Kleingeld
Funzi kende een jongen die Carlos Ruiz heette.
Ruiz woonde in een appartement op de eerste verdieping boven een
kroeg op een hoek in Corona, Queens. Zijn huisbaas, die de hele
straat bezat, verhoogde Ruiz' huur nadat die twee tegenslagen
tegelijk voor zijn kiezen had gekregen: zijn vrouw raakte zwanger
en hij verloor zijn baan.
Ruiz belde Funzi om hulp. 'Ik zit in de stront,' zei hij. 'Ik heb
geen werk en verwacht een baby. Jij kent een hoop mensen, kan jij
me helpen een goedkope woning te vinden? Ik zou je eeuwig dankbaar
zijn.'
'Ik ben geen makelaar maar ik zal eens rondvragen,' zei Funzi.
Een paar dagen later liep Ruiz met de boodschappen naar huis toen
hij twee mannen zag staan in de gang die naar zijn appartement
leidde. Alleen Ruiz en zijn huisbaas hadden de sleutel. Hij liep
naar een munttelefoon en belde Funzi.
'Yo man, die klootzak van een huisbaas heeft een stel zware jongens
bij mij de gang in gestuurd. Ik kan ze nu wel verrot slaan, maar
mijn meisje is zwanger en die zit boven. Ik kan het niet hebben dat
ze doodsbang wordt en zo, misschien gebeurt er dan iets met mijn
baby.'
'Ga ergens een borrel drinken en relax. Ik regel het wel.'
Funzi hing op en belde mij. Ik luisterde naar het verhaal. 'Zo te
horen is die huisbaas van hem een smerige rotschoft.'
Die avond zegde ik een etentje met vrienden af en vond ik de
huisbaas van Ruiz in de bar die hij bezat onder Ruiz' appartement.
Nadat we twee flesjes Budweiser hadden gedronken, zei ik wat ik op
mijn hart had. Hij zou Ruiz met rust laten wat betreft de huur en
hem zelfs aannemen als barjongen. Hij beloofde ook binnen een maand
nieuwe huishoudelijke apparaten. Ik heb Ruiz niet gezien, dat
hoefde ook niet. Hij bedankte me via Funzi.
Ongeveer een jaar later, zat ik voor Corona Ice King van een ijsje
met chocovlokken te likken toen Funzi zei: 'O shit, ik ben vergeten
je te vertellen wat er gisteren is gebeurd. Weet je nog die jongen,
Carlos, die wij hebben geholpen toen zijn vrouw zwanger was en zijn
huisbaas hem op straat wilde zetten?'
'Ja, Ruiz, hij kreeg toch een jongetje?'
'Hmhm. Hij belde me gisteravond. Hij heeft een nieuwe baan, als
chauffeur van busjes met kleingeld. Hij maakt een ronde langs flats
om het kleingeld van wasmachines en drogers op te halen. Toen ik
zei dat ik hem wilde beroven, zei hij: "Je meent het, ouwe, daarom
bel ik je ook."'
'Wat valt er te halen, honderd pop per stuk en een paar
kogels?'
'Ik dacht hetzelfde, maar tegen het eind van de dag zit dat busje
vol met tien, vijftien mille. We hoeven niet eens een snees te
hebben.'
'Is hij in zijn eentje?'
'Nee, hij rijdt met nog iemand die er niet vanaf weet, maar hij
zegt dat die vent een echte schijterd is, bang voor zijn eigen
schaduw.'
'Dus het is voor de helft een roofoverval. We hebben een boel zaken
lopen, hou het nog even af.'
Ik wilde de klus wel hebben, maar het voelde als een stap terug.
Kleingeld had ik als jochie gedaan. Ik en mijn vrienden zaagden
toen met een haakse slijper de kop van parkeermeters af, om die in
de garage van mijn maatje met een moker open te beuken. In elke
meter bevond zich een klein plastic bakje dat nooit meer dan vijf,
zes dollar aan kleingeld bevatte, toen nog een flinke buit voor
ons.
Een paar jaar later gingen we over op kauwgomballenautomaten.
Er was een ouwe spaghettivreter, Toto, die een snoeproute had. Hij
had zijn automaten in vijftig supermarkten en verdiende daar heel
goed aan. Hij bezat het grootste huis in de straat met marmeren
leeuwen op de veranda. In onze buurt gold dat hoe meer protserige
beelden je op je minuscule stukje grond kon proppen, hoe meer geld
je over de balk kon smijten. De rest van ons kon niet genoeg bij
elkaar schrapen om Sammy de Albanier de scheuren in onze stoep te
laten maken.
Ik en mijn vriend Pee Wee stalen een pick-up en reden rond op zoek
naar automaten die niet van Toto waren. Dan parkeerden we voor een
supermarkt of een drugstore. Pee Wee kon geweldig goed lullen, die
ging dan naar binnen om naar de manager te vragen.
'Wij zijn van het snoepbedrijf,' zei hij, 'en we zijn hier om je
ouwe afgebladderde automaten af te voeren en er morgen mooie nieuwe
voor in de plaats te zetten.'
De managers gaven Pee Wee dan de sleutels of maakten de ketting
voor ons los. Sommige managers hielpen ons de automaten in onze
truck te laden.
Toto betaalde ons honderd dollar per automaat, en gaf ons het
kleingeld dat erin zat als bonus.
Op een dag waren ik en Pee Wee in Jackson Heights machines aan het
inladen toen er een ouwe Spanjaard van tweehonderd jaar uit een
bodega kwam lopen, die een politiehouding aannam en riep: 'Verroer
je niet!' Hij richtte een roestig omgebouwd alarmpistool op
mij.
'Doe dat pistool weg, ouwe, je kijkt te veel naar Baretta.' Ik
duwde de loop met mijn vinger opzij.
'Jij kent me niet.' Hij richtte het pistool opnieuw op mij.
Wat hij bedoelde was 'jij weet niet wat voor een vent ik ben.'
Ik begreep het.
'Ik ken je wel, jij bent een ontzettend linke kerel, iedereen kent
jou.'
Hij glimlachte. Ik kromp ineen, meer voor zijn rotte tanden dan
voor zijn pistool. Terwijl ik het hem uit zijn hoofd praatte me om
te leggen, startte Pee Wee de truck. Ik sprong erin en we gingen
ervandoor.
We wisten niet of hij van de Colombiaanse maffia was of gewoon een
geschifte ouwe lul. Hoe het ook zij, Pee Wee deed het in zijn broek
en kapte ermee. Ik had het - tot nu - gehad met het kleine
grut.
Nadat een gluiperige parkeeragente mij een bon had gegeven terwijl
ik in mijn zakken naar een kwartje zocht, zei ik tegen Funzi dat
hij Ruiz te pakken moest zien te krijgen.
Ik trof Ruiz voor het eerst toen ik en Funzi naar zijn appartement
gingen om over de klus te praten. Hij deed de deur open met een
schattige baby met bolle wangen en gitzwart haar in zijn armen.'Wat
is er, kerel?'
'Niet veel, komen langs om wat te lullen,' zei Funzi.
'Kom binnen en ga zitten. Wat drinken?'
'Ik hoef niks,' zei ik. Ik ging op de bank ziten, waarbij ik een
rubber speeltje plette dat onder mijn kont piepte.
De baby begon te huilen, gevolgd door een strontlucht, en toen
lachte de baby. Ruiz praatte door terwijl hij een deken op de grond
uitspreidde, met zijn zoon onder zijn arm. Hij legde de jongen neer
en begon hem te verschonen.
'Mijn vrouw is gaan winkelen, dus we kunnen praten.'
Ik kwam ter zake: 'Funzi heeft me verteld van je baan.'
'Het minste wat ik kan doen, omdat jullie me toen geholpen hebben.
Een makkie, ik zal jullie deze week bellen, misschien morgen, laat
op de dag, als mijn bus lekker vol zit. Jullie kunnen me in de
buurt van Harlem aanhouden.'
'Hoeveel?' vroeg ik.
'Misschien twintig.'
'We doen het.'
'Je hebt geen echt pistool nodig. Mijn partner doet het al in zijn
broek als hij een waterpistool ziet en je hem dreigt nat te
schieten.'
'Klaar,' zei Funzi, terwijl hij de laatste ring op de stok van een
stuk speelgoed stapelde.
Ik weet niet of Funzi bedoelde dat het duidelijk was, of dat hij
trots was dat hij het babyspelletje had afgemaakt.
Toen Toys Galore 's ochtends openging, holde Funzi naar binnen om
een waterpistool te kopen. We reden naar Manhattan, lunchten in
Little Italy, gingen even bij wat vrienden langs en gingen toen
noordwaarts, naar Harlem. Volgens plan piepte Ruiz ons op via een
openbare telefoon. In plaats van zijn telefoonnummer toetste hij
dwarsstraten in mijn pieper, zoals we gepland hadden. We waren
vlakbij.
Toen we daar aankwamen, zag ik een logo van het muntgeldbedrijf op
de deur van een verlengd busje, dat dubbel geparkeerd stond voor
een flatgebouw. Ik reed langs, zag dat de chauffeur alleen was en
met zijn handen op het stuur trommelde, terwijl hij naar muziek
luisterde.
Ik reed een blokje om en zette de auto ongeveer dertig meter achter
het busje neer.
'Ik kom achter je aan,' zei ik toen Funzi uitstapte en naar het
busje liep.
Toen Funzi bijna bij de achterkant van het busje was, kwam Ruiz het
gebouw uit lopen.
'Wacht even!' riep Ruiz, die met een zak worstelde.
Ik toeterde, in een poging om Funzi's aandacht te trekken. Hij was
een stap verwijderd van de deur van de chauffeur toen er een
vrachtwagen passeerde en ik hem uit het zicht verloor. Toen ik hem
weer zag, was hij voorbij het busje en staarde hij recht voor zich
uit. Hij sloeg de hoek om en was niet meer te zien.
Ik bleef waar ik was en keek naar Ruiz.
Die liep naar het busje, gooide de zware zak op de grond, zwaaide
een klep open en hees de zak omhoog en erin.
Ik ging er snel vandoor om naar Funzi te zoeken. Hij kwam snel
tevoorschijn toen hij me zag aankomen.
'Jouw toeter, toch?' vroeg hij terwijl hij instapte.
'Ruiz gebaarde dat we het niet moesten doen, hij kwam opeens uit
het niets.'
'Godnondeju! Ik had hem.'
'Rustig. Ik rij wel een blokje om, kijken wat er is. Haal dat
pistool uit je broek, als het kapot gaat, spuit het niet.'
Ik zag het busje twee straten verderop. Ik volgde het tot de
chauffeur voor een ander gebouw dubbel parkeerde.
Ik stopte achter hem.
Ruiz sprong eruit en liep naar de achterdeur. Achter zijn hoofd
hield hij twee vingers op.
'Een vredesteken?' vroeg Funzi. 'Wat moet dat in godsnaam
betekenen?'
'Dat hij nog twee stops moet maken,' antwoordde ik.
'Hij liet ons wachten voor nog zo'n kutzak met kleingeld? Neemt hij
mij in de zeik? Ik zat gebakken met die vent.'
'Het loopt flink op met die zakken.'
Even later kwam Ruiz met nog een zak uit een gebouw gekuierd. Hij
gooide hem in de vulklep, wuifde met een vinger achter zich en
stapte toen in.
Verderop in de straat ging Ruiz een ander gebouw in en uit, waarna
hij weer een zak in de vulklep gooide en met zijn armen zwaaide
alsof hij ons toestemming gaf om op te stijgen van een
vliegdekschip.
Funzi sprong uit de auto en stak zijn speelgoedpistool in zijn
spijkerbroek.
Ruiz klom in het busje terwijl Funzi de andere kant bestormde, de
deur opengooide en zijn pistool tevoorschijn haalde.
Het was een drukke buurt, maar het leek niemand op te vallen of te
kunnen schelen.
Ruiz stak zijn handen in de lucht. 'Schiet ons alsjeblieft niet
dood, neem de bus, als je ons maar met rust laat. Je kent mijn
zoon, Hector.' Hij had willen zeggen: 'Ik heb thuis een baby.'
De chauffeur raakte in paniek. Hij duwde Funzi opzij en rende op
mijn auto af. Hij wierp zich op mijn motorkap en schreeuwde. 'Help!
Help! Ik word beroofd!'
O shit, dacht ik, hij weet ze wel uit te zoeken.
Ik deed mijn raampje omlaag.
'Rustig,' zei ik. 'Wat is er gebeurd?'
Hij rolde van mijn motorkap en schreeuwde in mijn gezicht. 'Ik ben
net beroofd! Een pistool! Een pistool! Hij had een pistool!'
'Ik krijg hem wel!' Ik scheurde achter het busje aan.
Ik keek hoe hij kleiner werd in mijn achteruitkijkspiegel terwijl
Funzi met het busje op twee wielen de hoek omging. Ruiz wuifde en
lachte terwijl ik langssuisde. Het kon hem niet schelen of iemand
hem zag.
Ik volgde Funzi Manhattan uit, en gaf hem dekking voor het geval de
juten hem volgden.
Ik voelde me veilig toen we eenmaal de Queensborough Bridge over
waren.
'Je schuurde helemaal met de onderkant over straat,' zei ik tegen
Funzi nadat we Sergio's garage in waren gereden. 'De vonken vlogen
van de bumper af.'
'Ik weet het, ik zat vol. Ik moest plankgas geven om beweging in
dat kreng te krijgen.'
Ik gooide de achterdeuren open. In de vloer was een grote stalen
doos gelast ter grootte van het kofferdek van een oude
stoomboot.
Sergio knipte het hangslot door en maakte hem open. Een stapel
canvas zakken.
'Waren het maar flappen,' klaagde ik.
'Wees blij dat het geen centen zijn.' Sergio was altijd positief.
Ik en Funzi stapelden de zakken in onze auto's.
'Wegwezen,' zei Sergio. 'Ik dump het busje wel.'
We reden naar Funzi's huis en brachten de nacht in zijn garage door
met de radio keihard aan. We telden meer dan vijftien mille met een
handig kleingeldtellertje dat ik in het busje had gevonden. We
hadden nog een paar volle zakken in onze koffers toen we er
eindelijk mee nokten.
De volgende ochtend belde ik wat zakenlui die ik kende. Niemand
wilde meer van me afnemen dan een paar honderd dollar aan munten.
De moeite niet waard. Ik wilde ervanaf. Ik belde mijn snees.
'Ik geef je zeventig cent per dollar en hou ze voor mijn
zoontje.'
'Geef me tachtig cent, en je zit te lullen, je vrouw heeft me
verteld dat je je zoontje nog nooit een stuiver hebt gegeven.'
'Vijfenzeventig?'
'Kom je ze ophalen?'
'Best.'
'Akkoord.'
'Waarom zouden we het niet vaker doen?' opperde Funzi toen ik hem
zijn geld gaf. 'Die busjes rijden overal. We kunnen ze overal en op
elk moment vinden.'
Ik hield er niet van om een misdaad te herhalen. Een jaar eerder
had iemand uit mijn buurt twee keer dezelfde bioscoop beroofd
voordat hij werd opgepakt. De juten stonden hem op te wachten.
'Een echte nikkermisdaad,' zei ik toen, alsof mijn
spaghettimisdaden slimmer waren.
Hoe dan ook, een week later reden Funzi en ik naar College Point en
overvielen we weer een busje.
Twee weken daarna overvielen we een derde in Bayside.
Mijn snees kneep me af; met elke vracht verlaagde hij zijn
wisselkoers met tien procent. Bij de derde zei ik: 'Ik zou ze net
zo lief in de gokkasten in Atlantic City gooien.'
Dat bracht me op een idee.
Drie uur later sjeesden ik en Funzi met een vrachtlading munten
over de snelweg naar Atlantic City.
Om tien uur in de avond zagen we de lichten van de casino's.
'We gaan bij ieder casino een paar mille wisselen,' zei ik. 'Laten
we beginnen bij de Taj.'
De Taj Mahal was het nieuwste hotel-casino in Atlantic City. Binnen
werd er hier en daar nog gebouwd, maar de tafels zaten stampvol en
de gokkasten waren volop in bedrijf; de belangrijkste dingen deden
het.
'Ik ben doodop,' gaapte ik, 'laten we een kamer nemen.'
'We zitten helemaal vol,' zei de knappe blondine bij de
receptie.
Ik flirtte met haar, maakte haar aan het lachen, maar zij zei: 'Ik
heb een vriend.'
'Ik geloof wel dat jij bezet bent,' zei ik, 'maar niet dat al je
kamers dat ook zijn. Bewaar je die voor de grote gokkers?'
Ze keek naar links en naar rechts, en schoof me toen met een
knipoog een sleutel toe onder een velletje papier. 'Vul dit maar
in.'
'Dank je,' glimlachte ik.
We lieten het kleingeld voor de nacht in de auto en gingen met een
privelift naar boven, naar een suite die op de oceaan uitkeek:
jacuzzi, drankjesbar, breedbeeldtelevisie, de Koning
Farouk-kamer.
'Wauw,' zei Funzi, 'die meid heeft ons wel gematst.'
Ik belde de receptie om haar te bedanken.
We gingen plat.
Ik belde roomservice voor een ontbijt. Nadat we gegeten hadden,
gingen we naar de parkeergarage en namen allebei een zak uit de
kofferbak.
We verlieten de garage en stapten op een roltrap die gokkers naar
beneden bracht, naar het casino.
Ik hield mijn zak tegen mijn borst toen ik onder me 'ping' hoorde.
Ik keek naar mijn voeten en toen weer naar Funzi, die een tree
hoger stond.
Hij haalde zijn schouders op. 'Ik was het niet.'
'Ik ook niet.'
'Ping... ping.'
We keken omlaag. Op de tree tussen Funzi's voeten lagen twee
munten. We keken op. Onze blikken kruisten elkaar net op het moment
dat Funzi's zak openscheurde en er zo'n duizend dollar aan
kleingeld langs mij stroomde. Funzi staarde naar de lege zak in
zijn handen en vroeg zich af of al dat kleingeld er weer in kon
worden gestopt. Op hetzelfde ogenblik dat hij het idee liet varen
liet hij de zak vallen.
Een oude vrouw keek naar de kwartjes, en toen naar het snel
naderende afstapje. Ze wist niet zeker of ze snel genoeg ter been
was om het te redden. Ik stak een arm uit. 'Ik help u wel.'
Ik ondersteunde haar terwijl de roltrap abrupt tot stilstand kwam,
slechts enkele treden verwijderd van een gegarandeerde ramp. Een
vrouw die voor het hotel werkte had op de noodknop gedrukt, zodat
er een luide zoemer klonk.
De vrouw en ik hielpen de oude dame over de berg kleingeld aan onze
voeten.
De zoemer en de munten trokken gokkers aan. Ze dachten
waarschijnlijk dat ik een kwartje in de roltrap had gestopt en dat
die had uitbetaald. Sommigen raapten wat kleingeld op en gaven dat
aan mij terug. Een ouder stel ging er met een paar dollar vandoor.
Stel je voor dat ik bij de beveiliging zou klagen: 'He, hou die
klaplopers tegen die het geld hebben gestolen dat ik net heb
gestolen!'
Een vrouw deed even alsof ze hielp om toen te vragen:'Waar speelden
jullie?'
'Daar,' wees ik.
'Welke kast?'
'Nummer vijf,' loog ik. Ik wist niet of de kasten genummerd waren.
Ze rende weg.
Een hotelmedewerker, die op een knie zat, staarde naar een
nepmuntje in zijn handpalm.
'We zijn erbij,' zei ik tegen Funzi. Ik wist dat we in wel een
miljoen camera's staarden. Ik stelde me voor hoe de
beveiligingsmensen in een kamer op een hogere verdieping via de
monitors keken hoe deze komedie zich ontwikkelde en lachten terwijl
ze in hun computers zochten naar een recente muntenroof in New
York, New Jersey en Connecticut.
Ik verwachtte dat ze naar ons toe zouden komen en zouden zeggen:
'Gaat u even met ons mee.'
Dat gebeurde niet.
Ik zei tegen Funzi dat hij 'het geld moest bewaken' terwijl ik in
de cadeauwinkel wat reistassen kocht. We propten ze vol en haastten
ons de Taj uit, zonder uit te checken.
Natuurlijk gingen wij tot het gaatje en liepen we alle casino's
langs de promenade af. Telkens als ik nepmuntjes in de la achter de
balie van de kassier zag, zei ik: 'O gut, dat moet van dat zakje
met kleingeld zijn waarmee ik vanmorgen ben begonnen. Ik heb wat
snoepautomaten.'
Nadat we gewisseld hadden, ging ik gokken. Ik speelde met gestolen
geld, dus ik kon niet verliezen. Ik zette hoge bedragen in en won
ook hoge bedragen.
We aten een steak bij Resorts en reden naar huis.
Een paar weken later stonden Botz en ik voor een stoplicht bij de
Interboro Parkway. Naast ons stopte een muntjesbus.
'Is dat een van die busjes waarvan jij en Funz er zo'n zooi hebben
overvallen?'
'Ik heb genoeg van die dingen. Als jij hem wil, volg ik je wel, er
ligt een pistool onder de stoel.'
Botz stopte het pistool in zijn broek, keek om zich heen of er
juten waren, stapte uit mijn auto, deed de bestuurdersdeur van het
busje open en stapte in. Gewoon, net zo nonchalant alsof hij bij
een vriend instapte. Zo gek waren wij.
Ik volgde Botz de snelweg op. Ik vroeg me af hoe hij stuurde en de
twee medewerkers onder de duim hield. Ik minderde vaart achter hem
toen hij de berm in ging en hen er aan de bijrijderskant uitliet.
Ze kusten de grond toen ik langsreed.
Een uur laten deelden wij een broodje bal in Angelo's Pizzeria en
klaagden dat het brood hard was terwijl ergens twee arme drommels
worstelden met het trauma van een overval.
De volgende dag belde Ruiz Funzi. 'Yo man, rustig aan, ze hebben op
het werk een tekening hangen, die lijkt precies op jou.'
'Ik heb die laatste niet gedaan,' zei Funzi, alsof dat er iets toe
deed.
'Nou, als dat jouw jongen is, weet ik ook hoe hij eruitziet. Zijn
smoel hangt naast de jouwe.'
We hielden er eindelijk mee op.
Een paar maanden later had ik wat met een meisje dat Laura heette.
Ze was een serieuze scholiere, werkte in een ziekenhuis en gaf in
het weekend zelfs daklozen te eten. Ze had geen idee dat ik een
crimineel was, maar haar ma wel. Telkens als haar moeder mijn
glimmende, zwarte Mercedes voor haar huis zag, meesmuilde ze en
schudde ze haar hoofd.
Op een avond zaten Laura en ik op haar kamer toen ze wees op een
fles van een waterkoeler in de hoek, die half vol was met
kleingeld. 'Hoeveel denk je dat ik heb gespaard? Ik ben al sinds
mijn eerste communie bezig om hem vol te krijgen.'
Elke muntjesbus die ik had beroofd schoot door mijn hoofd. In de
fles verschenen de gezichten van alle chauffeurs, van de eerste
vent die zich op mijn motorkap had gegooid, tot die laatste twee
die de berm van de snelweg hadden gekust. Ik zag mezelf dagenlang
kleingeld tellen in Funzi's garage, en muntjes oprapen op een
roltrap. Meer dan honderdduizend dollar aan kwartjes was door mijn
handen gegaan. Manhattan, Queens en Atlantic City.
'Je moet er niet zo diep over nadenken, zo belangrijk is het niet.
Spaar jij ook?' vroeg ze.
'Nee, ik wissel die van mij bij de Taj Mahal.' Daar moest ik zelf
om lachen.
'Wauw!' zei Laura. 'Ik ken niemand die zelfs maar van de Taj Mahal
gehoord heeft. Ik leer nu op school over India. Mijn ma heeft het
helemaal mis wat jou betreft, jij bent zo interessant.'