16
Caroline
Ze had het nog aan niemand verteld. Ze was vier maanden zwanger, maar het was niet te zien. Goede onderbuikspieren. Er was een echo gemaakt en alles was ‘normaal’: ze was niet zwanger van een tweeling of een buitenaards wezen. De vroedvrouw was een hooghartig mens met samengeknepen lippen en Caroline had overwogen om te liegen bij de vraag ‘Al eens eerder zwanger geweest?’ maar ze zou zo door de mand zijn gevallen, dus zei ze: ‘Ja, vijfentwintig jaar geleden, de baby is geadopteerd.’ (Dat was waar.) Ze zag de vroedvrouw in haar hoofd rekenen: vijfentwintig jaar geleden zou ‘Caroline Edith Edwards’ twaalf zijn geweest. De vroedvrouw trok een wenkbrauw op en Caroline had zin om te zeggen: ‘Lazer op, kreng,’ maar dat deed ze niet, want dan zou het Michelle zijn geweest die sprak, niet Caroline Edith Edwards.
Caroline had graag gepraat over de verhoogde risico’s om op je drieënveertigste een kind te krijgen, maar ze kon toch moeilijk zeggen ‘Ik ben eigenlijk zes jaar ouder dan u denkt’, hè? En bovendien had ze het gevoel dat deze baby zich had genesteld, dat die gaaf en gezond was, dat die zijn plannen had.
Ze probeerde zich voor te stellen dat ze aan Hannah en James zou meedelen dat ze een klein zusje zouden krijgen (of een broertje, maar ze wist zeker dat het een meisje was); ze zag hun uitdrukking van walging en jaloezie gewoon voor zich, gevolgd door hun sluwe samenzweerderige glimlachjes terwijl ze de gruwelijke dingen bedachten die ze ermee konden uithalen. Caroline legde een beschermende hand op haar buik en voelde de koude gel die dat mens niet eens had verwijderd. En Jonathan – hoe zou ze het aan Jonathan vertellen? ‘Raad eens, lieveling, je wordt weer vader,’ en hij zou opzwellen van trots omdat dit het bewijs was dat hij goed zaad had, want het zou geen báby, geen persoon zijn, maar een ander hébbeding, net als de nieuwe John Deere, of Hannahs voskleurige ruin, een dressuurpony die veel te groot voor haar was, waardoor ze er met een beetje geluk af zou vallen en haar nek zou breken. (Zo moest ze werkelijk niet denken, dat zou slecht kunnen zijn voor de baby.) Dressuur, dat was Rowena’s nieuwe plan voor Hannah: ‘Je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen om te leren de léíding te hebben,’ had ze gezegd tijdens ‘een dejeuneetje’ waarvoor ze Caroline had uitgenodigd in ‘mijn knusse kleine cottage’, d.w.z. niet in dat verdomd grote huis dat jij van me hebt afgepakt. Dressuur. Het was zo Engels, zo anaal. Jemima, dat hoefde geen betoog, was er een expert in.
‘Je vindt het toch niet erg dat ik je dit vraag, liefje?’ zei Rowena, die dichter naar haar toe leunde over de restanten van een gepocheerde zalm die iemand anders moest hebben klaargemaakt, aangezien Rowena nauwelijks het broodmes kon vinden. ‘Maar, hoe zal ik het zeggen…’ Haar lichtblauwe ogen keken in de verte, waren bijna visionair, en Caroline dacht: Hier kan ik niet tegen. ‘Ben ik met jong geschopt?’ greep ze behulpzaam in, en Rowena rilde even van onbehagen over Carolines platte uitdrukking. ‘Nee, dat ben ik niet.’ Caroline kon heel, heel goed liegen.
‘Weet je dat zeker?’
‘Ja.’ En ze keek hoe Rowena worstelde om een glimlach van opluchting te onderdrukken terwijl ze zei: ‘Zullen we de koffie in de tuin drinken?’
Het was de eerste keer dat ze een dienst bijwoonde in de St. Anne’s, de eerste keer dat ze hem hoorde preken. Hij leek minder zichzelf in zijn gesteven witte zondagse superplie en ze vroeg zich af wie ervoor zorgde dat die zo wit en gesteven was. Was dat een of andere ‘dame’ die hij betaalde? Hij noemde God niet veel, waar Caroline dankbaar voor was, en hij dwaalde wat af, maar de algemene strekking van zijn verhaal ging erover dat alle mensen aardiger voor elkaar moesten zijn en Caroline dacht: Dat is billijk, en de tien mensen in de kerk, met inbegrip van Caroline, knikten allemaal beminnelijk bij deze boodschap, en toen de dienst was afgelopen gaf iedereen elkaar een hand, wat Caroline meer iets voor Quakers vond. Ze was in de gevangenis doorlopend naar religieuze diensten gegaan, alleen omdat ze de sleur doorbraken, en de aalmoezeniers waren altijd bijzonder vriendelijk voor haar geweest, wat waarschijnlijk kwam door wat ze had gedaan. Hoe erger de misdaad, hoe aardiger de aalmoezeniers je vaak vonden als je in de kapel verscheen. Een verloren schaap en zo.
Hij stond bij de deur om iedereen bij het verlaten van de kerk nogmaals een hand te geven en hij had uiteraard een meelevend woord voor iedereen. Ze zorgde ervoor dat ze als laatste de kerk uitging en verwachtte half dat hij haar zou uitnodigen voor een kop koffie of misschien zelfs voor de lunch, maar dat deed hij niet, hij zei alleen: ‘Het was leuk dat je er was, Caroline,’ alsof ze een nieuwe bekeerling was, en ze voelde zich belachelijk teleurgesteld, maar ze glimlachte en zei iets onbenulligs voor ze over het kerkhof begon te dwalen in de hoop dat hij haar zou volgen, maar hij ging de St. Anne’s weer in.
Ze was sinds Keith nooit meer op iemand verliefd geweest, en dat was zomaar een dwaze kalverliefde geweest die, onder normale omstandigheden, zou zijn doodgebloed in een onverschillige scheiding. Het was fijn om weer verliefd te zijn. Ze had het gevoel dat ze daardoor iets van de persoonlijkheid terugkreeg die ze was kwijtgeraakt. Ze hield natuurlijk van het monster, van Tanya. Maar dat was een ander soort liefde, een elementair soort liefde. Ze had tóén niet van haar gehouden, in elk geval niet op een manier die ze had begrepen, dat was iets wat ze sindsdíén had geleerd, in de tussenliggende jaren van afwezigheid. En ook al was het te laat bij haar gekomen, toch hielp het om al die gemiste jaren te vullen. Retroactieve liefde. Zo zou het voor Tanya natuurlijk niet voelen. Ze zou niets weten van alle liefde die haar moeder voor haar koesterde, of Shirley moest het haar hebben gezegd (‘Mamma hield heel veel van je, maar ze kon gewoon niet bij je zijn’). Ze had Shirley laten beloven haar te behandelen alsof ze dood was en om voor het monster te zorgen. Ze had ook op die elementaire manier van Shirley gehouden, anders had ze niet gedaan wat ze had gedaan. Een nieuw begin. Dat had ze tegen Shirley gezegd: ‘Neem Tanya mee, geef haar een nieuw begin, wees voor haar de moeder die ik niet kan zijn.’ Maar uiteraard niet zo helder verwoord, gezien de omstandigheden–
‘Ik dacht dat je een heel mooi huis had om naar toe te gaan.’ Hij keek vermaakt. Hij had zijn superplie uitgetrokken en zijn oude grijze vest weer aan. Het was een erg vrouwelijke dracht, een vest over iets wat in wezen, laten we er niet omheen draaien, een jurk was, en ze moest zich wel vruchteloos afvragen hoe hij er onder al die zwarte rokken uit zou zien, maar het was een aangename verrassing om te beseffen dat ze weliswaar graag op het gras op haar knieën was gevallen om hem ter plekke op het kerkhof te pijpen, maar dat ze eigenlijk voor hem wilde zorgen, iets goeds voor hem wilde doen, roerei en toast en thee voor hem wilde maken, zijn rug wilde wrijven, een Engelse klassieker wilde voorlezen. Ze was zonder meer gek. ‘Ik ben zwanger,’ zei ze.
‘O, gefeliciteerd. Wat geweldig.’ Hij keek haar onderzoekend aan. ‘Of niet?’
‘Ja.’ Ze lachte. ‘Het is heerlijk. Zeg het alsjeblieft nog tegen niemand.’
‘O jeetje, natuurlijk niet.’
Hoe kon ze verliefd zijn op een man die ‘jeetje’ zei? Geen kunst aan, kennelijk.
Ze had hem in haar vizier. Ze volgde hem langs de rug van de heuvel en vervolgens naar beneden, naar de lege hokken voor de lammetjes aan de voet van de heuvel, waar hij met zijn ellebogen op een houten hek leunde, met zijn eigen geweer onder een hoek over zijn arm. Hij was zo’n cliché met zijn groene rubber laarzen en zijn blauwe Barbour, terwijl de honden aan zijn voeten rondrenden. Hij noemde Meg en Bruce ‘jachthonden’, maar ze waren nutteloos. Hij moest konijnen hebben gezocht. Wat voor recht had hij om een konijn te doden? Waardoor had zijn leven meer waarde dan dat van een konijn? Wie bepaalde die dingen? Ze spande de haan. Zijn hoofd was echt een perfect doel. Vanaf deze plek kon ze een schot wagen dat regelrecht in zijn achterhoofd zou beuken – een schot in de roos. Als een pompoen, of een meloen, of een koolraap. Knal, knal. Ze zou het natuurlijk niet doen, ze had nog nooit van haar leven iets gedood, zelfs geen insect, in elk geval niet opzettelijk. Hij ging weer verder, verliet het stuk land en trok om het bos heen en verdween uit het zicht. Caroline keek op haar horloge: tijd voor thee.