24


Theo

Ze had haar haar in een opvallende tint roze geverfd die hem aan flamingo’s deed denken. Die stond haar veel beter dan het vlageel. Daardoor zag ze er gezonder uit. Ze wás gezonder, ze was in een week minstens zeven pond aangekomen, hoewel dat nauwelijks verrassend was aangezien Theo haar had gevoed met de vastberadenheid van een ouder die een jong voedt: witte bonen in tomatensaus op toast, melk met moutextract, macaroni met kaas, broodjes ham, worstjes en aardappelpuree, bananen en kersen en perziken – ze hield niet van appels, Theo ook niet. Laura had wel van appels gehouden. Lily-Rose was Laura niet, dat was Theo inwendig volkomen duidelijk. Theo hield zich aan zijn ezelsvoer, hij beleefde er meer genoegen aan om te kijken hoe Lily-Rose zat te eten. Als je haar zag zou je nooit denken dat ze zo’n eetlust had, het leek wel of ze jaren van ondervoeding aan het compenseren was.

Ze sliep in Laura’s kamer, met haar hond op het voeteneind van het bed. Theo kon niet in de buurt van de hond komen en Lily-Rose maakte zich zorgen dat die een volgende astma-aanval bij Theo teweeg zou brengen. Daar maakte Theo zich ook zorgen over, maar hij vertelde haar over Poppy en dat hij aan haar gewend was geraakt en dat hij dacht dat je te zijner tijd overal aan kon wennen, en ze zei; ‘Ja, dat denk ik ook.’ Ze bekeken foto’s van Poppy, en van Laura, en Lily-Rose zei: ‘Ze is heel mooi,’ en Theo was blij dat ze niet de verleden tijd had gebruikt omdat die altijd pijn deed. Hij had Jenny niet verteld dat het meisje bij hem woonde, hij kon zich precies voorstellen wat ze zou zeggen.

Hij had Jacksons kaart, een foto van een roze bloem, dezelfde kleur roze als het haar van Lily-Rose. De kaart stond tegen de schoorsteenmantel, naast een foto van Poppy toen ze een puppy was. Theo vereenzelvigde Poppy op een vreemde manier met Lily-Rose: kleine, verlaten, slecht behandelde wezens met hun nieuwe namen. Lily-Rose zei dat ze zichzelf een nieuwe naam had gegeven zodat ze een ander mens kon worden, een ‘nieuw begin’, zei ze.

Ze was voortgekomen uit een uitermate disfunctionele achtergrond en ze had vrijwel zeker professionele hulp nodig. Ze had een geschiedenis van weglopen van huis, drugs, kruimeldiefstal, prostitutie, hoewel ze nu overal van af scheen te zijn. Haar moeder had haar vader vermoord en ze was opgevoed door haar grootouders, die zo te horen even erg waren als haar eigen ouders (hij vermoedde misbruik). Haar leven was even irreëel als een televisieprogramma. Als een documentaire of een slechte soap. Toch maakte ze een opvallend gelukkige indruk terwijl ze met de hond in de tuin speelde, ijs at, een tijdschrift las. Ze vond het heerlijk om ’s morgens te worden gewekt met een kop thee met veel suiker en een snee toast met boter. ’s Avonds waren ze (bizar genoeg) begonnen samen een legpuzzel te leggen.

‘We lijken verdomme wel een stel gepensioneerde mensen,’ zei ze, maar niet onvriendelijk. Hij wilde haar niet redden of houden of veranderen, hoewel hij dat allemaal deed en zou blijven doen als ze dat wilde. Het enige dat hij niet deed was zich zorgen over haar maken. Er waren haar zoveel akelige dingen overkomen dat ze overal tegen bestand was. Hij was gewoon blij dat hij haar een jeugd kon teruggeven. En als ze daaraan toe was, zou ze verder gaan en dat zou hij afhandelen als het zover was.