar de moordenaar had moeten voeren. Geen van Theo’s cliënten had enige belangstelling voor golf tentoongespreid (was golf ‘de koninklijke sport’ of was dat tennis?). Die onverschilligheid voor de sport kwam voort uit het feit dat de meeste cliënten van Theo vrouwen waren: zijn cliëntenlast bestond vrijwel volledig uit huwelijksconflicten en gezinsaangelegenheden. (Waarom was hij dan op de dag waarop zijn dochter was overleden in Peterborough geweest voor een grensgeschil?) Het was heel deprimerend om zijn dossiers door te nemen, aangezien die een eindeloze stoet vrouwen bevatten die waren mishandeld, misbruikt en verslagen, om nog maar te zwijgen van de reeks die domweg ongelukkig was, de vrouwen die de arme schlemiel met wie ze getrouwd waren gewoon niet meer konden luchten of zien. Het was heel leerzaam (hoewel Jackson de stof al kende) doordat Theo buitengewoon goed was in het documenteren van de banale bijzonderheden van een fiasco, de litanie van minieme gebreken en scheurtjes die niets voorstelden voor een buitenstaander maar op ravijnen leken als je erin zat: ‘Hij koopt anjers voor me, anjers zijn troep, dat weet elke vrouw, waarom weet hij dat dan niet?’ ‘Hij denkt er nooit aan om wat WC-Eend door de pot te spuiten, hoewel ik het zo laat staan dat hij het niet kan missen en ik het hem heb gevraagd; ik heb het hem wel honderd keer gevraagd.’ ‘Als hij ooit eens wat strijkt is het: ‘Kijk mij eens, ik ben aan het strijken, moet je zien hoe goed ik dat doe, ik strijk veel beter dan jij, ik ben de beste, ik doe het op de juiste manier.’’ ‘Hij zou me ontbijt op bed brengen als ik hem daarom vroeg, maar daar wil ik niet om móéten vragen.’ Wisten mannen wel hoe erg ze vrouwen op hun zenuwen werkten? Theo Wyre in elk geval wel.
Jackson was altijd braaf geweest, had de wc-bril nooit omhoog laten staan en al die afgezaagde dingen meer, en bovendien was hij in de minderheid geweest, twee vrouwen tegen één man. Het duurde heel lang voor jongens mannen werden, maar dochters waren al meteen van begin af aan vrouw. Jackson had gehoopt dat ze nog een kind zouden krijgen; hij had graag nog een meisje willen hebben, eerlijk gezegd had hij er graag vijf of zes willen hebben. Jongens kende hij maar al te goed, maar meisjes, meisjes waren iets aparts. Josie had geen enkele belangstelling vertoond voor een volgende baby en bij de ene gelegenheid waarop Jackson het had gesuggereerd, had ze hem hard aangekeken en gezegd: ‘Dan mag jij die krijgen.’
Droeg iemand een golftrui als hij niet geïnteresseerd was in golf? En wat dat aangaat, waardoor was het een golftrui in plaats van een gewone trui geweest? Jackson had de politiefoto’s doorgezocht tot hij er een had gevonden van een gele trui die volgens de ooggetuigen ‘sterk had geleken’ op de trui die door Laura Wyres moordenaar was gedragen. Wat ooggetuigen betreft waren ze waardeloos geweest. Jackson tuurde nauwkeurig naar het logo op de trui, een kleine geappliqueerde golfer die met een golfclub zwaaide. Zou je die dragen als je niet golfte? Je zou hem in een tweedehandswinkel kunnen kopen en je er niet druk om maken omdat het een goede (‘60% lamswol, 40% kasjmier’) en betaalbare trui was.
Geel voor gevaar, net als die piepkleine giftige gele kikkertjes. Dat dakloze meisje die ochtend in St. Andrew’s Street, haar haar had de kleur van giftige kikkers gehad. Op weg naar Bliss was hij bijna over haar gestruikeld. Ze had een hond bij zich gehad, een soort whippet.
‘Kunt u me helpen?’ had het dakloze meisje tegen hem gezegd en hij was op zijn hurken gaan zitten om niet boven haar uit te torenen en had gezegd: ‘Wat wil je dat ik doe?’ en ze had naar iets in het middenplan gestaard en gezegd: ‘Ik weet het niet.’ Ze had een slechte huid. Ze zag eruit als een drugsverslaafde, een zoekgeraakt meisje. Hij was laat geweest dus had hij het meisje met het kikkergele haar verlaten en gedacht: Op de terugweg zal ik vragen hoe ze heet.
En de echtgenoten van al die misnoegde vrouwen in Theo’s archiefkast, zaten daar golfers bij? De politie had ze allemaal nagetrokken en had er twee ontdekt die golften, allebei met een ijzersterk alibi. De exen waren eveneens nageplozen, op zoek naar rancune over de scheiding en andere zaken, over de voogdij en de alimentatie, en er was geen enkele aannemelijke verdachte gevonden. De politie had iedereen ondervraagd, alibi’s van iedereen genoteerd, zelfs dna-monsters en vingerafdrukken genomen, hoewel er geen vingerafdrukken op de plaats van het misdrijf waren en er ook geen dna was doordat de man niets had aangeraakt, hij had niet eens de deur naar het kantoor opengedaan: de benedendeur had opengestaan en de receptioniste (Moira Tyler) had gemeld dat hij de binnendeur met zijn elleboog had opengeduwd. En dat was het dan, regelrecht door naar de directiekamer achterin, twee halen en weer naar buiten. Geen gedoe, geen geschreeuw, geen gescheld, geen woede die was gelucht. Eerder als een huurmoordenaar dan als bij een moord uit hartstocht. Een crime passionnel. Hij had het mes meegenomen en het was nooit teruggevonden.
Jackson had de exen aan wie beperkingen waren opgelegd onderworpen aan een nauwkeurig onderzoek. Nada. Rien. Iedereen was ondervraagd, iedereen had een alibi dat stand had gehouden. En wat betreft de mogelijkheid dat de moordenaar iemand uit Theo’s persoonlijk leven was, ach, Theo scheen geen persoonlijk leven te hebben, behalve zijn dochters, behalve Laura. Hij had het vrijwel nooit over de andere, Jennifer. (Waarom niet?)
Julia scheen te slapen. Amelia zat onderuitgezakt op haar plaats mistroostig naar het tapijt te staren. Ze had een vreselijke lichaamshouding. Jackson had aangenomen dat iemand zou gaan erkennen dat er een sterfgeval had plaatsgevonden, dat er ergens vandaan een pastoor zou verschijnen om enkele onpersoonlijke woorden te zeggen voor Victor naar het onbekende werd gelanceerd, en daarom was hij verbaasd toen Victors kist ineens stilletjes weggleed en achter de gordijnen verdween met ongeveer evenveel ceremonieel als wanneer hij een koffer op een bagageband was geweest. ‘Is dat alles?’ vroeg Jackson aan Julia.
‘Wat had u dan gewild?’ vroeg Amelia, die opstond en op haar rode vogelpoten de kapel uit beende. Julia pakte Jacksons arm en gaf er een kneepje in en ze liepen samen de kapel van het crematorium uit alsof ze net waren getrouwd. ‘Het is niet illegaal,’ zei ze opgewekt. ‘Dat hebben we gecontroleerd.’
Het was heet, helemaal geen begrafenisweer, en Julia, die weer begon te niezen zodra ze buiten waren, zei vrolijk: ‘Niet zo heet als waar pappa op het moment is.’ Jackson zette zijn Oakleys op en Julia zei: ‘O-la-la, wat ziet u er serieus uit, meneer B., net een agent van de geheime dienst,’ en Amelia maakte een geluid als van een wroetend varken. Ze stond op het pad op hen te wachten. ‘Is dit alles?’ herhaalde Jackson, die zich losmaakte uit Julia’s greep.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei Amelia. ‘Nu krijgen we thee met cake.’
‘Als je een hond was, wat voor hond denk je dan dat je zou zijn?’ Julia propte een groot stuk cake in haar mond. ‘Ik zou het niet weten.’ Jackson haalde zijn schouders op. ‘Een labrador misschien?’ en ze riepen allebei ongelovig en in koor ‘Nee!’, alsof het krankzinnig was om zelfs maar te overwegen dat hij een labrador zou kunnen zijn. ‘Je bent zo duidelijk géén labrador, Jackson,’ zei Julia. ‘Labradors zijn alledáágs.’
‘Die chocoladelabradors zijn niet zo erg,’ zei Amelia. ‘Het zijn de geelbruine die… saai zijn.’
‘Chocoladelabradors.’ Julia lachte. ‘Als je het zo zegt, klinkt het net of je ze kunt opeten.’
‘Ik geloof dat meneer Brodie een Engelse pointer is,’ zei Amelia gedecideerd.
‘Echt?’ zei Julia. ‘Gossie. Daar zou ik nooit aan hebben gedacht.’ Jackson had niet beseft dat er nog altijd mensen waren die ‘gossie’ zeiden. Ze waren bijzonder luidrúchtig, de gezusters Land. Gênant luidruchtig. Hij wenste dat ze minder demonstratief waren. Waanzin was natuurlijk endemisch in Cambridge, waardoor ze niet al te zeer opvielen. Hij zou het vreselijk hebben gevonden om met hen in een café in zijn noordelijke geboorteplaats te zitten, waar al sinds het begin der tijden niemand meer ‘gossie’ had gezegd. Ze maakten vandaag allebei een opmerkelijk uitgelaten indruk, een stemming die kennelijk niet losstond van het feit dat ze zojuist hun vader hadden gecremeerd.
Julia waagde zich aan een tweede kop thee. Het was te warm voor thee; Jackson verlangde naar een ijskoud biertje. Julia’s witte theekopje droeg het stempel van haar mond in lippenstift en Jackson moest ineens aan zijn zus denken. Ze had minder schelle kleuren op gehad, zachtroze, en op elk kopje en glas waar ze ooit uit had gedronken had ze de spookachtige afdruk van haar lippen achtergelaten. Door de gedachte aan Niamh lag zijn hart zwaar in zijn borst, letterlijk, niet figuurlijk.
‘Dat geloof ik niet,’ zei Julia, nadat ze de hondenvraag had overpeinsd (waren ze het ooit ergens over eens?). ‘Nee, geen pointer. En al helemaal geen Engelse, misschien een oude Deense pointer. Dat ‘oude’ slaat op het ras, meneer Brodie, voor het geval u denkt dat ik het over uw leeftijd heb. Of misschien een grote Franse. Idem dito met ‘grote’, meneer Brodie. Maar weet je, Milly, ik geloof dat meneer Brodie een Duitse herder is. Je weet gewoon dat hij je uit een brandend gebouw of een buiten zijn oevers getreden rivier zou sleuren. Hij zou je rédden!’ Ze draaide zich naar Jackson toe en begunstigde hem met een stralende theatrale glimlach. ‘Of niet soms?’
‘O ja?’ zei Jackson.
Amelia stond abrupt op en deelde mee: ‘Dat was heerlijk maar we kunnen ons niet de hele dag een beetje zitten amuseren,’ en Julia kwam tot zichzelf en zei: ‘Ja, kom mee, Milly, vlug vlug, we moeten nog boodschappen doen. Geheime boodschappen,’ voegde ze eraan toe, en Amelia kreunde en zei: ‘Ik heb er een hekel aan om geheime boodschappen te doen.’
Jackson pakte zijn portefeuille om de rekening te betalen. Hij bewaarde de foto van Olivia in zijn portefeuille en telkens wanneer hij die opensloeg om er een van zijn bijna opgebruikte creditcards uit te peuteren, zag hij haar gezicht naar hem grijnzen. Niet echt naar hem grijnzen, natuurlijk, maar naar wie maar achter de camera had gestaan.
‘Mamma,’ zei Julia. ‘Pappa maakte nooit foto’s.’ Ze staarden alle drie treurig naar de foto.
‘Julia en ik zijn nu nog als enigen over,’ zei Amelia. ‘Wij zijn de enige twee mensen in de hele wereld die zich Olivia nog herinneren. We kunnen niet sterven zonder te weten wat er met haar is gebeurd.’
‘Waarom nu, na al die tijd?’ vroeg Jackson zich af.
‘Het is niet ‘na al die tijd’,’ zei Amelia nijdig, ‘we zijn Olivia nooit vergéten. Het komt gewoon doordat we Blauwe Muis hebben gevonden, ik weet het niet, het is bijna alsof hij óns heeft gevonden.’
‘Drie mensen,’ verbeterde Julia Amelia. ‘Sylvia herinnert zich Olivia ook.’
‘Sylvia?’
‘Onze oudste zus,’ zei Amelia geringschattend. Jackson wachtte, liet zijn stilzwijgen de vraag voor hem stellen. Ten slotte antwoordde Julia: ‘Ze is non.’
‘En wanneer zouden jullie me precies over haar gaan vertellen?’ vroeg Jackson, die niet zo geërgerd probeerde te klinken als hij zich voelde.
‘We vertellen het nu,’ zei Julia alsof ze de rede in eigen persoon was. ‘Wees niet zo’n brombeer, meneer Brodie, u bent veel aardiger dan u pretendeert te zijn, weet u.’
‘Nee, dat ben ik niet,’ zei Jackson.
‘O ja, dat bent u wel,’ zei Julia. (Waarom vertrókken ze verdorie niet gewoon?) Ineens ging Julia, tot verbazing van Jackson, op haar tenen staan en gaf ze hem een zoen op zijn wang. ‘Dank je wel,’ zei ze, ‘dat je naar de begrafenis bent gekomen en zo.’
Jackson begon zich zorgen te maken dat hij te laat zou komen. Teruglopend naar het parkeerterrein moest hij zich een weg banen door een kudde buitenlandse taalstudenten, die zich allemaal volstrekt onbewust waren van het bestaan van iemand anders op de planeet dan andere pubers. Cambridge in de zomer, overspoeld door een combinatie van toeristen en buitenlandse tieners, die allemaal op aarde waren neergezet om te slénteren, was Jacksons idee van de hel. De taalstudenten leken allemaal gekleed te zijn in gevechtstenue, in kaki en camouflagedracht, alsof er een oorlog aan de gang was en zij het leger vormden (god beware ons als dat het geval was). En de fietsen, waarom dachten mensen dat fietsen goed waren? Waarom waren fietsers zo zelfgenoegzaam? Waarom reden fietsers op de stoep als er ronduit perfecte fietspaden waren? En wie had gedacht dat het een goed idee was om fietsen te verhuren aan Italiaanse pubers die een taal studeerden? Als er een hel bestond, waar Jackson zeker van was, zou die onder leiding staan van een comité Italiaanse jongens van vijftien op de fiets.
En wat de toeristen betreft… gefascineerd door de colleges, door de geschiedenis, wilden ze niet zien wat daarachter zat, het geld en de macht. De enorme stukken land die de colleges bezaten, niet alleen in Cambridge, hoewel ze sowieso het grootste deel van Cambridge bezaten. De colleges hadden nog steeds invloed op vergunningen en pachtovereenkomsten en god mocht weten wat nog meer. Iemand had hem eens verteld dat men vroeger zei dat je Engeland in de lengte kon doorlopen zonder ooit land te verlaten dat van Trinity was. En al die prachtige tuinen die ze hadden en waarvoor je moest betalen om erin te mogen. Al die rijkdom en voorrechten in handen van enkelen terwijl de straten vol berooide mensen waren, vol bedelaars, debielen en gekken. In Cambridge scheen vooral heel veel waanzin voor te komen.
Desondanks – en het scheelde niet veel – gaf Jackson de voorkeur aan de zomerbevolking boven de ballen en rijkeluiskinderen van het studiejaar. Was dat louter de afgunst van de lagere klasse? Was het zijn vaders stem die hij in zijn hoofd hoorde? Jackson maakte zich zorgen dat hij bezig was in een korzelige oude man te veranderen. Misschien was het niet beslist slecht om een korzelige oude man te zijn. Die doorlopende kiespijn deed hem natuurlijk ook geen goed. (‘Een endodontologische behandeling,’ had Sharon tijdens zijn laatste afspraak verleidelijk in zijn oor gefluisterd.)
Jackson parkeerde dubbel voor het huis. Voor de ramen was de houten zonwering opgehaald waardoor hij in de woonkamer kon kijken – boekenplanken van de vloer tot het plafond, palmen in potten, grote banken – sjofel maar artistiekerig, waarschijnlijk academici. De straat stond stampvol veel te grote terreinwagens, het uitverkoren vervoermiddel van de moeder uit de middenklasse, met op alle achterruiten de verplichte stickers met ‘Child on Board’ en ‘Baby on Board’. Jackson stak een sigaret op en zette als tegengif Sweet Old World van Lucinda Williams op. Er waren ballonnen aan de hekpalen gebonden om de feestelijke status van het huis aan te geven. Het geluid van het hysterische gegil van kleine meisjes steeg op uit de achtertuin en weerklonk door de lucht als de kreet van een of andere angstaanjagende prehistorische vogel. De terreinwagens waren leeg, want alle bestuurders zaten binnen, maar Jackson besloot in de auto te blijven. Hij voelde zich niet opgewassen tegen de nieuwsgierige vrouwelijke warmte die hem altijd leek te begroeten wanneer hij een meute moeders binnenliep.
Hij bladerde enkele van de vele papieren en dossiers door die hij had meegebracht uit Theo’s huis. De kamer – het crisiscentrum, zoals hij hem nu in gedachten noemde – was niet Laura’s slaapkamer, die lag aan de achterkant van het huis, met uitzicht op de tuin. Jackson had half verwacht dat die zou zijn bewaard zoals hij was geweest op de dag waarop Laura er voor de laatste keer uit was vertrokken – hij was al eerder in dergelijke heiligdommen geweest, die van jaar tot jaar droeviger werden en verder vervaagden – maar tot zijn verbazing was in Laura’s slaapkamer geen enkel teken van haar te bekennen. Hij was ingericht in neutrale kleuren, in de stijl van een hotel, en was niet meer dan een logeerkamer. ‘Niet dat ik logés heb,’ zei Theo, met die droevige, mistroostige glimlach van hem. Hij was net zo’n grote melancholieke hond, een newfoundlander of een sint-bernard. O nee, hij dacht net als Julia. Wat was hij voor hond? Hij had ‘labrador’ gezegd omdat dat de eerste hond was die hem te binnen was geschoten. Jackson wist niets van honden, had er nooit een gehad, zelfs niet als kind. Zijn vader had een hekel aan honden gehad.
Jackson herinnerde zich hoe Laura Wyres kamer er tien jaar geleden had uitgezien. Er was een sprei van patchwork geweest, een aquarium met tropische vissen, een berg teddyberen op het bed. Overal boeken, kleren op de grond, schoonheidsmiddelen, foto’s. Hij was zo rommelig geweest als je verwachtte van de slaapkamer van jongeren van achttien. Dat was niet de indruk die Theo nu van Laura gaf. Door de dood was ze niet meer tot slordigheid, tot gebreken in staat. In Theo’s herinnering was Laura een heilige geworden, een voorbeeldig meisje. Jackson nam aan dat dit niet meer dan natuurlijk was.
Tien jaar geleden had er een ingelijste foto aan de muur van haar slaapkamer gehangen: een foto van Laura met een hond. Ze was knap en had een mooie glimlach. Ze zag eruit als een aardige meid, niet als een heilige, maar als een aardige meid. Jackson dacht aan Olivia, die veilig in de portefeuille in zijn zak zat, onzichtbaar grijnsde in het donker. ‘In afzondering.’ Dat had Amelia over Sylvia gezegd toen hij had gevraagd of ze was uitgenodigd voor de begrafenis. (‘Zelfs Sylvia niet?’) ‘We hebben het haar natuurlijk wel gezégd,’ zei Amelia, ‘maar ze kan niet komen, ze mag niet naar buiten. Ze leeft in afzondering.’
Leefde Olivia ergens in afzondering, onder een vloer, in de aarde? Niet meer dan een klein bergje botjes, zo dun als die van een haas, dat erop wachtte tot het werd gevonden?
Jackson was toevallig in Laura’s slaapkamer geweest. Hij had destijds aan een andere zaak gewerkt, aan die van een meisje dat Kerry-Anne Brockley heette en dat was verdwenen uit de wijk Chesterton in de stad. Kerry-Anne was destijds zestien, werkloos en beslist geen maagd meer geweest. Ze was vermoord toen ze na een avondje stappen met vrienden op weg naar huis was – verkracht, gewurgd en in een weiland buiten de stad gedumpt. Ze was om twee uur ’s nachts vanuit een nachtclub naar huis gelopen, met heel veel make-up op en heel weinig kleren aan, en er waren enkele onuitgesproken veronderstellingen dat ze op een of andere manier had gevraagd om wat haar was overkomen. Niet in Jacksons team. Als hij had gedacht dat een van zijn agenten dat dacht zou hij hem de oren hebben gewassen.
Ze hadden nog steeds geen verdachte in hechtenis genomen, maar Jackson was naar huis gegaan voor de eerste nacht slaap in dagen, had een lift weten te krijgen achter in de patrouilleauto van een agente die de contacten met de familie onderhield (een vrouw die Alison heette en met wie Jackson had moeten trouwen, in plaats van met Josie). Alison ging wat foto’s van Laura terugbrengen naar Theo. Foto’s, altijd foto’s. Al die aangrijpende afbeeldingen van meisjes die er niet meer waren. De Kerry-Annes en de Olivia’s en de Laura’s, allemaal kostbaar, allemaal voorgoed verdwenen. Stuk voor stuk heilige meisjes. Offers aan een of andere onbekende, boosaardige godheid. Alstublieft, God, nooit Marlee.
Theo Wyre had opengedaan, een man die was uitgehold door verdriet, met een gezicht, zoals Jackson destijds had gedacht, in de kleur van Wensleydalekaas. Hij had hun thee aangeboden en Jackson had bedacht – voor de eerste noch de laatste keer – hoe vreemd het was dat mensen gewoon doorgingen, ook al bestond hun wereld niet meer. Theo had zelfs ergens cake vandaan gehaald met de woorden: ‘Met kersen en amandelen, die heb ik gebakken op de dag voor ze is gestorven. Hij is goed houdbaar.’ Hij had droevig zijn hoofd geschud, alsof hij niet kon begrijpen dat de cake er nog was maar zijn dochter niet meer. Het sprak voor zich dat ze er geen van beiden van hadden gegeten. Jackson zei: ‘Vindt u het erg als ik even een kijkje neem in Laura’s slaapkamer, meneer Wyre?’ omdat hij wist dat hij wat Theo Wyre betreft gewoon een andere rechercheur was, niet iemand die niet aan deze zaak werkte. Het was niet veel meer dan nieuwsgierigheid van Jackson geweest, want niets duidde erop dat de moord op Laura Wyre verband hield met ‘zijn’ moord, met die op Kerry-Anne Brockley. En het was gewoon een slaapkamer geweest, een slordige slaapkamer waar een meisje nooit meer naar binnen zou lopen, waar ze nooit meer haar tas op de grond zou smijten en haar schoenen zou uittrappen, waar ze nooit meer op het bed zou gaan liggen om een boek te lezen of naar haar stereo te luisteren, waar ze nooit meer de rusteloze, onschuldige slaap van de levenden zou slapen.
Dat was twee jaar voor de geboorte van Marlee geweest en Jackson wist toen nog niet wat hij nu wel wist: wat het was om van een kind te houden, dat je je eigen leven in een hartslag zou geven om dat van je kind te redden, dat kinderen kostbaarder waren dan het kostbaarste dat er was. Hij miste Josie niet meer zo erg als hij had gedacht, maar hij miste Marlee vrijwel doorlopend. Daarom had hij Theo Wyre niet willen aannemen. Theo maakte hem bang, maakte de dood van zijn eigen kind mogelijk, dwong hem om zich dat voor te stellen, om Marlee te verruilen voor Laura Wyre. Maar wat kon hij doen? Hij kon nauwelijks nee zeggen tegen die arme kerel, met de omvang van een blimp, hijgend en puffend aan zijn inhalator, met niets anders dan een herinnering: de vorm van een ruimte waarin een vrouw van achtentwintig had moeten zijn.
Theo had een lijk, Amelia en Julia hadden er een nodig. Olivia was een andere vorm van ruimte dan Laura, een ontastbaar mysterie, een vraag zonder antwoord. Een raadsel dat je bleef tergen tot je er gek van werd. Hij zou Olivia nooit vinden, zou nooit ontdekken wat er met haar was gebeurd, dat wist hij en hij zou gewoon het juiste moment moeten vinden om dat tegen hen te zeggen. Hij zou hun toch zeker ook nooit een rekening kunnen sturen? Sorry, je kleine zusje is dood en voorgoed verdwenen en dat is dan £ 500 voor verleende diensten. (‘Je bent te teerhartig om in zaken te zitten,’ zei Deborah Arnold elke maand tegen hem wanneer ze de boekhouding deed, ‘te teerhartig of te stom.’)
Als het om Marlee ging en hij moest een beslissing nemen – dood of voorgoed vermist – wat zou hij dan kiezen? Nee, dat kon hij niet, hij kon het niet verdragen om zich dat voor te stellen, kon het lot niet tarten door dat te proberen. Beide scenario’s beschreven het ergste dat ooit zou kunnen gebeuren. Wat deed je als het ergste dat je kon gebeuren je al was overkomen, hoe ging je dan verder met je leven? Dat moest je Theo Wyre nageven, louter verder leven vereiste een soort moed die de meeste mensen niet hadden.
De voordeur ging open en alle kleine meisjes van het feestje stroomden met hun moeders op volle geluidssterkte de straat op. Jackson propte de foto’s van de plek waar Laura Wyre was vermoord haastig onder de passagiersstoel. Hij wilde net uitstappen om naar binnen te gaan toen Marlee naar buiten kwam rennen. Jezus, ze was gekleed als een hoer. Hoe haalde Josie het in haar hoofd om haar zo naar buiten te laten gaan, terwijl ze eruitzag als de droom van een pedofiel? Ze had zelfs lippenstift op. Hij dacht aan JonBenet Ramsay. Een ander verdwenen meisje. Toen hij eerder op de dag bij Bliss was geweest, was er een meisje binnengekomen, een vriendin van de receptioniste (Milanda – had ze die naam verzonnen?), om een afspraak te maken voor ‘een Braziliaanse’ en Milanda zei: ‘Ja?’ en het meisje zei: ‘Mijn vriend wil dat ik er een neem, want hij wil doen of hij met een jong meisje vrijt,’ en Milanda zei: ‘Ja?’ alsof dat een goede reden was.
Jackson kende de statistieken, wist hoeveel bekende pedofielen er op elke plek rondhingen, wist hoe dik gezaaid ze waren, als vliegen, bij speelplaatsen, scholen en zwembaden (en huizen met ballonnen aan het hek). Claire’s Accessories, daar zou Jackson naar toe gaan als hij pedofiel was. Stel nou eens dat reïncarnatie bestond en dat je terugkwam als pedofiel? Maar wat zou je hebben moeten doen om dat te verdienen? Hoe kwamen die heilige meisjes terug? Als zwermen duiven, groepjes bomen?
‘Hallo, lieverd. Leuk feest?’ (Rende je zomaar de staat op, zonder te weten of iemand je opwachtte?) ‘Waar ging je naar toe? Wist je dat ik er was?’
‘Ja.’
‘Heb je nog ‘dank u wel’ gezegd?’
‘Ja. Ik heb gezegd: ‘Hartelijk bedankt dat ik mocht komen.’’
‘Je jokt,’ zei Jackson.
‘Niet waar.’
‘Wel waar, een basisregel bij het verhoren, mensen kijken naar links boven als ze zich dingen herinneren en naar rechts boven als ze dingen verzinnen. Jij keek naar rechts.’ Houd je mond, Jackson. Ze luisterde niet eens.
‘Pech,’ zei ze onverschillig.
‘Pech?’ Wat was dat voor taal? Ze zag er uitgeput uit, met donkere kringen onder haar ogen. Wat deden ze op die feestjes? Ze was drijfnat van het zweet.
‘We hebben gedanst,’ zei ze, ‘op Christina Aguilera, die is vet cool.’ Ze maakte een klein beweginkje om het dansen aan te geven; dat was zo seksueel dat Jacksons hart zich omdraaide. Ze was godverdomme acht.
‘Dat is leuk, lieverd.’ Ze rook naar suiker en zweet. Hij herinnerde zich de eerste keer dat hij haar had vastgehouden, toen haar hele hoofdje in zijn handpalm had gepast en Josie ‘Voorzichtig’ had gezegd (alsof hij dat niet zou zijn) en hij inwendig had gezworen dat haar nooit iets ergs zou overkomen, dat hij ervoor zou zorgen dat ze veilig zou zijn. Een plechtige belofte, een eed. Had Theo Wyre diezelfde eed afgelegd toen Laura voor het eerst in zijn armen was gelegd? Vast. (En hoe zat het met Victor Land?) Maar Jackson kon er niet voor zorgen dat Marlee veilig was, hij kon er niet voor zorgen dat iemand veilig was. Je was alleen veilig als je dood was. Theo was de grootste tobber ter wereld, maar het enige waar hij niet meer over tobde was of zijn dochter wel veilig was.
‘Je zit onder de lippenstift,’ zei Marlee tegen hem. Jackson bekeek zichzelf in het achteruitkijkspiegeltje en ontdekte de felle afdruk van Julia’s vuurrode mond op zijn wang. Hij wreef er agressief over, maar de kleur bleef als een warmtevlek op zijn gezicht zitten.
‘Het was zo’n nietig klein ding,’ zei Binky Rain, hoewel Jackson niet echt luisterde. Hij was gezwicht voor een salvo van de Carmina Burana en had tegen Marlee gezegd: ‘Wil je op weg naar huis nog even bij een oude mevrouw op bezoek gaan?’ terwijl hij deze niet erg aanlokkelijke uitnodiging verleidelijker had gemaakt door haar katten te beloven, waardoor ze nu door de van onkruid vergeven jungle van Binky’s tuin rolde met een verzameling onwillige katachtigen.
‘En dat is uw kind?’ zei Binky met een weifelende blik naar Marlee. ‘Ik zie u nooit als iemand die een kind heeft.’
‘O nee?’ zei hij afwezig. Hij dacht aan Olivia Land: zij was ook maar een nietig klein ding geweest. Zou ze zijn weggedwaald? Amelia en Julia zeiden van niet, zeiden dat ze heel ‘gehoorzaam’ was geweest. Gehoorzaam genoeg om midden in de nacht de tent te verlaten en mee te gaan met iemand die dat van haar verlangde? Waarnaar toe? Jackson had geprobeerd zijn ouwe maatje Wendy van het politiearchief om te praten om hem het bewijs van Olivia’s zaak te laten zien, maar zelfs als ze dat had gewild, had het hem niets opgeleverd doordat het allemaal was verdwenen. ‘Sorry, Jackson, het is ertussenuit geknepen,’ zei Wendy. ‘Dat gebeurt. Vierendertig jaar is een lange tijd.’
‘Niet zo heel lang,’ zei Jackson. Hoewel Olivia’s zaak nooit officieel was gesloten, was er nauwelijks meer iemand in leven die eraan had gewerkt. Voor de dagen van het geperfectioneerde dna-onderzoek en de karakterschetsen, voor de computer nota bene. Als ze nu werd ontvoerd zou er een betere kans zijn om haar te vinden. Misschien. Alle oudere rechercheurs die aan de zaak hadden gewerkt, waren dood en de enige van wie Jackson een spoor had kunnen vinden was een vrouwelijke rechercheur die Marian Foster heette en die de meisjes Land kennelijk het meest had ondervraagd. Ze was net met pensioen gegaan als hoofdinspecteur van een noordelijk corps dat te dicht bij Jacksons oude woonplaats lag om opwinding te kunnen voelen bij het vooruitzicht van een bezoek. Tegenwoordig waren ouders natuurlijk de eerste mensen aan wie je dacht, vooral de vader. Hoe strijdlustig had de politie Victor aangepakt toen hij was ondervraagd? Als het Jacksons zaak was geweest, zou Victor Land zijn voornaamste verdachte zijn geweest.
Zonder dat Marlee het kon horen, vroeg Jackson aan Binky: ‘Herinnert u zich nog de verdwijning van Olivia Land? Een klein meisje dat vierendertig jaar geleden uit deze buurt is ontvoerd?’
‘Frisky,’ zei Binky, die aan haar eigen agenda vasthield. ‘Ze is nauwelijks meer dan een jong katje.’
‘De familie Land,’ hield Jackson vol, ‘kende u die? Hij doceerde wiskunde aan St. John’s, ze hadden vier meisjes.’ Je vergat toch niet dat er een kind uit een straat in de buurt was verdwenen?
‘O, díé meisjes,’ zei Binky. ‘Dat waren wílde kinderen, geen enkele discipline. Ik ben van mening dat je kinderen niet moet zien of horen. Werkelijk, dergelijke gezinnen krijgen hun verdiende loon.’ Jackson overwoog diverse reacties op deze opmerking, maar hield ze uiteindelijk allemaal voor zich. ‘En hij was natuurlijk,’ vervolgde Binky, ‘de zoon van Oswald Land, de zogenaamde poolheld, en ik kan u wel verzekeren dat dát een doorknede charlatan was.’
‘Weet u nog of u iemand hebt gezien die hier niet hoorde, een vreemde?’
‘Nee. De politie was heel vervelend, ging van deur tot deur om vragen te stellen. Wilt u wel geloven dat zelfs míjn tuin is doorzocht. Daar heb ik korte metten mee gemaakt, dat kan ik u wel zeggen. Ze was heel vreemd.’
‘Wie was vreemd? Mevrouw Land?’
‘Nee, die oudste, een lang, bleek, spichtig ding.’
‘In welk opzicht vreemd?’
‘Heel geníépig. En weet u wel dat ze zomaar mijn tuin in kwamen, dingen schreeuwden en van mijn prachtige appelbomen stalen. Dit was zo’n prachtige boomgaard.’ Jackson keek om naar de appelbomen, inmiddels even knoestig en stokoud als Binky Rain.
‘Sylvia?’
‘Ja, zo heette ze.’
Jackson verliet Binky’s huis via de poort in de achtertuin. Hij was nog nooit via die kant vertrokken en was verbaasd toen hij in de steeg bleek te staan die langs de achterkant van Victors tuin liep. Hij had niet beseft dat de twee percelen zo dicht bij elkaar lagen: hij stond op slechts een paar meter van de plek waar de noodlottige tent had gestaan. Was iemand over deze muur geklommen om Olivia uit haar slaap weg te rukken? En vervolgens weer op dezelfde manier vertrokken? Hoe gemakkelijk was het om met een kind van drie over je schouder over een muur te klimmen? Jackson had het moeiteloos kunnen doen. De muur was overdekt met klimop, die volop steun voor handen en voeten bood. Maar die manier van binnenkomen duidde op een indringer en dat zou niet verklaren waarom de hond ’s nachts niet had geblaft. Rascal. En het was het type hond dat zou hebben geblaft, volgens Amelia en Julia, dus moest hij Olivia’s ontvoerder hebben gekend. Tegen hoeveel mensen zou de hond níét hebben geblaft?
Hij trok aan de klimop en ontdekte een poort in de muur, het evenbeeld van die van Binky. Hij dacht aan De geheime tuin, een film die hij met Marlee op video had gezien en waar ze verrukt over was geweest. Niemand had ergens overheen hoeven te klimmen, ze hadden zo de tuin in kunnen lopen. Of misschien was niemand naar binnen gelopen en vervolgens weer met Olivia naar buiten gegaan – misschien was iemand met haar naar buiten gelopen en vervolgens weer zonder haar naar binnen gelopen. Victor? Rosemary Land?
Marlee sliep bijna tegen de tijd dat ze bij David Lastinghams huis kwamen. Zou hij het ooit het huis van David en Josie noemen? (Nee.) De suikerroes waar Marlee op was voortgedreven was al een tijd geleden overgegaan in prikkelbaarheid. Ze zat onder de graszaadjes en kattenharen, wat ongetwijfeld ruzie met Josie zou veroorzaken. Jackson stelde voor dat ze die nacht bij hem zou blijven slapen, dan zou hij haar in elk geval kunnen schoonmaken, maar ze sloeg de uitnodiging af met als reden: ‘We gaan morgen bessen plukken.’
‘Bessen plukken?’ zei Jackson, op de bel van David Lastinghams voordeur drukkend. Hij dacht aan jager-verzamelaars en boerenkinkels.
‘Zodat mamma jam kan maken.’
‘Jam? Jouw moeder?’ De herboren echtgenote, de jam makende boerenmoeder, kwam uit de keuken terwijl ze ondertussen iets van haar vingers likte. De vrouw die het vroeger te druk had gehad om te koken – de koningin van IJsland – die nu haar avonden besteedde aan het maken van knusse casseroles en die nonchalant salades mengde voor haar nieuw samengestelde gezinnetje. Het was nauwelijks te geloven dat dit dezelfde vrouw was die hem pijpte als hij achter het stuur zat, die hem tegen elk beschikbare oppervlak duwde onder het kreunen van ‘Nú, Jackson, vlug’, die haar lichaam in haar slaap tegen hem aan vlijde, die elke ochtend wakker werd om zich slaperig naar hem toe te keren en te zeggen: ‘Ik houd nog steeds van je,’ alsof het een opluchting was dat de nacht haar gevoelens voor hem niet had gestolen. Tot ze op een ochtend, drie jaar nadat Marlee was geboren, wakker werd en niets zei.
‘Je bent laat,’ zei ze nu tegen hem. ‘Waar zat je?’
‘We zijn bij een heks geweest,’ zei Marlee.
Le chat noir. Les chats noirs. Hadden chats een geslacht? Was er een chatte?
‘Bonsoir, Jackson,’ begroette Joan Dodds hem met de klemtoon op soir in plaats van bon. Ze verfoeide het als mensen te laat kwamen.
‘Bonsoir, Jackson,’ zei de hele klas in koor terwijl Jackson schaapachtig te laat binnenkwam.
‘Vous êtes en retard, comme toutes les semaines,’ zei Joan Dodds. Ze was een gepensioneerde lerares en had een karakter waardoor ze een voortreffelijke meesteres zou zijn. Jackson herinnerde zich een tijd waarin de vrouwen in zijn leven werkelijk de indruk hadden gewekt dat ze hem gelukkig wilden maken. Nu leken ze allemaal alleen maar voortdurend kwaad te zijn. Jackson voelde zich enigszins als een klein, nogal ondeugend jongetje. ‘Je suis désolé,’ zei hij. Je moest je wel verbazen over de Fransen, dat ze zoiets simpels als ‘sorry’ zo extreem en wanhopig konden laten klinken.
Bij Bliss had Jackson Milanda zijn vergunning laten zien en gevraagd of hij de plek mocht bekijken waar Laura Wyre was vermoord. ‘Morbide,’ luidde haar enige commentaar. De directiekamer werd nu als voorraadkamer gebruikt, zoals Theo al had gemeld. Het karretje met nagellak was verplaatst en fungeerde niet langer als haar cenotaaf. Laura’s bloed was duidelijk te zien, een verwassen (maar niet voldoende verwassen) vlek op de kale vloerplanken. ‘Jezus,’ zei Milanda, die eindelijk uit haar gevoelloosheid ontwaakte. ‘Ik dacht dat het verf was of zo. Dat is walgelijk.’
Toen hij naar de deur liep, zei Milanda: ‘Ze spookt hier niet rond. Ik zou het weten als ze hier was. Ik ben helderziend, ik zou haar voelen als ze hier was.’
‘O ja?’ zei Jackson. Milanda leek hem niet het type om begiftigd te zijn met helderziendheid, en ze zei: ‘O ja, de zevende dochter van een zevende dochter,’ en Jackson dacht: inteelt, boers, en Milanda keek hem strak aan met haar babyblauwe ogen – een onnatuurlijke, opzienbarende kleur waarvan hij besefte dat het contactlenzen moesten zijn – en zei: ‘U bijvoorbeeld,’ en Jackson zei: ‘Ja?’
‘Ja,’ zei Milanda, ‘zwarte katten brengen u veel geluk.’ En Jackson voelde zich onverwacht teleurgesteld omdat hij gedurende een curieus enerverend moment had gedacht dat ze echt iets belangwekkends zou gaan zeggen.