12
Caroline
Caroline wierp een blik op haar stiefkinderen op de achterbank van de Discovery en dankte God dat ze niet bij haar op school zaten. Ze gingen naar een kleine particuliere school midden in de rimboe waar ze veel aan buitensporten deden en de hele woensdag Frans spraken. In principe mankeerde daar natuurlijk niets aan en het zou interessant zijn geweest om dat lesprogramma in te voeren op een van de scholen in de binnenstad waaraan ze had lesgegeven. Pas twee jaar geleden, maar het leek wel een ander leven. Alweer een ander leven. Hoe vaak kon je je oude huid afwerpen? Hannah en James trokken gezichten naar haar in het achteruitkijkspiegeltje, dus waren ze ongelooflijk stom en dachten ze er niet aan dat zij hen kon zien of het kon hun gewoon niets schelen. Ze hadden hoe dan ook last van de gevolgen van inteelt. Rowena, Jonathans moeder, had het doorlopend over ‘fokken’ omdat ze een stal met jachtpaarden had (grote, angstaanjagende beesten), maar soms leek ze dat denkbeeld op haar eigen familie toe te passen, en Caroline wilde haar erop wijzen dat natuurlijke selectie tot een sterke soort leidde, terwijl ‘fokken’ resulteerde in aangeboren afwijkingen, in bleke blonde kinderen die op woensdag Frans spraken en wier wezenloze, achterlijke gezichten op sluimerende idiotie duidden. Volgens Carolines professionele oordeel.
Na hun huwelijk was Rowena verhuisd naar het huis voor de weduwe, een klein huis op het landgoed dat ze altijd ‘mijn kleine cottage’ noemde, hoewel het vier slaapkamers en twee zitkamers had. Ze zorgde ervoor dat ze zich ‘nergens mee bemoeide’, wat betekende dat ze zich doorlopend met alles bemoeide, maar achter Carolines rug. Ze hield zich echter goed: op de bruiloft had ze voortdurend minzaam geglimlacht, als iemand die valium spoot, en ze had alles betaald, de tent, het strijkkwartet, de lakeien van het zilveren servies, de koude zalm en het gebraden wild en de enorme vazen met witte lelies waarvan iemand helaas was vergeten de meeldraden te verwijderen, met als gevolg dat de gasten continu door het stuifmeel werden bestoven. En niemand zei er iets over dat het huwelijk bij de burgerlijke stand was gesloten, of dat het een tweede huwelijk was, hoewel de nakomelingen uit het eerste huwelijk opvallend aanwezig waren, rondrenden als ratten die in kinderen waren veranderd – gekleed in een tenue van wit satijn dat niet zou hebben misstaan aan het ten ondergang gedoemde hof van Lodewijk xiv.
Ze waren een paar dagen voor de bruiloft per vliegtuig vanuit Buenos Aires aangekomen en vervolgens nooit meer teruggegaan omdat Jemima – de eerste vrouw – had besloten dat ze een Engelse schoolopleiding moesten krijgen en Jonathan het daarmee eens was. En Caroline had het werkelijk niet erg gevonden omdat ze (en ja, ze begreep de ironie ervan) heel goed was met kinderen, waardoor ze zo goed was in haar vak – en die twee dingen gingen niet vanzelfsprekend samen, ze kende meer dan genoeg leerkrachten die kinderen als een irritant bijverschijnsel van hun beroep zagen en niet als de raison d’être. Ze had gewoon niet verwacht dat Hannah en James zulke kleine krengen zouden zijn.
Het was de vrije dag van de au pair, daarom had Caroline aangeboden hen uit school te halen. De au pair was een Spaans meisje dat Paola heette, en Caroline probeerde er de moed bij haar in te houden met behulp van Rioja en meeleven, want ze leek doorlopend op het punt te staan om te vertrekken. En wie kon haar dat kwalijk nemen, gevangen in de rimboe met een rotklimaat en twee verwende klieren die doorlopend het bloed onder haar nagels vandaan haalden? Ze namen niet eens de moeite om haar naam goed uit te spreken – ‘Paula’, verbeterde Caroline hen voortdurend, waarbij ze de klinkers exotisch uitrekte, als een kat die gaapt, en desondanks hielden Hannah en James met hun bekakte, afgebeten stemmetjes nog altijd vast aan ‘Polla’. Ze hadden de afgelopen twee jaar verdorie in een Spaanssprekend land gewoond en toch konden ze niet eens ‘Buenos días’ zeggen of, als ze dat konden, wilden ze dat niet.
Hun kleine geïsoleerde school hield zijn kinderen langer bezig dan de dorpsschool. Caroline was al ruim een uur klaar met haar werk, maar Hannah en James hadden allerlei activiteiten die buiten het lesprogramma vielen en die aan het eind van hun dag werden vastgeplakt: klarinet en cricket, piano, ‘stem’ (alsof ze die niet hadden), volksdansen (Jezus) en schermen – toen de kinderen het voor het eerst over schermen hadden gehad, had ze gedacht dat ze het over het opzetten van echte schermen hadden. Ze had hen graag – bij voorkeur van grote hoogte – in een klas in Toxteh of Chapeltown laten vallen om te zien of ze daar iets aan hun schermen hadden.
Ze reed langs de dorpsschool en ze hoorde James knorrende geluiden maken. Ze had hem de dorpskinderen ‘boerenkinkels’ horen noemen en ze had hem bijna een klap gegeven. Ze nam aan dat zijn trage mannelijke hersenen boerenkinkels alleen met varkens in verband konden brengen, waardoor hij altijd knorrende geluiden maakte zodra hij op ademafstand van de lagere klassen kwam. Ze was er niet zeker van dat ze zich nog lang van geweld tegenover hem zou kunnen weerhouden.
Het was een toeval geweest dat het hoofd van de school net met pensioen ging toen ze waren teruggekomen van hun huwelijksreis. Het had geen moeite gekost om de baan te krijgen. Caroline had veel betere papieren dan ze van haar konden vragen in een drieklassige dorpsschool en ze voelde zich er al volkomen thuis toen ze nog maar een paar dagen terug was uit Jersey – waar ze hun huwelijksreis van een week hadden doorgebracht, in het Atlantic, in een kamer met uitzicht op zee en de St. Ouen’s Bay, hoewel ze maar heel weinig van de zee hadden gezien aangezien ze de meeste tijd in bed hadden doorgebracht. ‘O, het Atlantic,’ zei Rowena toen ze terugkwamen, ‘een beeldig hotel. Wat hebben jullie de hele week zoal gedaan?’ en Jonathan zei: ‘Oh, je weet wel, de dierentuin, dat huis met de orchideeën, we zijn naar La Corbière gelopen, hebben ’s middags theegedronken in de Secret Garden,’ en Rowena glimlachte zo voldaan bij dit geestdodende, burgerlijke reisschema dat Caroline maar net de opmerking had kunnen inslikken: ‘In feite, Rowena, hebben we elkaar alleen maar lens geneukt.’
‘Ga je na je huwelijk dan werken?’ had Rowena tegen haar gezegd in de bedompte sfeer van hun huwelijkstent, en Caroline had ‘Ja’ geantwoord en niet de behoefte gevoeld om daar nader op in te gaan. De kraag van Rowena’s crèmekleurige pakje van ruwe zijde was besmeurd met een veeg donkeroranje leliestuifmeel waarvan Caroline hoopte dat Rowena’s stomerij er veel moeite mee zou hebben om die te verwijderen.
Iedereen in het dorp had het erover dat het zo’n zware baan was om het hoofd van de school te zijn, maar het had niet gemakkelijker kunnen zijn. De kinderen waren lief, aardige plattelandskinderen: slechts één licht geval van een concentratiestoornis, een paar gemene kinderen, één klein ettertje en statistisch gezien zou er minstens één misbruikt of mishandeld kind moeten zijn maar tot nu toe had Caroline hem of haar niet kunnen identificeren. Ze hadden bijna allemaal de juiste leessnelheid (een wonder), ze kenden ouderwetse spelletjes voor op het schoolplein en hun leven verliep volgens een landbouwkalender, waardoor het oogstfestival een echt oogstfestival was en iemand in het voorjaar een onvervalst, levensecht lammetje had meegenomen naar ‘laat zien en vertel’. Er stond zelfs een meipaal op de dorpsbrink, waar de kinderen omheen dansten zonder iets te weten van alle fallische associaties. Caroline hield van de baan en hoopte dat ze die zou kunnen houden als ze ging scheiden, want het was hier allemaal zo verdomd feodaal dat hij waarschijnlijk onder het begevingsrecht van de heer van de heerlijkheid viel en het had er alles van weg dat Jonathan dat was. Niet dat ze van plan was om te gaan scheiden, maar ze kon moeilijk geloven dat dit zo eindeloos zou doorgaan, dat gebeurde met niets, waarom dan wel in dit geval? En je kon niet doorlopend een stap voor blijven liggen. Het deed er niet toe hoe lang je zoek was, vroeg of laat zou je worden gevonden.
En het zou onmogelijk zijn om hier te wonen en niet te werken. Wat zou ze de hele dag moeten doen? Jonathan verzon dingen om te doen. Hij liep het kantoor van de boerderij voortdurend in en uit of beende door de heuvels, kijkend naar velden, hekken en schermen – zonder echter iets aan schermen te doen (in welke vorm dan ook) – maar hij had een bedrijfsleider voor de boerderij en alles zou net zo goed gaan als hij nooit naar het kantoor ging en geen enkel hek bekeek. Hij trok er ook veel met zijn geweer op uit om schepsels te doden, alsof dat op een of andere manier een belangrijk onderdeel was van het leiden van een boerderij, maar in feite deed hij dat gewoon omdat hij het leuk vond om te schieten (of te doden). Hij was een goed schutter en een goede leraar, en Caroline ontdekte dat ze een niet onaanzienlijk talent had voor scherpschutter. Niet dat ze op iets levends schoot, in tegenstelling tot Jonathan, alleen op schietschijven en kleiduiven en blikjes op muren. Ze hield van de geweren, hield van het gewicht ervan in haar armen, hield van het moment van nauwkeurig evenwicht vlak voor je de trekker overhaalde, wanneer je wist dat je goed had gericht. Het was verbazend dat je zwaaiend met dodelijke wapens over het platteland kon lopen (zelfs als dat platteland van jou was) zonder dat iemand je tegenhield.
Als hij niet deed of hij het landgoed leidde of iets kleiners en hulpelozers schoot dan hijzelf, ging Jonathan uit rijden op een van zijn moeders jachtpaarden. Iedereen zei altijd tegen Caroline: ‘Rijd jij ook?’ en kon het niet geloven als ze nee zei. Rowena was vanzelfsprekend een ‘fantastische amazone’ (alsof ze zo uit de Griekse mythologie was gestapt) en Jemima had zo te horen het grootste deel van haar huwelijk te paard doorgebracht. De mensen schenen het moeilijk te kunnen geloven dat Jonathan met iemand kon trouwen die nog geen voorlok van een vetlok kon onderscheiden, maar in feite kon het hem geen zier schelen of ze van paarden hield of niet. Dat was een van zijn echt aangename kanten: het liet hem volkomen koud wat zij deed, in feite liet het hem aardig koud wat wie dan ook deed. Daar zat een steekje los, dat wist ze zeker, er ontbraken sociale banden; in een ander leven had hij wellicht gebrandmerkt kunnen worden als psychopaat. Psychopaten had je overal, ze waren niet per se aan het doden en verkrachten en het beroep van seriemoordenaar aan het uitoefenen. Psychopathische neigingen, dat hadden ze van Caroline gezegd, nou ja, niet van Caroline natuurlijk, maar van de persoon die ze vroeger was geweest. Dat vond Caroline een diagnose die er ver naast zat. James daarentegen, dat was zonder meer een psychopaat; dat kreeg je van fokken.
Jemima, de moeder, had vorige zomer bij hen gelogeerd. Ze was een perfect stukje Engels porselein en kon het duidelijk uitstekend vinden met Rowena door een gemeenschappelijke band aangaande buikriemen en martingalen en het rode slachtvee uit Devon en het probleem met de ‘bovenwei’ – Caroline had niet eens geweten dat ze een bovenwei hadden, laat staan dat er een probleem mee was.
‘Je bent dus gescheiden… waarom precies?’ vroeg ze aan Jonathan, die ze vasthield in een glibberige, bezwete, postcoïtale omhelzing, terwijl een kleine kilometer verderop Jemima haar tere blonde hoofd in een van de drie logeerkamers van het weduwenhuis op een Hongaars kussen van ganzendons van honderdtwintig pond per stuk vlijde. ‘O god,’ kreunde Jonathan, ‘Jem was zo sáái. Daar heb je geen idee van, Caro,’ en hij lachte, een smerige lach, en draaide haar om en nam haar van achteren – je kon zeggen wat je wilde, maar de man had wel uithoudingsvermogen – en terwijl ze half stikte in hun eigen kussens (iets minder duur, maar ook maar net) vroeg ze zich af of Jemima zich wel eens had laten kontneuken en dat leek haar niet waarschijnlijk, hoewel je dat nooit wist met die bekakte meisjes, die waren tot allerlei vormen van ontaarding in staat waar boerenkinkels geen vermoeden van hadden.
Ze hadden hun huwelijksreis in Jersey doorgebracht omdat Caroline, nogal aan de late kant, had beseft dat ze geen paspoort had. Dat kon Jonathan niet schelen, hij was niet bijzonder geïnteresseerd in alles wat niet Noord-Yorkshire was. Ze had natuurlijk een paspoort kunnen krijgen, ze had een geboorteakte: op naam van Caroline Edith Edwards. Caroline dacht dat ‘Edith’ waarschijnlijk de naam van een oma was geweest, want het was een ouderwetse naam voor iemand die in 1967 was geboren. ‘Caroline Edwards’ was zes jaar jonger dan Caroline, hoewel ze Carolines leeftijd natuurlijk nooit had bereikt. Die Caroline was al voor haar vijfde overleden, ‘meegenomen door een engel’ volgens haar grafsteen, hoewel haar overlijdensakte prozaïscher beweerde dat ze door leukemie was meegenomen. Caroline had haar graf bezocht, in Swindon, en had er een klein boeketje bloemen op gelegd, alleen om Caroline Edith Edwards te bedanken voor het geschenk van haar identiteit, hoewel dat eerder was genomen dan gegeven.
Toen ze eindelijk thuiskwamen was het bijna halfzes en Hanna en James begonnen onmiddellijk te eisen dat ze iets te eten kregen. Paola zat met een chagrijnig gezicht aan de keukentafel, maar toen ze hen zag, stond ze op en begon in de diepvries te rommelen om minipizza’s te zoeken en Caroline moest haar zeggen dat ze moest gaan zitten en niets mocht doen omdat het haar vrije dag was. Niet dat ze ergens naar toe kon. Soms ging ze een stuk lopen, maar ze kwam uit Barcelona en ze had geen affiniteit met nat, groen land. Caroline gaf haar wel eens een lift naar de bushalte als ze naar school ging en dan bracht Paola de dag mokkend in Richmond of Harrogate door, maar het was een probleem om weer terug te komen. Meestal bleef ze gewoon in haar kamer. Caroline had haar een paar keer geld gegeven om een weekend naar Londen te gaan omdat ze daar honderden Spanjaarden scheen te kennen. Caroline was als de dood geweest dat ze niet zou terugkomen; Paola was nog de beste benadering van een vriendin, iemand die er nog meer naast stond dan zij. Gilian was al lang geleden verdwenen, deed ontwikkelingswerk in Sri Lanka, en Caroline wenste nu dat zij dat ook had gedaan.
Rowena zag er de zin niet van in om een au pair te hebben en vond voortdurend manieren om Paola tegen zich in het harnas te jagen. ‘De kinderen zijn de hele dag het huis uit,’ redeneerde ze tegen Caroline. ‘Je hebt geen baby of zo.’ In deze verklaring lag een onzichtbare vraag verscholen. Was ze van plan een baby te krijgen? Rowena wilde niet dat het bloed van de Weavers werd aangelengd met Carolines verdachte dna. (‘Wat dééd je vader precies, liefje?’ De vader van Caroline Edwards was slager geweest, maar dat had Rowena niet kunnen verdragen, dus zei ze iets vaags over boekhouden.) De Weavers hadden geen baby nodig, ze hadden een erfgenaam en Hannah kon als reserve dienen. Ze waren een compleet gezin: twee volwassenen, twee kinderen, vier hoeken van een vierkant, solide, als de donjon van een kasteel. Er was geen plaats voor meer, geen plaats voor de baby ter grootte van een vlo die op dat moment in Carolines buik werd uitgebroed. Jonathan zou waarschijnlijk in de zevende hemel zijn. Hoe vaak zou ze nog dezelfde fout in haar leven maken? Het idee was dat je één grote fout mocht maken, om die vervolgens recht te zetten en dan niet meer te maken. En bovendien deed het er niet toe of je die had rechtgezet of niet, omdat hij je eeuwig zou blijven volgen, waar je ook naar toe ging, wat je ook deed, er was altijd ergens een hoek die je zou omgaan en dan zou je daar het kleine monster op de grond zien liggen, het kleine monster dat zich naar de vergetelheid van de slaap toe had gehuild. Het kleine monster in zijn nieuwe tuinbroek van OshKosh.
John Burtons haar begon dunner te worden, de vage contouren van de tonsuur van een monnik tekenden zich boven op zijn hoofd af. Carolines hart ging naar hem uit toen ze zijn kleine kale plek zag. Ze verbaasde zich doorlopend over de dwaasheden van de passie. Hij lag geknield voor het altaar, deed iets waarvan ze aannam dat het religieus was, maar toen ze dichterbij kwam, besefte ze dat hij met een stoffer en blik de vloer aan het aanvegen was. Hij lachte opgelaten toen hij haar in de gaten kreeg en zei: ‘De dame die de kerk schoonmaakt is op vakantie.’
‘Waarnaar toe?’ Ze hield van de manier waarop hij ‘de dame’ zei in plaats van ‘de vrouw’.
‘Mallorca.’
‘Betaal je haar?’
‘Ja, natuurlijk,’ zei hij met een geschokte blik.
‘Ik dacht dat de kerken vol vrouwen waren die dingen pro Deo deden, bloemen schikken en koper poetsen en dergelijke.’
‘Ik denk dat je het verleden in gedachten hebt,’ zei hij. ‘Of een televisieprogramma.’
Caroline ging in de voorste bank zitten en zei: ‘Ik zou best een sigaret kunnen gebruiken.’ Hij kwam naast haar zitten, zijn stoffer en blik nog in zijn hand, en zei: ‘Ik wist niet dat je rookte?’ en ze zei: ‘Dat doe ik ook niet. Niet echt.’ Hij droeg een soort pastoorsbroek, zwart en onopvallend en nogal goedkoop, een wit T-shirt en een oud grijs vest dat ze wilde aaien, alsof het een dier was. Zelfs in burger zag hij eruit als een pastoor. Ze kon zich hem niet in een spijkerbroek of een pak voorstellen. Ze dacht niet dat hij enig idee had van haar gevoelens voor hem. Als ze hem daarvan vertelde zou ze zijn onschuld bederven. Ze kénde hem natuurlijk niet, helemaal niet eigenlijk. Maar wat maakte dat uit? Misschien was hij niet de juiste persoon voor haar (duidelijk niet, zelfs), en laten we niet vergeten dat ze getrouwd was (maar wat zou dat, nou?), maar er was toch zeker niet slechts één persoon in de hele wereld die voor jou bestemd was? In dat geval was de kans dat je hem ooit tegen het lijf zou lopen uiterst miniem, en afgaand op Carolines geluk in het leven, zou ze waarschijnlijk niet beseffen wie het was als ze hem al tegen het lijf liep. En stel nu eens dat de persoon die voor jou bestemd was in een sloppenwijk in Mexico City woonde of een politieke gevangene in Birma was of een van de miljoenen andere mensen met wie je naar alle waarschijnlijkheid nooit een relatie zou hebben? Zoals een vroeg kalende Anglicaanse pastoor in een plattelandsgemeente in Noord-Yorkshire.
Ze voelde zich ineens huilerig. ‘Mijn au pair gaat bij me weg,’ zei ze. O, wat moest dat pathetisch voor hem klinken. Welke plaats zou een ongelukkige Spaanse au pair innemen op een schaal van wereldvrede en armoede in de Derde Wereld? Maar hij was aardig, zoals ze had geweten dat hij zou zijn, en hij zei: ‘Wat naar,’ alsof hij dat echt vond, en toen zaten ze daar in stilte naar het altaar te staren en te luisteren naar de zomerregen die op de antieke leien tikte.